26 020
Aanpassing van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Coördinatiewet Sociale Verzekering en in samenhang daarmee enige andere wetten naar aanleiding van de voorstellen van de werkgroep Fiscale behandeling pensioenen (Wet fiscale behandeling van pensioenen)

nr. 11
AMENDEMENT VAN HET LID DE VRIES

Ontvangen 20 november 1998

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

In artikel I, onderdeel D, wordt in artikel 18a het negende lid vervangen door:

9. Beoordeling of binnen de in het zevende lid genoemde begrenzing wordt gebleven vindt plaats op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen. Indien op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen de begrenzing wordt overschreden zal het meerdere worden uitgekeerd in een uitkering ineens. De uitkering ineens wordt geacht een uitkering uit een dienstbetrekking, niet zijnde een vroegere dienstbetrekking, te zijn.

Toelichting

De uitkomsten (behaalde rendementen) van beschikbare premiesystemen/kapitaalverzekeringen met niet-gegarandeerde kapitaalverzekeringen met niet-gegarandeerde winstbijschrijving laten zich niet sturen. Daarbij komt dat de tarieven waartegen voor tot uitkering komende kapitalen pensioen moet worden aangekocht vooraf niet zijn vast te stellen. Deze tarieven (waaronder de van toepassing zijnde rentestand) zijn eerst bekend op aankoopdatum. Uit de aard der zaak zou de fiscale toets slechts moeten plaatsvinden op het moment dat de premie voor de pensioenverzekering wordt voldaan.

Aan de nieuwste opzet van meerdere toetsmomenten kleven een aantal bezwaren:

1. gezien de hiervoor geconstateerde effecten kan een onbedoelde overschrijving van de geldende maximum-norm zich op pensioendatum «onbedoeld» voordoen;

2. door tussentijdse beperkende premiemaatregelen in het kader van de geleidelijkheid kan op pensioeningangdatum relatief sneller een «tekort» ontstaan;

3. de uitvoeringslasten zijn hoog, hetgeen een kostenverhogend effect met betrekking tot het pensioen heeft.

Het uitgangspunt dat in beginsel de voor een pensioenvorm geldende maxima ook bij het hanteren van dergelijke systemen dienen te worden gehandhaafd zou op een eenvoudige wijze kunnen worden gerealiseerd. De oplossing behelst dat een op de pensioendatum geconstateerd surplus zou kunnen worden uitgekeerd in een eenmalig bedrag. Het surplus wordt aangemerkt als inkomsten uit tegenwoordige arbeid, waarover progressief wordt geheven. Hiermede wordt een eventueel «buitenlandlek» voorkomen: in verdragsverhoudingen is belastingheffing over een dergelijke uitkering immers toegewezen aan de bronstaat. In binnenlandse verhoudingen zou een eventuele tariefsmanipulatie kunnen worden voorkomen door voor 65-plussers in ieder geval de eerste schijf voor 65-minners te hanteren.

De Vries

Naar boven