26 013
Wijziging van de IJkwet in verband met de erkenning van ijkbevoegden

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit voorstel tot wijziging van de IJkwet strekt ertoe:

a. de mogelijkheid tot het verlenen van een erkenning tot ijkbevoegde voor EG-ijkregelingen te beperken tot de in een algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van objecten en

b. de mogelijkheid te openen dat reeds verleende erkenningen die in strijd met het bij of krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bepaalde zijn verleend, worden vernietigd.

Op grond van artikel 26 van de IJkwet kunnen ook andere natuurlijke personen en rechtspersonen dan de ijkinstelling keuringen (met de daaraan verbonden gevolgen: het aanbrengen van goedkeurings- en afkeuringsmerken of het afgeven van gewaarmerkte verklaringen) verrichten. Voorwaarde voor het verkrijgen van een dergelijke ijkbevoegdheid met betrekking tot een of meer van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 26, is dat de betrokkene als ijkbevoegde is erkend door de ijkinstelling, in haar hoedanigheid van zelfstandig bestuursorgaan. Deze ijkbevoegdheid kan ook worden verleend voor het uitvoeren van zgn. EG-keuringen en het aanbrengen van EG-ijkmerken of -tekens.

Naar thans is gebleken is de tekst van artikel 26 te ruim geredigeerd. In artikel 26b, eerste lid, van de IJkwet is namelijk bepaald dat ijkbevoegdheid aan een aanvrager moet worden verleend, indien hij de werkzaamheden naar behoren kan verrichten en beschikt over de voor deze werkzaamheden noodzakelijke standaarden. De ijkinstelling heeft in dezen geen discretionaire bevoegdheden. Het verlenen door de ijkinstelling van een ijkbevoegdheid voor het verrichten van EG-keuringen en het aanbrengen van het EG-ijkmerk of -teken is, zo is na overleg met de Commissie van de Europese Gemeenschappen gebleken, in strijd met het doel en de bewoordingen van de metrologierichtlijnen die vóór 1990 tot stand zijn gekomen. Deze richtlijnen leggen de verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van EG-keuringen en het aanbrengen van het EG-ijkmerk of -teken bij de lid-staat of een daaraan gelieerd dienstorgaan of een daaraan gelieerde instelling. Om deze discrepantie op te heffen wordt de algemeen geldende bevoegdheid van de ijkinstelling tot het verlenen van erkenning tot ijkbevoegdheid voor het uitvoeren van EG-keuringen en het aanbrengen van EG-ijkmerken of -tekens beëindigd.

Sinds enige jaren wordt bij de totstandkoming van nieuwe EG-richtlijnen een andere systematiek gevolgd; dit zijn de zgn. «nieuwe aanpak» richtlijnen. In deze richtlijnen wordt de mogelijkheid geopend om onafhankelijke instanties aan te wijzen voor het uitvoeren van modeltoelatingen en keuringen. Op het terrein van de metrologie is volgens dit systeem richtlijn nr. 90/384/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1990 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake niet-automatische weegwerktuigen (PbEG L 189) tot stand gekomen. Om de mogelijkheden van deze en toekomstige richtlijnen optimaal te benutten, wordt voor de «nieuwe aanpak» richtlijnen de mogelijkheid tot het verlenen van ijkbevoegdheid door de ijkinstelling gehandhaafd; de categorieën meetmiddelen waarvoor deze ijkbevoegdheid verleend kan worden, zullen bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld.

De directe aanleiding voor dit wetsvoorstel is de ingebrekestelling van Nederland door de Commissie van de Europese Gemeenschappen in verband met een besluit van de ijkinstelling om ijkbevoegdheid te verlenen aan een fabrikant van meetmiddelen. Deze fabrikant werd aldus gerechtigd door hem geproduceerde meetmiddelen te onderzoeken en daarop een ijkmerk (het eerste EG-ijk) aan te brengen. Volgens de Commissie van de Europese Gemeenschappen moet echter uit de richtlijnen nr. 71/316/EEG van de Raad van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende voor meetmiddelen en metrologische geldende algemene bepalingen (PbEG L 202) en nr. 73/362/EEG van de Raad van 19 november 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake stoffelijke lengtematen (PbEG L 335) worden opgemaakt dat dergelijke werkzaamheden slechts mogen worden uitgevoerd door een lid-staat of een daaraan gelieerd dienstorgaan of een daaraan gelieerde instelling. Ik sluit mij bij deze opvatting van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan en stel daarom voor de IJkwet te wijzigen door de algemene bevoegdheid van de ijkinstelling om erkenningen tot ijkbevoegdheid te verlenen te beperken en de mogelijkheid te openen om de erkenningen die in strijd met het bij of krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bepaalde zijn verleend, te vernietigen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

