25 999
CAO zorgsector

nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 oktober 1999

De dynamiek in de loonkostenbeheersing in de collectieve sector brengt met zich mee dat het geldende systeem van tijd tot tijd tegen het licht gehouden wordt. De laatste ontwikkeling op dit terrein is te vinden in het convenant dat ik u, mede namens de staatssecretaris, bijgaand doe toekomen.

Op 2 mei 1994 stuurde de toenmalige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dr. B. de Vries, u een brief over een nieuwe systematiek voor de loonkostenbeheersing in de gepremieerde en gesubsidieerde sectoren, TK 1993–1994, 23 723, nr. 1. In deze brief stond aangegeven dat de systematiek voor de loonkostenindexering in de gepremieerde en gesubsidieerde sector zoals opgenomen in de WAGGS (wet arbeidsvoorwaardenontwikkeling gepremieerde en gesubsidieerde sector) per 1 januari 1995 werd vervangen door een andere systematiek, namelijk door het in de bijlage bij diezelfde brief beschreven post WAGGS-model.

Omdat binnen het post WAGGS-model het vaststellen van de ova (= de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling) slechts met uitvoerig en moeizaam overleg mogelijk bleek, hebben overheid en werkgevers in 1997 gezamenlijk besloten om een externe deskundige te laten bezien op welke punten het post WAGGS-model beter zou kunnen functioneren. De inbreng van prof. dr. W. Albeda als externe deskundige heeft uiteindelijk geleid tot een convenant over de nieuwe aanpak voor de bepaling van de ova in de VWS-sectoren. Voor de goede orde wijs ik er op dat in dit geval onder de VWS-sectoren ook worden verstaan de sectoren in het Justitie- veld die onder een CAO vallen waarvan de werkingssfeer hoofdzakelijk tot het VWS-beleidsterrein behoort (m.n. de jeugdinstellingen die door Justitie worden bekostigd en die onder de CAO-Jeugdhulpverlening vallen).

Het post WAGGS-model wordt door dit convenant1 niet vervangen door een ander systeem, maar het bestaande systeem wordt in procedurele zin vereenvoudigd. De invulling van het referentiebegrip (waar de trendmatige productiviteitsontwikkeling als aftrekpost uit verdwenen is) met CPB-ramingen is voldoende om tot de ova te komen.

Over de berekening van de post van de werkgeverslastenmutatie kan een rekencommissie van externe deskundigen nog advies uitbrengen. In paragraaf 3 van de toelichting van het convenant staat een gedetailleerdere weergave van de vernieuwing van het model. Het convenant is op 20 september jl. ondertekend door nagenoeg alle betrokken partijen.

De NVZ (de werkgeversorganisatie voor de ziekenhuizen) heeft vóór de ondertekening te kennen gegeven eerst te willen beoordelen hoe de meerjarenafspraken in de praktijk uitwerken alvorens een ondertekening van het convenant in overweging te nemen. GGZ Nederland (de werkgeversorganisatie in de geestelijke gezondheidszorg) kende nog geen meerjarenafspraak met VWS en gaf te kennen dat zij die eerst wilden vastleggen alvorens tot ondertekening over te gaan. Aangezien het niet ondertekenen van het convenant door deze twee organisaties bij het afrondende bestuurlijk overleg op 7 juli 1999 bevestigd werd, zijn zij niet opgenomen op de lijst van bij het convenant betrokken partijen.

De LFAZ (de werkgeversorgansatie in de ambulancezorg) heeft in het afrondende bestuurlijke overleg op 7 in juli jl. nog ingestemd met het convenant. Op de ochtend van de ondertekening heeft de LFAZ echter besloten om het convenant toch (nog) niet te ondertekenen omdat het overleg met VWS in het kader van de meerjarenafspraken niet naar hun tevredenheid verliep. Hoewel de LFAZ dus wel op de lijst van de betrokken partijen voorkomt, is die organisatie vooralsnog niet formeel betrokken.

Dit alles neemt overigens niet weg dat de ova voor deze drie sectoren toch conform de nieuwe aanpak zal worden bepaald.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven