26 018 Ondergronds transport en buisleidingen

Nr. 17 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 maart 2010

Tijdens het algemeen overleg over externe veiligheid op 10 november jl. (30 373, nr. 38) is u met betrekking tot het ontwerp voor het Besluit externe veiligheid buisleidingen toegezegd nogmaals in gesprek te treden met de Gasunie en met het Havenbedrijf Rotterdam. Deze gesprekken zijn inmiddels gevoerd en daarom wil ik uw Kamer over de uitkomsten ervan informeren.

Het doet me genoegen dat met het resultaat van vorengenoemde gesprekken ook bij de Gasunie en het Havenbedrijf Rotterdam nu draagvlak voor het ontwerpbesluit bestaat. Naast genoemd overleg heeft overigens ook aanvullend overleg met het IPO en de VNG plaatsgevonden. Hoewel deze beide partijen reeds hun instemming met het ontwerpbesluit hadden uitgesproken, zijn ook de opmerkingen die daarbij tevens gemaakt waren met dit gesprek weggenomen.

Gezien het vorenstaande zal ik het ontwerp van het Besluit externe veiligheid buisleidingen nu aan de Raad van State aanbieden.

Het gesprek met de Gasunie heeft er toe geleid dat overeenstemming is bereikt over het door de Gasunie uitvoeren van de verplichtingen voor de exploitant zoals die in het ontwerpbesluit staan. De Gasunie voegt zich dus naar het ontwerpbesluit, zoals dat op 19 augustus jl. (26 018, nr. 13) aan uw Kamer is toegezonden. En voor het treffen van maatregelen om de veiligheid te verhogen, stelt de Gasunie een fonds in van maximaal 45 miljoen Euro. Van dit budget is 10 miljoen Euro begroot voor het voldoen aan de norm voor het plaatsgebonden risico in bestaande situaties. Voor het voldoen aan het plaatsgebonden risico in geprojecteerde situaties is ook 10 miljoen Euro begroot, terwijl voor het treffen van maatregelen om het groepsrisico te beperken 25 miljoen Euro begroot is. Tussen de verschillende categorieën binnen het fonds kan geschoven worden.

Met de Gasunie zal overleg gevoerd worden om te komen tot een overeenkomst hoe de knel- en aandachtpunten worden opgelost.

De door het Havenbedrijf Rotterdam ingediende zienswijze spitste zich toe op enkele inhoudelijke punten: de relatie met de veiligheidscontour in artikel 14 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de eisen aan buisleidingen voor overige stoffen, het opnemen van (stroken voor) buisleidingen in bestemmingsplannen en de relatie tussen buisleidingen en windturbines. In het gesprek met het havenbedrijf zijn de volgende conclusies getrokken:

  • het ontwerpbesluit wordt zo aangepast dat voor buisleidingen, die binnen een veiligheidscontour ex artikel 14 Bevi rond een industrieterrein liggen, hetzelfde regime zal gelden als voor de daar aanwezige inrichtingen. Dit betekent dat de beperkt kwetsbare en de functioneel gebonden kwetsbare objecten binnen die veiligheidscontour niet gesaneerd worden en nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd kunnen worden mits deze functioneel gebonden zijn;

  • het ontwerpbesluit is zo vormgegeven dat bij het via de ministeriële regeling aanwijzen van buisleidingen voor overige chemische stoffen op basis van het dan afgeronde consequentieonderzoek met de specifieke situatie van deze leidingen rekening gehouden zal worden. Het ontwerp voor ministeriële regeling zal met partijen, waaronder het havenbedrijf, afgestemd worden en

  • het ontwerpbesluit biedt ruimte voor het bestemmen van een buisleiding of een strook voor buisleidingen. Buisleidingen in stroken hoeven niet afzonderlijk op de plankaart te worden ingetekend. Het risico van elke afzonderlijke buisleiding in een strook moet wel binnen het bestemmingsplan passen.

Een afzonderlijk aandachtspunt was nog de relatie tussen buisleidingen en windturbines. Exploitanten van buisleidingen vinden dat buisleidingen door het falen van een windturbine op geen enkele wijze negatief beïnvloed zouden mogen worden.

Het risicoverhogend effect van windturbines wordt echter wat de effecten naar de omgeving betreft met het ontwerpbesluit (in artikel 11, lid 3) geregeld. Voor nieuwe situaties kan dit betekenen dat een windturbine op grotere afstand van de buisleiding geplaatst moet worden. Voor bestaande situaties, waarbij de windturbine al aanwezig is, zullen zo nodig extra maatregelen door de exploitant getroffen moeten worden.

Dit betekent dus niet dat door het falen van een windturbine geen falen van een buisleiding kan optreden. De externe veiligheid is echter afdoende geregeld.

Ik vind dat, waar de externe veiligheid adequaat geregeld is en er geen expliciete reden is om voor windturbines een strenger beleid te voeren dan voor andere bedrijfsactiviteiten met gevaarlijke stoffen, het mogelijk moet blijven om windturbines op of nabij bedrijventerreinen te plaatsen waar zich buisleidingen bevinden.

Hiermee heb ik tevens voldaan aan de toezegging in het algemeen overleg over wind op land van 11 november 2009 (31 239, nr. 86) om aan te geven hoe het risicoverhogend effect van windturbines op buisleidingen geregeld wordt.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

J. C. Huizinga-Heringa

Naar boven