nr. 20
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN DE VRIES EN VAN ZIJL TER
VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 19
Ontvangen 25 november 1998
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In Artikel I, onderdeel D, wordt in artikel 18a het negende lid vervangen
door:
9. Beoordeling of binnen de in het zevende lid genoemde begrenzing wordt
gebleven vindt slechts plaats op het tijdstip waarop voor het eerst aanspraak
op ouderdomspensioen ontstaat en op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand
aan het tijdstip van ingang van het pensioen. Indien op het tijdstip onmiddellijk
voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen de begrenzing wordt
overschreden, zal het meerdere worden uitgekeerd in een uitkering ineens.
De uitkering ineens dan wel, indien uitkering niet plaatsvindt, het bedrag
dat zou moeten worden uitgekeerd, wordt aangemerkt als loon uit tegenwoordige
dienstbetrekking van de werknemer en wordt geacht te zijn genoten op het tijdstip
onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen. Ten
aanzien van de werknemer die niet premieplichtig is voor de Algemene Ouderdomswet
wordt, in afwijking van de artikelen 20a en 26, de verschuldigde belasting
over de uitkering onderscheidenlijk het bedrag dat zou moeten worden uitgekeerd,
gesteld op de som van de belasting en de premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet
die daarover verschuldigd zou zijn door een persoon die wel premieplichtig
is ingevolge die wet en overigens in dezelfde omstandigheden verkeert als
de werknemer. Ten aanzien van de werknemer die wel premieplichtig is voor
de Algemene Ouderdomswet is met betrekking tot de in de vorige volzin genoemde
uitkeringen of bedragen artikel 26 niet van toepassing.
10. Ingeval de werknemer voor het tijdstip van ingang van het ouderdomspensioen
ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn, wordt in het negende lid voor
het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het
pensioen steeds gelezen: het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip
waarop de werknemer ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn.
II
Aan Artikel II wordt toegevoegd:
C. Na artikel 58a wordt ingevoegd:
Artikel 59
Ten aanzien van de belastingplichtige die niet premieplichtig is voor
de Algemene Ouderdomswet wordt, in afwijking van de artikelen 53a, 57 en 66a,
de verschuldigde belasting over uitkeringen of bedragen die zouden moeten
worden uitgekeerd als bedoeld in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de
loonbelasting 1964, gesteld op de som van de belasting en de premie ingevolge
de Algemene Ouderdomswet die daarover verschuldigd zou zijn door een persoon
die wel premieplichtig is ingevolge die wet en overigens in dezelfde omstandigheden
verkeert als de belastingplichtige. Ten aanzien van de belastingplichtige
die wel premieplichtig is voor de Algemene Ouderdomswet zijn met betrekking
tot de in de vorige volzin genoemde uitkeringen of bedragen de artikelen 57
en 66a niet van toepassing.
Toelichting
De uitkomsten (behaalde rendementen) van beschikbare premiesystemen/kapitaalverzekeringen
met niet gegarandeerde winstbijschrijving laten zich niet sturen. Daarbij
komt dat de tarieven waartegen voor tot uitkeringen komende kapitalen pensioen
moet worden aangekocht niet zijn vast te stellen. Deze tarieven (waaronder
de van toepassing zijnde rentestand) zijn eerst bekend op aankoopdatum. Uit
de aard der zaak zou de fiscale toets slechts moeten plaatsvinden op het moment
dat de premie voor de pensioenverzekering wordt voldaan. Aan de opzet van
meerdere toetsingsmomenten kleven een aantal bezwaren:
1. gezien de hiervoor geconstateerde effecten kan een onbedoelde overschrijding
van de geldende maximumnorm zich op pensioendatum «onbedoeld»
voordoen;
2. door tussentijdse beperkende premiemaatregelen in het kader van de
geleidelijkheid kan op pensioeningangsdatum relatief sneller een «tekort»
ontstaan;
3. de uitvoeringslasten zijn hoog, hetgeen een kostenverhogend effect
met betrekking tot het pensioen heeft.
Het uitgangspunt dat in beginsel de voor een pensioenvorm geldende maxima
ook dienen te worden gehandhaafd, zou op een eenvoudige wijze kunnen worden
gerealiseerd. De oplossing behelst dat een op de pensioendatum geconstateerd
surplus zou kunnen worden uitgekeerd in een eenmalig bedrag. Het surplus wordt
aangemerkt als inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Door de verschuldigde belasting
tenminste te stellen op de som van de belasting en de premie voor de Algemene
Ouderdomswet wordt tariefsmanipulatie door het genietingsmoment van de eenmalige
uitkering bij fictie voor de leeftijd van 65 jaar te laten vallen, voorkomen.
Voorts wordt geregeld dat voor de desbetreffende uitkeringen het bijzondere
tarief van 45% niet kan gelden dan wel voor deze uitkeringen middeling niet
is toegestaan. Om een «buitenlandlek» te voorkomen wordt voorts
bepaald dat bij eerdere emigratie de laatste toets aan 100% plaatsvindt aan
de vooravond van de emigratie in plaats van aan de vooravond van de ingang
van het pensioen.
De Vries
Van Zijl