25 969
Wijziging van de Drank- en Horecawet

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 18 september 1998

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt onderstaand verslag uit over haar bevindingen.

Met een tijdige en afdoende beantwoording van de daarin opgenomen vragen en opmerkingen, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

A. Algemeen

Alcohol: gebruik en problemen

De leden van de fractie van de PvdA vragen een reactie op de stelling dat gesuggereerd wordt dat de overheid met deze wetswijziging een oplossing voor een maatschappelijk probleem biedt. Zij vragen de regering of de burger er van uit kan gaan dat met deze wetswijziging daadwerkelijk de overlast ten gevolge van drankmisbruik, de problemen voor de drinkers zelf en de maatschappelijke kosten van alcoholmisbruik worden verminderd. Hoe wordt met deze wetswijziging gegarandeerd dat deze niet alleen normstellend is en een signaalfunctie heeft?

Kan in dit verband een nauwkeurig overzicht worden geboden van voorgestelde maatregelen en de bij iedere maatregel behorende mogelijkheden tot handhaving in de praktijk en sancties?

De leden van de fractie van de PvdA hebben al eerder gevraagd om een samenhangend voorlichtingsbeleid inzake alcohol, drugs en tabak. Zij vragen in hoeverre een voorlichtingscampagne reeds vorm heeft gekregen. Is hierover overleg gevoerd met de koepel van producenten en de horecasector? Kan de Kamer een uitgewerkt plan worden voorgelegd?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de inhoud van het voorliggende wetsvoorstel. Zij kunnen zich vinden in de doelstelling van het alcoholmatigingsbeleid.

Ook zij zijn van mening, dat overwegingen van volksgezondheid, verkeersveiligheid, openbare orde e.d. van buitengewoon groot belang zijn.

Hoofddoelstelling moet zijn misbruik van alcohol zoveel mogelijk aan banden te leggen. Gebruik daarentegen is totaal van een andere orde.

De leden van de VVD-fractie hebben de nodige vragen omtrent het stellen van nieuwe normen en de aanscherping van meerdere bestaande regels. De maatregelen in het wetsvoorstel zijn zowel gericht op matiging van het alcoholgebruik als op het voorkomen van misbruik in risicosituaties en door bepaalde kwetsbare groepen.

De leden van de VVD-fractie vragen een reactie op de voorstellen van het bedrijfsleven (Overlegplatform Drank- en Horecawet) om samen met de overheid campagne te voeren voor verantwoord alcoholgebruik.

De Stiva (Stichting Verantwoord Alcoholgebruik) wil een actieve bijdrage leveren aan het terugdringen van het alcoholmisbruik door o.a. zelfregulering in de branche, overleg en samenwerking met de overheid en bevordering van wetenschappelijk onderzoek. Ziet de regering deze zelfregulering niet (meer) zitten? Zo nee, wat is hiervan de oorzaak?

De leden van de VVD-fractie vragen verder of inzicht kan worden gegeven in alle preventie-activiteiten die vallen onder de verantwoordelijkheid van de centrale overheid.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de inhoud van het voorliggende wetsvoorstel. Ook zij maken zich grote zorgen over het overmatig gebruik van alcohol en de problemen die daaruit kunnen voortvloeien, zoals een toenemend beroep op de voorzieningen in de gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening, problemen in de sfeer van de openbare orde en de criminaliteit, het rijden onder invloed, ziekten, arbeidsverzuim, bedrijfsongevallen en arbeidsongeschiktheid door overmatig alcoholgebruik, mishandeling, diefstal en openlijke geweldpleging en alcoholgerelateerde ongevallen in de privésfeer. In hun verkiezingsprogramma «Samenleven doe je niet alleen», zo wensen zij te benadrukken, is dan ook nadrukkelijk aandacht besteed aan de bestrijding van verslaving aan onder andere alcohol. Strikte leeftijdsgrenzen, beperking van verkooppunten, effectieve controle op naleving van regels die gelden voor verkooppunten en het uitbreiden van voorlichtingscampagnes zien deze leden daartoe als instrumenten. Zij hebben begrepen dat het voorliggende wetsvoorstel een uitvloeisel is van de in 1986 door het toenmalige kabinet gepresenteerde nota Alcohol en Samenleving. Hoewel de voorbereiding van de voorliggende wijziging ruim drie kabinetsperioden in beslag heeft genomen, zijn de leden van de CDA-fractie verheugd dat thans de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel ter hand kan worden genomen.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van de voorliggende wijziging van de Drank- en Horecawet. De daarin voorgestelde maatregelen zijn, aldus de Memorie van Toelichting, zowel gericht op matiging van het alcoholgebruik in het algemeen als op het voorkomen van misbruik in specifieke risicosituaties door bepaalde kwetsbare groepen.

De leden van de SP-fractie vragen waarom de indiening van het wetsvoorstel zo lang heeft geduurd. Immers, bij de behandeling van het wetsvoorstel Vestigingswet detailhandel heeft de minister van VWS toegezegd dat het wijzigingsvoorstel Drank- en Horecawet begin 1996 bij de Kamer zou arriveren.

De leden van de SP-fractie zouden graag wat meer inzicht hebben in het alcoholgebruik van de laatste 15–20 jaar. Kan de regering cijfers geven over de ontwikkelingen in het gebruik in deze periode en de mogelijke invloed die maatregelen (van overheid of bedrijfsleven zelf) of campagnes (zoals «Drank maakt meer kapot dan je lief is», «Geniet, maar drink met mate») hierin hebben gehad?

Is de regering op de hoogte van het recente onderzoek van het Nederlands Economisch Instituut naar alcoholgebruik? Wat is de mening van de regering over deze studie?

Wat is de meest betrouwbare schatting van het aantal riskante en bovenmatige drinkers? Zijn hier bepaalde risicogroepen uit aan te wijzen?

In de Memorie van Toelichting wordt gesproken over de maatschappelijke kosten. Kan ook inzicht worden gegeven in de maatschappelijke baten in de vorm van bijvoorbeeld accijnzen, omzet-en vennootschapsbelasting?

De leden van de fracties van de RPF en het GPV hebben met de nodige reserves kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.

De wijziging komt niet onverwacht, omdat in de Notitie over de hoofdlijnen van een nieuwe Alcoholwet (21 800 XVI nr. 127) een fundamentele herziening van de Alcoholwet was aangekondigd.

Zij vragen voorts naar de beweegredenen om te kiezen voor de route van de wijziging van de huidige Drank- en Horecawet. Gelet op de fundamentele wijzigingen, vragen deze leden waarom niet is gekozen voor de opstelling van een nieuwe (alcohol) wet. Waarom heeft de minister niet gekozen voor het alternatief dat van de kant van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is gepresenteerd, namelijk dat van de invoering van een (kader)wet op de openbare inrichtingen? Waarom is afgezien van een integrale aanpak, zoals de VNG die voorstaat? Welke argumenten heeft de minister tegen deze benadering? In dit kader vragen de leden van de RPF- en GPV-fractie naar de stand van zaken met betrekking tot de toezegging van de minister een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid om te komen tot beperkte centrale kaderwetgeving in de «droge» horeca.

De leden van de fracties van de RPF en van het GPV constateren dat in het wetsvoorstel driemaal een wettelijke grondslag wordt neergelegd voor AMvB's. Met betrekking tot al deze AMvB's vragen deze leden waarom niet is gekozen voor wettelijke bepalingen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel en de bijbehorende toelichting.

Onderhavig wetsvoorstel omvat een zodanig kwantitatief uitgebreid pakket wijzigingen, dat het zicht op de relatie met de huidige Drank- en Horecawet wordt bemoeilijkt. Temeer daar in artikel 1 een zestal nieuwe definities wordt toegevoegd en vijf definities zijn gewijzigd tegen het drietal dat ongewijzigd blijft, is het verband met de bestaande wettekst niet altijd even gemakkelijk te leggen. Ook de Memorie van Toelichting verschaft in dezen niet altijd het gewenste inzicht. Had dit niet kunnen worden voorkomen door een voorstel voor een geheel nieuwe wet in te dienen?

Ontwikkelingen in de alcoholwetgeving

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat er dringend behoefte is aan een integraal horecabeleid, vastgelegd in de Drank- en Horecawet. In deze bedrijfstak gaat het allang niet meer om alcohol, maar ook om gokken, drugs en openbare ordeproblemen. De VNG pleit voor een meer integrale benadering van de orde- en volksgezondheidsproblemen op het gebied van prostitutie, gokken, drugs en alcohol en in dat verband voor de invoering van een kaderwet op de openbare inrichtingen. Wat is de mening van de regering hierover?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat er dringend behoefte is aan een wettelijk kader waarbinnen uitwassen in de bedrijfstak kunnen worden uitgebannen. Ook de regering maakt zich zorgen over de toenemende penetratie van criminelen in de horecasector, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting. Wanneer en hoe wordt het Besluit eisen zedelijk gedrag aangepast? Wat is de mening van de regering over het verzoek van de VNG de genoemde reeks van wetten, op basis waarvan geen veroordeling mag hebben plaatsgevonden, in het Besluit moet worden uitgebreid met de Wet op weerkorpsen, de Wet wapens en munitie, de Wet arbeid vreemdelingen en de Vreemdelingenwet, en dat ook eerdere bestuurlijke sancties, zoals sluiting, meegewogen zouden moeten worden?

De leden van de SP-fractie hebben nog enkele vragen met betrekking tot de in de Memorie van Toelichting genoemde belangrijke tweede wijziging van de Drank- en Horecawet. Tijdens de behandeling hebben enkele fracties, waaronder de SP-fractie, bezwaar gemaakt tegen het feit dat de horeca naar twee loketten moet. Is het de regering bekend dat de VNG nu signalen krijgt van gemeenten, dat door het loskoppelen van vestiging en vergunning ook de handhaving wordt bemoeilijkt?

Deze leden vragen voorts of de eisen met betrekking tot sociale hygiëne voldoen? Bieden deze nieuwe eisen volgens de regering voldoende waarborg om te voldoen aan het door de regering tijdens de behandeling van het in het vorige wijzigingsvoorstel genoemde eerste uitgangspunt, namelijk primaire preventie op het punt van volksgezondheidsrisico's?

Bedrijfseffecten en gezondheidswinst

De leden van de SP-fractie vragen of er ook gezondheidseffectenscreeningen zijn uitgevoerd met andere maatregelen in het kader van de alcoholbestrijding.

Deze leden stellen vast dat zowel een gezondheidseffectenscreening als een bedrijfseffectentoets is uitgevoerd. Volgens de regering ware het commercieel belang van de alcoholbranche als geheel af te wegen tegen het maatschappelijk belang van vermindering van de alcoholproblematiek in zijn totaliteit ten einde tot een zo verantwoord mogelijke toekomstige alcoholdistributie te komen. De leden van de SP-fractie vragen welk belang hier voor de regering zwaarder weegt. Zij wijzen hierbij op de vaststelling uit het RIVM-rapport «De som der delen» dat uit het falende tabaksbeleid kan worden geleerd dat intersectoraal of facetbeleid alleen kansen op succes biedt bij het maken van duidelijke keuzen, met name als er belangen tegenstrijdig zijn (gezondheid versus economie). Deze leden zien graag een reactie van de regering hierop tegemoet.

Hoofdelementen van het wetsvoorstel

De centrale doelstelling van het alcoholmatigingsbeleid, nl. de preventie van gezondheidsrisico's en maatschappelijke problemen die voortvloeien uit het gebruik van alcohol, wordt ook door de leden van de D66-fractie onderschreven. Overmatig alcoholgebruik is riskant, het kan leiden tot gezondheidsproblemen, tot verslaving, tot overlast en tot geweldsdelicten.

Een en ander neemt echter niet weg dat deze leden ten aanzien van een aantal door de regering voorgestelde maatregelen nog vragen, kanttekeningen en soms bedenkingen hebben.

De fractie van GroenLinks onderschrijft de doelstelling van de wetswijziging: de preventie van gezondheidsrisico's en maatschappelijke problemen als gevolg van alcoholmisbruik. Preventie is een zeer belangrijk onderdeel van gezondheidszorg en welzijn. Met betrekking tot de voorgestelde aanpak, zoals die in kort bestek op pagina 8 van de memorie van toelichting staat, heeft de fractie van GroenLinks echter enkele vragen en kanttekeningen, die in de loop van dit verslag naar voren worden gebracht.

De leden van de fracties van de RPF en van het GPV begrijpen dat de centrale doelstelling van het alcoholmatigingsbeleid betrekking heeft op de preventie van de gezondheidsrisico's en op maatschappelijke problemen, die voortkomen uit het alcoholgebruik. Deze leden zijn kritisch over de operationalisering van deze doelstelling in dit wetsvoorstel. Naar hun indruk is het wetsvoorstel te zeer een compromis tussen enerzijds de economische belangen van de drank- en horecasector en anderzijds de wensen van drankpreventieorganisaties ter voorkoming van overmatig drankgebruik. Het compromiskarakter wreekt zich naar hun opvatting in het betrekkelijk geringe effect dat met de voorgestelde maatregelen wordt bereikt, namelijk slechts een daling met 0,3% van de totale alcoholomzet. Kan de regering daarmee wel tevreden als wordt gelet op de brede beschouwing die in de memorie van toelichting wordt gegeven over het zeer hoge alcoholgebruik en de negatieve gevolgen die dat heeft voor individu en samenleving?

Moeten met andere woorden niet meer rigoureuze maatregelen worden getroffen? Waarom is afgezien van een verdere verhoging van de accijnzen op alcoholhoudende dranken? Zal een dergelijke maatregel wat dat betreft niet veel meer soelaas bieden?

De leden van de fracties van de RPF en het GPV missen bovendien concrete maatregelen die voldoende mogelijkheden bieden om excessen, zoals zinloos geweld dat vaak onder invloed van drank plaatsvindt, te voorkomen. Is het bijvoorbeeld niet nodig een verschijnsel als «happy hours», waarbij cafés op bepaalde uren alcoholhoudende drank tegen een goedkoper tarief verkopen, aan te pakken? Welke visie heeft de regering in dezen?

Een effectief alcoholmatigingsbeleid heeft volgens de leden van de RPF- en GPV-fractie een maatschappelijk rendement. Gelet op de grote maatschappelijke schade en de persoonlijke schade die een overmatig alcoholgebruik teweeg kan brengen, zijn de leden van beide fracties overtuigde voorstanders van een intensivering van het ontmoedigingsbeleid, met name bij de jeugd. Zij menen dat een goede voorlichting en preventie in de richting van de jongeren van niet te overschatten betekenis is. Wettelijke maatregelen kunnen daarbij niet worden gemist.

Alcoholmisbruik is een maatschappelijk kwaad dat onmiskenbaar de gezondheid en veiligheid van velen – ook van derden! – schaadt. Er is momenteel een breed maatschappelijk draagvlak voor een integraal pakket van maatregelen waarmee het steeds verder met alcohol «doordrenkt» raken van onze samenleving kan worden afgeremd. De SGP-fractie betwijfelt of met de in onderhavig wetsvoorstel aangekondigde aanpak, de doelstelling ervan – preventie van gezondheidsrisico's en maatschappelijke problemen die met alcoholgebruik samenhangen – wel volledig wordt recht gedaan. Welke overwegingen waren doorslaggevend om er van af te zien de door preventie-organisaties bepleite verdergaande maatregelen om het alcoholgebruik terug te dringen in onderhavig wetsvoorstel op te nemen? Waarom heeft de regering bijvoorbeeld geweigerd de leeftijdsgrens voor het verkrijgen van alle alcoholhoudende dranken eenduidig op 18 jaar te stellen?

De leden van de SGP-fractie zouden de regering in overweging willen geven de mogelijkheid van een algemeen verbod op het instellen van piekuren en zogenaamde happy hours te doen onderzoeken.

Verplichte vaststelling van de vereiste leeftijden

De leden van de VVD-fractie stellen de vraag of de regering hier met de «kennelijk bestemd voor»-bepaling niet een te grote verantwoordelijkheid bij het bedrijjfsleven legt. Is deze bepaling overigens handhaafbaar? Het lijkt erop, dat het in de praktijk nauwelijks haalbaar is om na te gaan wie de uiteindelijke consument zal zijn van verkochte alcoholhoudende drank.

De leden van de CDA-fractie hebben vastgesteld dat met betrekking tot de verplichte vaststelling van de vereiste leeftijden het vorige kabinet in juli 1997 heeft besloten tot het introduceren van één leeftijdsgrens, namelijk die van 18 jaar. Ter onderbouwing van die keuze werd in het persbericht van 11 juli 1997 gesteld dat «één leeftijdsgrens voor de hand ligt, omdat gebleken is dat de risico's van die verschillende dranken bij overmatig gebruik overeenkomen», alsmede dat «met één leeftijdsgrens van 18 jaar harmonisatie tot stand komt met de huidige en beoogde leeftijdsgrenzen voor gokhallen, casino's, coffeeshops, krasloten, gokkasten en tabaksverkoop». Waarom is in het voorliggende wetsvoorstel afgezien van de introductie van één leeftijdsgrens van 18 jaar, en welke nieuwe inzichten hebben het kabinet tot die (gewijzigde) keuze gebracht, mede in het licht van de in het genoemde persbericht gehanteerde argumentatie? Is deze argumentatie thans niet meer valide?

