26 020
Aanpassing van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Coördinatiewet Sociale Verzekering en in samenhang daarmee enige andere wetten naar aanleiding van de voorstellen van de werkgroep Fiscale behandeling pensioenen (Wet fiscale behandeling van pensioenen)

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 4 november 1998

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

In de in artikel I opgenomen artikelen van de Wet op de loonbelasting 1964 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A. Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd.

1. In het eerste lid, onderdeel a, onder 3°, wordt «kinderen, stiefkinderen en pleegkinderen» vervangen door: kinderen en pleegkinderen.

Vervolgens wordt, onder verlettering van onderdeel b in onderdeel c, na onderdeel a ingevoegd:

b. waarin is bepaald dat de aanspraken ingevolge de regeling niet kunnen worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid kunnen worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioen- en spaarfondsenwet;.

Tenslotte wordt het in onderdeel c verletterde onderdeel b vervangen door:

c. waarvan als verzekeraar optreedt een lichaam of de natuurlijke persoon bedoeld in artikel 19a, eerste lid;

een en ander voor zover die regeling blijft binnen de in of krachtens dit hoofdstuk vastgestelde begrenzingen.

2. In het derde lid wordt in de eerste volzin «het eerste lid, onderdelen a en b,» vervangen door: het eerste lid.

B. Aan artikel 18a wordt toegevoegd:

9. Beoordeling of binnen de in het zevende lid genoemde begrenzing wordt gebleven vindt vóór het tijdstip van ingang van het pensioen slechts plaats, behoudens voor de toepassing van het vierde lid, onder 3° en 4°, op het tijdstip waarop voor het eerst aanspraak op ouderdomspensioen ontstaat, vervolgens telkens tien jaren later, en tenslotte op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen. Indien op een beoordelingstijdstip tussen het eerstgenoemde en het laatstgenoemde beoordelingstijdstip aannemelijk is dat het ouderdomspensioen, zonder aanpassing, op het tijdstip van ingang die begrenzing zal overschrijden, houdt zulks niet in dat de regeling geen pensioenregeling is mits de regeling zodanig wordt aangepast dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat op het eerstvolgende beoordelingstijdstip de begrenzing niet meer wordt overschreden. Indien op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen of op enig tijdstip daarna de begrenzing wordt overschreden, is artikel 18, derde lid, niet van toepassing.

C. Artikel 18b wordt als volgt gewijzigd.

1. In het eerste lid wordt «1,43 percent» vervangen door: 1,4 percent.

2. In het tweede lid wordt «1,61 percent» vervangen door: 1,58 percent.

3. In het vijfde lid wordt «het in de pensioenregeling vastgestelde tijdstip van ingang van het pensioen» vervangen door: de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum.

4. In het zevende lid wordt «50 percent» vervangen door: 70 percent.

5. Na het zevende lid wordt toegevoegd:

8. Voor de toepassing van het zevende lid is artikel 18a, negende lid, van overeenkomstige toepassing.

D. Artikel 18c wordt als volgt gewijzigd.

1. In het eerste lid wordt «0,29 percent» vervangen door: 0,28 percent.

2. In het tweede lid wordt «0,33 percent» vervangen door: 0,32 percent.

3. In het vijfde lid wordt «10 percent» vervangen door: 20 percent.

4. Na het zesde lid wordt toegevoegd:

7. Voor de toepassing van het vijfde en het zesde lid is artikel 18a, negende lid, van overeenkomstige toepassing.

E. In artikel 18d, tweede lid, wordt «50 percent onderscheidenlijk 10 percent of 20 percent» vervangen door: 70 percent onderscheidenlijk 20 percent of 40 percent. Voorts wordt toegevoegd: Zodanige ruil van nabestaandenpensioen en wezenpensioen kan niet plaats vinden tot een hoger beloop dan 50 percent onderscheidenlijk 10 percent en 20 percent van het pensioengevend loon.

F. In artikel 18e worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. In het tweede lid wordt «50 percent» vervangen door: 70 percent.