In onderdeel a van het te wijzigen artikel 26 wordt de algemene bevoegdheid van de ijkinstelling om een erkenning tot ijkbevoegdheid te verlenen voor de in dat artikel genoemde werkzaamheden, in het bijzonder het uitvoeren van EG-keuringen en het aanbrengen van een EG-ijkmerk of -teken, geschrapt. In een nieuw in te voegen onderdeel c van dit artikel wordt de mogelijkheid geboden om bij algemene maatregel van bestuur voorwerpen aan te wijzen ten aanzien waarvan dergelijke werkzaamheden kunnen worden verricht door ijkbevoegden. Met het doel de concurrentie tussen keuringinstellingen op de interne markt te stimuleren, voorzien eerdergenoemde «nieuwe aanpak» richtlijnen van de Europese Gemeenschappen juist in de ruimte dergelijke werkzaamheden te laten uitvoeren door onafhankelijke ijkbevoegden. Het past in het beleid van het kabinet om de door de «nieuw aanpak» richtlijnen geboden concurrentieruimte optimaal te benutten en de verlening van erkenning van ijkbevoegdheid door de ijkinstelling in deze gevallen mogelijk te blijven maken.

Op het terrein van de ijkwetgeving is tot nog toe evenwel alleen de eerdergenoemde richtlijn inzake niet-automatische weegwerktuigen als «nieuwe aanpak» richtlijn tot stand gekomen. Artikel 8 van het EEG-IJkbesluit niet-automatische weegwerktuigen, waarmee deze richtlijn is omgezet in de Nederlandse rechtsorde, en de Erkenningsregeling ijkbevoegden voorzien reeds in de verlening van erkenning van ijkbevoegdheid tot het uitvoeren van bovenbedoelde werkzaamheden met betrekking tot niet-automatische weegwerktuigen.

Artikel II

In artikel II wordt de Minister van Economische Zaken de bevoegdheid toegekend om reeds verleende erkenningen tot ijkbevoegdheid te vernietigen indien deze in strijd met het bij of krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bepaalde zijn verleend. In het algemene deel van deze memorie van toelichting is reeds gewezen op de verlening van een erkenning van ijkbevoegheid door de ijkinstelling in strijd met het bij of krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bepaalde. De IJkwet zelf voorziet niet in de mogelijkheid om in deze gevallen de erkenning van ijkbevoegdheid in te trekken of te vernietigen. Aangezien het voortbestaan van de erkenning van ijkbevoegdheid in dit en andere gevallen in strijd is met het communautaire recht, is artikel II in dit wetsvoorstel opgenomen. De Minister van Economische Zaken zal in al deze gevallen gebruik maken van zijn bevoegdheid om de erkenning van ijkbevoegdheid te vernietigen. Indien ijkbevoegdheid mede is verleend voor andere werkzaamheden dan het verrichten van EG-keuringen of het aanbrengen van een EG-ijkmerk of -teken krachtens metrologierichtlijnen die vóór 1990 tot stand zijn gekomen, zal de vernietiging van de erkenning van ijkbevoegdheid tot laatsgenoemde werkzaamheden worden beperkt.

Een vernieting van de erkenning van ijkbevoegdheid heeft slechts gevolgen vanaf het tijdstip van vernietiging. Dit betekent dat de rechtmatigheid van de handelingen die door een ijkbevoegde zijn verricht vanaf het tijdstip van de verlening tot aan het tijdstip van de vernietiging van de erkenning van ijkbevoegdheid niet wordt aangetast door de vernietiging.

De in artikel II opgenomen bevoegdheid is niet in de IJkwet zelf opgenomen, omdat na de inwerkingtreding van de voorgestelde wijziging van artikel 26 daarvan, in het bijzonder de invoeging van een nieuw onderdeel c daarin, erkenning van EG-ijkbevoegdheid uitsluitend in welomschreven gevallen kan worden verleend. Een dergelijke bepaling zou overigens ook indruisen tegen de gedachte de ijkinstelling zo veel mogelijk vrij te laten bij het uitvoeren van haar werkzaamheden (zie ook kamerstukken II 1985/86, 19 630, nr. 3, blz. 40).

Bij de per 1 januari 1998 in werking getreden wet van 20 juni 1996, Stb. 333, tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Derde tranche Algemene wet bestuursrecht) is in de Algemene wet bestuursrecht een regeling opgenomen inzake toezicht op bestuursorganen (titel 10.2). In afdeling 10.2.3 is geregeld dat een besluit, hangende het onderzoek of er reden is om tot vernietiging over te gaan, kan worden geschorst. Omdat het gebruik van de in artikel II aan de Minister van Economische Zaken toegekende bevoegdheid, bij wijze van overgangsmaatregel, beperkt zal blijven tot enkele concrete gevallen, strekt de bevoegdheid tot vernietiging (en tot schorsing) zich niet uit tot strijd met het recht in het algemeen en strijd met het algemeen belang, hoewel artikel 10:35 van de Algemene wet bestuursrecht daar bij het toekennen van een vernietigingsbevoegdheid wel van uit gaat.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Naar boven