nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 maart 2008
In het Algemeen Overleg van 22 januari jl. (Kamerstuk 26 018/29 383,
nr. 8) over externe veiligheid heb ik toegezegd de Kamer uiterlijk 22 maart
2008 te zullen informeren over de uitkomsten van het overleg over de risiconormering
rond aardgastransportleidingen. Ik ging er daarbij van uit dat het mogelijk
zou zijn in februari het overleg met partijen (naast het rijk zijn dat Gasunie,
VNG en IPO) over deze kwestie af te ronden. Daarvoor hebben zij echter meer
tijd nodig.
Inzet van de partijen is om tot een gezamenlijk te dragen pakket aan afspraken
te komen over de aanpak van ongewenste risicosituaties langs aardgastransportleidingen
vanuit oogpunt van externe veiligheid. Zij komen in april weer bijeen. Ik
ga ervan uit dat zij in dit overleg overeenstemming bereiken over een pakket
aan afspraken. Deze afspraken zullen vervolgens bestuurlijk door betrokken
partijen moeten worden bevestigd.
Ik neem mij voor de Kamer zo spoedig mogelijk daarna hierover te informeren.
De Kamer zal dan ook de AMvB voor buisleidingen, die ik aan het voorbereiden
ben, ontvangen.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze AMvB (voorzien voor medio
2009) zal ik gemeenten en provincies schriftelijk informeren over de uitkomsten
van het overleg en hen vragen met de hierin gemaakte afspraken in hun beleid
rekening te houden. Deze brief zal dan de huidige circulaire «Zonering
langs aardgastransportleidingen» uit 1984 vervangen.
Hieronder geef ik een nadere toelichting op het lopende proces.
De uitgangspunten voor het buisleidingenbeleid zijn weergegeven in de
brief aan de Kamer van 9 februari 2007 (Tweede Kamer, 2007–2008,
26 018, nr. 5). De discussie spitst zich toe op de consequenties
van deze uitgangspunten voor de ruimtelijke ordening in relatie tot de veiligheid
van de leidingen. De discussie betreft in deze fase de aardgastransportleidingen (ca. 12 000 km van in totaal 18 000 km leidingen
voor gevaarlijke stoffen). Maar ook met de exploitanten voor leidingen voor
het transport van andere gevaarlijke stoffen zal overleg plaatsvinden over
de consequenties van de risiconormering bij hun leidingen.
Het onderzoek naar de consequenties van aardgastransportleidingen voor
de omgeving van de externe-veiligheidsnormering bij aardgasleidingen is inmiddels
afgerond. Daarbij is gekeken of zich kwetsbare objecten zoals woningen, scholen
en zorgcentra bevinden binnen de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico
en of de oriënterende waarde voor het groepsrisico overschreden wordt.
Over de uitkomsten van dit consequentieonderzoek bent u geïnformeerd
bij brief van 10 oktober 2007 (Tweede Kamer, 2007–2008, 26 018,
nr. 6). Vervolgens hebben nog enkele aanvullende analyses plaatsgevonden.
Op basis van het consequentieonderzoek en aanvullende analyses zijn Gasunie,
VNG en IPO en het rijk in februari bijeengeweest om deze consequenties te
bespreken en tot afspraken te komen voor een aanpak ervan. Dit overleg stond
onder voorzitterschap van een onafhankelijk voorzitter, de heer J. G. M.
Alders.
De discussie spitst zich toe op de vraag hoe om te gaan met knelpunten
vanwege het plaatsgebonden risico en aandachtspunten vanwege het groepsrisico.
Het gaat daarbij om situaties waarin de (kwetsbare) bebouwing reeds aanwezig
is nabij een leiding. Tevens gaat het om situaties waarin een vastgesteld
bestemmingsplan nog bebouwing toelaat (geprojecteerde bebouwing), en deze
bij feitelijke realisatie een knelpunt of aandachtspunt zal gaan vormen. Ook
de wijze waarop omgegaan wordt met toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen
in relatie tot het beperken van het groepsrisico maakt onderdeel van de discussie
uit.
De heer Alders beziet momenteel de mogelijkheden om te komen tot een pakket
van afspraken. Partijen hebben de intentie hier uit te komen. Ik heb dan ook
goede hoop dat in het hiertoe geplande overleg van april a.s. partijen tot
een door allen gedragen pakket van afspraken zullen komen.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. M. Cramer