2. Na het tweede lid wordt toegevoegd:

3. Voor de toepassing van het tweede lid is artikel 18a, negende lid, van overeenkomstige toepassing.

G. Artikel 18h wordt als volgt gewijzigd.

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. In afwijking in zoverre van het overigens in of krachtens dit hoofdstuk bepaalde is een regeling waarvan geheel of gedeeltelijk een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, als verzekeraar optreedt, een pensioenregeling indien zij voldoet aan de artikelen 18 tot en met 18g en voorts een pensioen inhoudt dat niet uitgaat boven hetgeen in collectieve regelingen gangbaar is.

2. Het tweede lid vervalt en het derde lid wordt vernummerd in tweede lid.

3. In het in tweede lid vernummerde derde lid wordt «het tweede lid» vervangen door: het eerste lid.

H. Aan artikel 19c, eerste lid, wordt toegevoegd: Het verzoek wordt gedaan voordat de regeling dan wel een wijziging van de regeling wordt ingevoerd.

I. In artikel 19d wordt de zinsnede «waarvan aannemelijk is dat zij, mede als gevolg van tegengestelde belangen tussen werknemers en inhoudingsplichtige, collectieve regelingen zijn» vervangen door: , niet zijnde een regeling als bedoeld in artikel 18h, eerste lid.

J. Onder vernummering van artikel 19e in artikel 19f wordt na artikel 19d ingevoegd:

Artikel 19e

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter zake van de instelling van een Adviescommissie fiscale behandeling pensioenen. De commissie adviseert over elementen van pensioenregelingen die weliswaar afwijken van het overigens in of krachtens dit hoofdstuk bepaalde maar niettemin van belang zijn voor een verdergaande flexibilisering van pensioenen, waarbij acht wordt geslagen op het beginsel van budgettaire neutraliteit.

2. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, na advies van de Adviescommissie fiscale behandeling pensioenen, bij ministeriële regeling, zonodig onder voorwaarden, afwijkingen toestaan van het overigens in of krachtens dit hoofdstuk bepaalde door elementen van pensioenregelingen die hij van belang acht voor een verdergaande flexibilisering van pensioenen aan te wijzen als elementen die geacht worden te voldoen aan het overigens in of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

3. Binnen drie jaren na het tijdstip waarop een op de voet van het tweede lid vastgestelde ministeriële regeling in werking is getreden, wordt een voorstel van wet tot opneming van de toegestane afwijkingen in deze wet, of, dan wel en tevens, een concept van een algemene maatregel van bestuur tot opneming van de toegestane afwijkingen in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de kamers der Staten-Generaal tot het niet aannemen van het voorstel besluit, onderscheidenlijk indien de Tweede Kamer der Staten-Generaal geen blijk geeft van instemming met het concept van een algemene maatregel van bestuur, worden bij ministeriële regeling de afwijkende bepalingen ingetrokken met ingang van het eerstvolgende of het daaropvolgende kalenderkwartaal.

4. Indien de laatste volzin van het derde lid toepassing heeft gevonden, blijven voor op het tijdstip van intrekking van de afwijkende bepalingen bestaande pensioenregelingen die niet voldoen aan hoofdstuk IIA of artikel 38a maar wel daaraan zouden voldoen bij toepassing van de ingetrokken afwijkende bepalingen, tot vijf jaren na dat tijdstip de ingetrokken afwijkende bepalingen van toepassing, met dien verstande dat ingeval een pensioenregeling in die periode op meer dan ondergeschikte punten wordt gewijzigd, deze daarbij geheel in overeenstemming dient te worden gebracht met hoofdstuk IIA en artikel 38a.

K. Artikel 38a, zevende lid, wordt vervangen door:

7. De artikelen 18a, negende lid, 18d, 18h, 19c, 19d en 19e zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat door de overeenkomstige toepassing van artikel 18d een prepensioen niet meer kan bedragen dan 100 percent van het pensioengevend loon.

L

Artikel 38b wordt als volgt gewijzigd.

1. De bestaande tekst wordt genummerd als eerste lid. Daarin wordt «ingeval de pensioenregeling» vervangen door: ingeval een pensioenregeling.

