26 020
Aanpassing van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Coördinatiewet Sociale Verzekering en in samenhang daarmee enige andere wetten naar aanleiding van de voorstellen van de werkgroep Fiscale behandeling pensioenen (Wet fiscale behandeling van pensioenen)

nr. 20
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN DE VRIES EN VAN ZIJL TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 19

Ontvangen 25 november 1998

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In Artikel I, onderdeel D, wordt in artikel 18a het negende lid vervangen door:

9. Beoordeling of binnen de in het zevende lid genoemde begrenzing wordt gebleven vindt slechts plaats op het tijdstip waarop voor het eerst aanspraak op ouderdomspensioen ontstaat en op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen. Indien op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen de begrenzing wordt overschreden, zal het meerdere worden uitgekeerd in een uitkering ineens. De uitkering ineens dan wel, indien uitkering niet plaatsvindt, het bedrag dat zou moeten worden uitgekeerd, wordt aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van de werknemer en wordt geacht te zijn genoten op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen. Ten aanzien van de werknemer die niet premieplichtig is voor de Algemene Ouderdomswet wordt, in afwijking van de artikelen 20a en 26, de verschuldigde belasting over de uitkering onderscheidenlijk het bedrag dat zou moeten worden uitgekeerd, gesteld op de som van de belasting en de premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet die daarover verschuldigd zou zijn door een persoon die wel premieplichtig is ingevolge die wet en overigens in dezelfde omstandigheden verkeert als de werknemer. Ten aanzien van de werknemer die wel premieplichtig is voor de Algemene Ouderdomswet is met betrekking tot de in de vorige volzin genoemde uitkeringen of bedragen artikel 26 niet van toepassing.

10. Ingeval de werknemer voor het tijdstip van ingang van het ouderdomspensioen ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn, wordt in het negende lid voor het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen steeds gelezen: het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop de werknemer ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn.

II

Aan Artikel II wordt toegevoegd:

C. Na artikel 58a wordt ingevoegd:

Artikel 59

Ten aanzien van de belastingplichtige die niet premieplichtig is voor de Algemene Ouderdomswet wordt, in afwijking van de artikelen 53a, 57 en 66a, de verschuldigde belasting over uitkeringen of bedragen die zouden moeten worden uitgekeerd als bedoeld in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, gesteld op de som van de belasting en de premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet die daarover verschuldigd zou zijn door een persoon die wel premieplichtig is ingevolge die wet en overigens in dezelfde omstandigheden verkeert als de belastingplichtige. Ten aanzien van de belastingplichtige die wel premieplichtig is voor de Algemene Ouderdomswet zijn met betrekking tot de in de vorige volzin genoemde uitkeringen of bedragen de artikelen 57 en 66a niet van toepassing.

Toelichting

De uitkomsten (behaalde rendementen) van beschikbare premiesystemen/kapitaalverzekeringen met niet gegarandeerde winstbijschrijving laten zich niet sturen. Daarbij komt dat de tarieven waartegen voor tot uitkeringen komende kapitalen pensioen moet worden aangekocht niet zijn vast te stellen. Deze tarieven (waaronder de van toepassing zijnde rentestand) zijn eerst bekend op aankoopdatum. Uit de aard der zaak zou de fiscale toets slechts moeten plaatsvinden op het moment dat de premie voor de pensioenverzekering wordt voldaan. Aan de opzet van meerdere toetsingsmomenten kleven een aantal bezwaren:

1. gezien de hiervoor geconstateerde effecten kan een onbedoelde overschrijding van de geldende maximumnorm zich op pensioendatum «onbedoeld» voordoen;

2. door tussentijdse beperkende premiemaatregelen in het kader van de geleidelijkheid kan op pensioeningangsdatum relatief sneller een «tekort» ontstaan;

3. de uitvoeringslasten zijn hoog, hetgeen een kostenverhogend effect met betrekking tot het pensioen heeft.

Het uitgangspunt dat in beginsel de voor een pensioenvorm geldende maxima ook dienen te worden gehandhaafd, zou op een eenvoudige wijze kunnen worden gerealiseerd. De oplossing behelst dat een op de pensioendatum geconstateerd surplus zou kunnen worden uitgekeerd in een eenmalig bedrag. Het surplus wordt aangemerkt als inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Door de verschuldigde belasting tenminste te stellen op de som van de belasting en de premie voor de Algemene Ouderdomswet wordt tariefsmanipulatie door het genietingsmoment van de eenmalige uitkering bij fictie voor de leeftijd van 65 jaar te laten vallen, voorkomen. Voorts wordt geregeld dat voor de desbetreffende uitkeringen het bijzondere tarief van 45% niet kan gelden dan wel voor deze uitkeringen middeling niet is toegestaan. Om een «buitenlandlek» te voorkomen wordt voorts bepaald dat bij eerdere emigratie de laatste toets aan 100% plaatsvindt aan de vooravond van de emigratie in plaats van aan de vooravond van de ingang van het pensioen.

De Vries

Van Zijl

Naar boven