nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Rijswijk, 24 april 1998
Op 28 april 1998 zal er algemeen overleg met uw Kamer plaatshebben over
de CAO-zorgsector. In vervolg op mijn eerdere brieven van vorige week geef
ik u – met inachtneming van de wenselijk geachte versluiering –
onderstaand de huidige stand van zaken weer over het overleg met de werkgevers
op het VWS-terrein over de hoogte van de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling,
de ova.
In mijn brief van 16 april jl. heb ik de hoofdlijnen aangegeven van de
resultaten van het overleg tussen het kabinet en de NZf. Na overleg met de
overige werkgeversorganisaties (WZF, LVT, FW) heeft het kabinet inmiddels
het eindbod aan de verschillende organisaties kenbaar gemaakt. Inmiddels hebben
de NZf en de andere werkgevers in de publiciteit kenbaar gemaakt dat zij niet
akkoord gaan met het bod van het kabinet voor de ova-98/99.
Bij de eerste overleggen over de ova'98 is tussen werkgevers en kabinet
overeenstemming geconstateerd dat de invulling voor '98 door het kabinet geheel
conform de eerder gemaakte afspraken is gemaakt. Deze afspraken hadden betrekking
op de cijfermatige invulling van het bod, inclusief de op basis van onderzoek
vastgestelde waarden van de productiviteitsontwikkeling in de verschillende
sectoren. Ondanks de eerder gemaakte afspraken hierover meenden werkgevers
met dit bod geen marktconforme CAO te kunnen afsluiten.
Naar aanleiding van dit overleg met werkgevers is vervolgens, ten opzichte
van die afspraken die er met werkgevers lagen, het eindbod van het kabinet
verhoogd en verbreed tot een tweejarige ova. Over de inhoud van deze afspraken
informeerde ik u reeds in mijn brief van 16 april.
Het kabinet is van mening dat er met dit bod een marktconforme CAO mogelijk
gemaakt is en betreurt dat de werkgevers tot een ander oordeel zijn gekomen.
Dit geldt temeer omdat het kabinet ook aan de werkgevers heeft laten weten
dat met het volgend kabinet nader kan worden gesproken over de werkdruk in
de zorgsector en de invulling van de maatregelen op het terrein van scholing
en arbeidsmarkt. Dit kan mede worden bezien in het licht van wat daarover
in de verkiezingsprogramma's is opgemerkt. Daarnaast wijst het kabinet erop
dat in het JOZ 1998 en de daarop volgende Kamerbehandeling er voor een aantal
sectoren gezamenlijk ca 200 mln reeds ter beschikking is gesteld ter verlichting
van de werkdruk.
Het kabinet acht de huidige gang van zaken waarbij er een patstelling
in het CAO-overleg dreigt te ontstaan ongewenst. Het kabinet voorziet dat
dit ten koste van de patiëntenzorg en van het imago van de sector zal
gaan. Dit is zeker niet in het belang van de zorg.
In de post WAGGS-procedure is voorzien dat bij gebreke van overeenstemming
door de partij die dat wenst advies gevraagd kan worden aan een onafhankelijke
commissie, de commissie-Van Voorden. Het kabinet heeft aan de werkgevers voorgesteld
om gezamenlijk de OVA-uitkomsten ter advies aan de commissie Van Voorden voor
te leggen.
De commissie zal worden gevraagd te toetsen of op een correcte manier
voldaan is aan de gezamenlijk afgesproken spelregels en of met dit pakket
voor 2 jaar een basis beschikbaar is voor onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers