nr. 11
AMENDEMENT VAN HET LID DE VRIES
Ontvangen 20 november 1998
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel D, wordt in artikel 18a het negende lid vervangen
door:
9. Beoordeling of binnen de in het zevende lid genoemde begrenzing wordt
gebleven vindt plaats op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip
van ingang van het pensioen. Indien op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand
aan het tijdstip van ingang van het pensioen de begrenzing wordt overschreden
zal het meerdere worden uitgekeerd in een uitkering ineens. De uitkering ineens
wordt geacht een uitkering uit een dienstbetrekking, niet zijnde een vroegere
dienstbetrekking, te zijn.
Toelichting
De uitkomsten (behaalde rendementen) van beschikbare premiesystemen/kapitaalverzekeringen
met niet-gegarandeerde kapitaalverzekeringen met niet-gegarandeerde winstbijschrijving
laten zich niet sturen. Daarbij komt dat de tarieven waartegen voor tot uitkering
komende kapitalen pensioen moet worden aangekocht vooraf niet zijn vast te
stellen. Deze tarieven (waaronder de van toepassing zijnde rentestand) zijn
eerst bekend op aankoopdatum. Uit de aard der zaak zou de fiscale toets slechts
moeten plaatsvinden op het moment dat de premie voor de pensioenverzekering
wordt voldaan.
Aan de nieuwste opzet van meerdere toetsmomenten kleven een aantal bezwaren:
1. gezien de hiervoor geconstateerde effecten kan een onbedoelde overschrijving
van de geldende maximum-norm zich op pensioendatum «onbedoeld»
voordoen;
2. door tussentijdse beperkende premiemaatregelen in het kader van de
geleidelijkheid kan op pensioeningangdatum relatief sneller een «tekort»
ontstaan;
3. de uitvoeringslasten zijn hoog, hetgeen een kostenverhogend effect
met betrekking tot het pensioen heeft.
Het uitgangspunt dat in beginsel de voor een pensioenvorm geldende maxima
ook bij het hanteren van dergelijke systemen dienen te worden gehandhaafd
zou op een eenvoudige wijze kunnen worden gerealiseerd. De oplossing behelst
dat een op de pensioendatum geconstateerd surplus zou kunnen worden uitgekeerd
in een eenmalig bedrag. Het surplus wordt aangemerkt als inkomsten uit tegenwoordige
arbeid, waarover progressief wordt geheven. Hiermede wordt een eventueel «buitenlandlek»
voorkomen: in verdragsverhoudingen is belastingheffing over een dergelijke
uitkering immers toegewezen aan de bronstaat. In binnenlandse verhoudingen
zou een eventuele tariefsmanipulatie kunnen worden voorkomen door voor 65-plussers
in ieder geval de eerste schijf voor 65-minners te hanteren.
De Vries