26 020
Aanpassing van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Coördinatiewet Sociale Verzekering en in samenhang daarmee enige andere wetten naar aanleiding van de voorstellen van de werkgroep Fiscale behandeling pensioenen (Wet fiscale behandeling van pensioenen)

nr. 23
AMENDEMENT VAN DE LEDEN SCHIMMEL EN DE VRIES TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 10

Ontvangen 25 november 1998

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel D, wordt in artikel 18, eerste lid, onderdeel a, de zinsnede «die ten doel heeft het treffen van:» vervangen door: die uitsluitend of, met het oog op uitzonderlijke gevallen van restbegunstiging, nagenoeg uitsluitend ten doel heeft het treffen van:.

II

In artikel I, onderdeel J, vervalt in artikel 38b, onder weglating van de aanduiding «1» voor de bestaande tekst, het tweede lid.

Toelichting

Doel van de beoogde wijziging is de sinds 1951 bestaande praktijk van «restbegunstiging» te handhaven. «Restbegunstiging» is een verwaarloosbaar kleine kans dat bij het overlijden van een werknemer voor de pensioendatum een kapitaal uit hoofde van de pensioenregeling ineens wordt uitgekeerd aan een erfgenaam die niet tot de kring van verzorgden in de zin van artikel 18 (thans artikel 11, derde lid) van de Wet op de loonbelasting 1964 behoort. Een statistisch aantoonbare verwaarloosbare kans omdat in de «standaardsituatie» het tot uitkering komende kapitaal altijd wordt aangewend voor aankoop van een nabestaanden en/of wezenpensioen. Uit twee representatieve steekproeven is gebleken dat de kans dat uit hoofde van «restbegunstiging» wordt uitgekeerd ligt tussen 0,003% en 2,619%. Het premiebeslag van de «restbegunstiging» op de totale pensioenpremie is, zo blijkt uit dezelfde steekproeven, eveneens te verwaarlozen: van circa 0,23% tot circa 2,64%.

Afschaffing van «restbegunstiging» leidt tot ingrijpende wijzigingen in geautomatiseerde systemen van pensioenuitvoerders en (voor een deel) tot een verschuiving naar de in het algemeen duurdere contraverzekeringen. Van beide ontwikkelingen gaat een kostenverhogend effect uit, hetgeen haaks staat op het op 9 december 1997 gesloten pensioenconvenant.

Met de redactie van het voorgestelde amendement is beoogd dat alleen de thans in de uitvoeringspraktijk bestaande mogelijkheden van restbegunstiging gehandhaafd blijven opdat een verdere verruiming dan hetgeen thans wordt toegestaan wordt voorkomen. Bovendien wordt op deze wijze een verdere oprekking van de pensioendefinitie op andere punten voorkomen.

De uitkering ineens aan de erfgenaam die niet tot de kring van verzorgden behoort wordt overigens progressief belast. De fiscale claim is daarmede verzekerd.

Schimmel

De Vries

Naar boven