nr. 19
AMENDEMENT VAN DE LEDEN DE VRIES EN VAN ZIJL TER VERVANGING
VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 151
Ontvangen 23 november 1998
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel D, wordt in artikel 18a het negende lid vervangen
door:
9. Beoordeling of binnen de in het zevende lid genoemde begrenzing wordt
gebleven vindt slechts plaats op het tijdstip waarop voor het eerst aanspraak
op ouderdomspensioen bestaat en op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan
het tijdstip van ingang van het pensioen. Indien op het tijdstip onmiddellijk
voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen de begrenzing wordt
overschreden, zal het meerdere worden uitgekeerd in een uitkering ineens.
De uitkering ineens wordt geacht een uitkering uit een dienstbetrekking, niet
zijnde een vroegere dienstbetrekking, te zijn en wordt geacht te zijn genoten
op een tijdstip direct voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen.
Toelichting
De uitkomsten (behaalde rendementen) van beschikbare premiesystemen/ kapitaalverzekeringen
met niet gegarandeerde winstbijschrijving laten zich niet sturen. Daarbij
komt dat de tarieven waartegen voor tot uitkeringen komende kapitalen pensioen
moet worden aangekocht vooraf niet zijn vast te stellen. Deze tarieven (waaronder
de van toepassing zijnde rentestand) zijn eerst bekend op aankoopdatum. Uit
de aard der zaak zou de fiscale toets slechts moeten plaatsvinden op het moment
dat de premie voor de pensioenverzekering wordt voldaan. Aan de nieuwste opzet
van meerdere toetsmomenten kleven een aantal bezwaren:
1. gezien de hiervoor geconstateerde effecten kan een onbedoelde overschrijding
van de geldende maximum-norm zich op pensioendatum «onbedoeld»
voordoen;
2. door tussentijdse beperkende premiemaatregelen in het kader van de
geleidelijkheid kan op pensioeningangdatum relatief sneller een «tekort»
ontstaan;
3. de uitvoeringslasten zijn hoog, hetgeen een kostenverhogend effect
met betrekking tot het pensioen heeft.
Het uitgangspunt dat in beginsel de voor een pensioenvorm geldende maxima
ook bij het hanteren van dergelijke systemen dienen te worden gehandhaafd,
zou op een eenvoudige wijze kunnen worden gerealiseerd. De oplossing behelst
dat een op de pensioendatum geconstateerd surplus zou kunnen worden uitgekeerd
in een éénmalig bedrag. Het surplus wordt aangemerkt als inkomsten
uit tegenwoordige arbeid, waarover progressief wordt geheven. Hiermede wordt
een eventueel «buitenlandlek» voorkomen: in verdragsverhoudingen
is belastingheffing over een dergelijke uitkering immers toegewezen aan de
bronstaat. Tariefsmanipulatie zou kunnen worden voorkomen door het genietingsmoment
van de eenmalige uitkering bij fictie voor de leeftijd van 65 jaar te laten
vallen.
De Vries
Van Zijl