2. Na de als eerste lid genummerde bestaande tekst wordt toegevoegd:

2. Voor op het tijdstip van inwerkingtreding van deze bepaling bestaande pensioenregelingen die niet voldoen aan hoofdstuk IIA of artikel 38a, enkel omdat de regeling voorziet in restbegunstiging, blijft artikel 11, derde lid, aanhef, zoals dat luidde op het tijdstip, onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze bepaling, in afwijking in zoverre van hoofdstuk IIA en artikel 38a, van toepassing. De vorige volzin is niet meer van toepassing zodra een pensioenregeling op meer dan ondergeschikte punten wordt gewijzigd.

II

In artikel I, onderdeel B, wordt het zevende lid vervangen door:

7. In het in twaalfde lid vernummerde vijftiende lid wordt «veertiende lid» vervangen door: elfde lid.

III

In artikel I, onderdeel F, wordt in het vierde lid «artikel 19e» vervangen door: artikel 19f.

IV

Na artikel V wordt, onder vernummering van de artikelen VI en VII in onderscheidenlijk artikel VII en artikel VIII, opgenomen:

ARTIKEL VI

Verwijzingen naar artikel 11, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 in pensioenregelingen die dateren van op of voor de datum van inwerkingtreding van deze wet of van ten hoogste drie maanden daarna, worden geacht verwijzingen naar artikel 18 van de Wet op de loonbelasting 1964 te zijn.

V

In het in artikel VIII vernummerde artikel VII worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A. In het eerste lid wordt «1 januari 1999» vervangen door: de eerste dag van de eerste kalendermaand, volgend op die waarin zij in het Staatsblad is gepubliceerd.

B. In het tweede lid wordt «artikel VI» vervangen door: artikel VII.

C. Onder vernummering van het derde lid in vierde lid wordt na het tweede lid ingevoegd:

3. Indien deze wet niet op 1 januari 1999 in werking treedt, worden in het in artikel I opgenomen artikel 38b van de Wet op de loonbelasting 1964 de volgende wijzigingen aangebracht.

a. De datum van 1 januari 1999 wordt vervangen door de datum van inwerkingtreding van deze wet.

b. De datum van 1 januari 2004 wordt vervangen door de datum die ligt vijf kalenderjaren na de datum van inwerkingtreding van deze wet.

c. De datum van 31 december 1998 wordt vervangen door de datum die onmiddellijk voorafgaat aan de datum van inwerkingtreding van deze wet.

TOELICHTING

Deze nota van wijziging strekt er in de eerste plaats toe de in overleg met deskundigen uit kringen van werkgevers, werknemers, verzekeraars, pensioenfondsen en belangenbehartigers in de nota naar aanleiding van het verslag opgenomen nadere voorstellen ter verhoging van de flexibiliteit van het onderhavige wetsvoorstel in de Wet op de loonbelasting 1964 vast te leggen. Deze nadere voorstellen zijn toegelicht in paragraaf 2 van genoemde nota naar aanleiding van het verslag. Wij menen voor wat betreft de toelichting op deze nadere voorstellen met een verwijzing naar de aldaar opgenomen toelichting te kunnen volstaan.

De overige in deze nota van wijziging opgenomen aanpassingen kunnen, voor zover nodig, als volgt worden toegelicht.

Met de in artikel I, onder C, derde lid, opgenomen aanpassing wordt de in artikel 18b, vijfde lid, gehanteerde terminologie met betrekking tot het in de pensioenregeling vastgestelde tijdstip van ingang van het pensioen in overeenstemming gebracht met de in de overige onderdelen van het wetsvoorstel gehanteerde terminologie, te weten «de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum».

Onder H wordt de tekst van artikel 19c, eerste lid, conform de daarop gegeven artikelsgewijze toelichting verduidelijkt.

Met de onder I opgenomen wijziging wordt bewerkstelligd dat regelingen die op bepaalde onderdelen niet meer dan in geringe mate afwijken, met uitzondering van de in eigen beheer gehouden regelingen, kunnen worden aangewezen als een pensioenregeling.

In artikel II wordt een foutieve vernummering hersteld.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Naar boven