Het is de leden van de CDA-fractie bij bestudering van de inhoud van het wetsvoorstel opgevallen dat ten aanzien van verschillende onderdelen van de wet in de mogelijkheid wordt voorzien om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen. Deze leden hechten eraan te benadrukken dat zij van mening zijn dat deze algemene maatregelen van bestuur niet eerder in werking moeten kunnen treden dan nadat de Kamer in de gelegenheid is geweest haar oordeel over de inhoud daarvan uit te spreken. Zij vragen het kabinet dan ook indringend voor de bedoelde algemene maatregelen van bestuur een zogenaamde voorhangprocedure te willen volgen.

De leden van de CDA-fractie zijn er nog niet van overtuigd dat met de in het voorliggende wetsvoorstel voorgestelde maatregelen er sprake kan zijn van een effectieve controle op de vereiste leeftijden van 16 en 18 jaar. Zij benadrukken dat in hun visie de overheid in beginsel geen regels moet stellen die niet of nauwelijks zijn te handhaven, op straffe van ondermijning van de desbetreffende regelgeving en verlies aan gezag aan de kant van de overheid. Ook het college van procureurs-generaal wijst er in de visie van de leden van de CDA-fractie terecht op dat «een optimale naleving en een effectieve handhaving» staat of valt met een «deugdelijke controle, vooraf en ter plaatse». Deze leden duiden er op dat naleving van de huidige in de wet gestelde leeftijdsgrenzen nauwelijks plaatsvindt. Zij wijzen in dat verband op een onderzoekje van het Algemeen Dagblad, zoals gepubliceerd in die krant van 21 augustus 1997, waaruit zou blijken dat een veertienjarige jongen op de achttien adressen waar hij binnenstapt, veertien maal zonder enig probleem zwak-alcoholhoudende of sterke drank meekrijgt. Geen officieel, laat staan een wetenschappelijk onderzoek, zo realiseren deze leden zich. Niettemin geeft het een beeld van de situatie rondom naleving en controle. Ook het kabinet laat onderkoeld weten dat «de handhaving nogal wat te wensen overlaat». Zij nodigen het kabinet uit een oordeel te geven over het genoemde onderzoek en het beeld dat daaruit rijst, en achten twijfel gerechtvaardigd of de voorgestelde maatregelen deze praktijk voldoende kunnen terugdringen. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie ook een reactie van het kabinet op de suggestie van het Overlegplatform Drank- en Horecawet om met de stafbaarstelling niet alleen de verkoper te treffen, maar ook de jongeren onder de zestien jaar die zwak-alcoholhoudende drank kopen en jongeren onder de achttien jaar die sterke drank kopen, op gelijke wijze zoals dat vorm is gegeven in de Wet op de Kansspelen. Kan hiervan mogelijkerwijze een positief effect uitgaan op de handhaving?

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de inhoud van het Handhavingsplan en vastgesteld dat, daar waar het de Inspectie voor de gezondheidsbescherming (IGB) betreft, aangegeven is hoe het kabinet zich voorstelt dat de handhavingsinspanningen vorm moeten worden gegeven. Controle dient echter, zo stellen deze leden vast, ook plaats te vinden door gemeentelijke toezichthouders en de politie. Hoe dienen de handhavingsinspanningen van deze laatstgenoemde controleurs concreet gestalte te krijgen? Wordt in dat verband ook aandacht gegeven aan de openbare orde in en om horecagelegenheden, en zo ja, op welke wijze? Anders gezegd: kan worden aangegeven of, en zo ja op welke manier, uitwerking wordt gegeven aan – zoals in het Handhavingsplan wordt gesteld – de link die kan worden gelegd met (controle)maatregelen in het kader van het plan van aanpak Voorkoming en bestrijding van geweld op straat? Wordt in dit verband gewerkt aan een integraal horecabeleid? Zoals bekend mag worden verondersteld, is van de zijde van de politie met betrekking tot de handhaving van de vijf-gramnorm bij coffeeshops destijds ook al te kennen gegeven dat een en ander niet goed is te verwezenlijken. Wordt nog overwogen, zoals ook voor de IGB wordt voorgesteld, de handhavingscapaciteit door politie en toezichthouders uit te breiden? Zo neen, waarom niet? Wat is in dit verband de stand van zaken met betrekking tot de totstandkoming van praktische afspraken over afstemming van de handhavingsinspanningen door de zoëven genoemde instanties? Hoe beoordeelt het kabinet in dat verband het voorstel van de VNG om te komen tot een «(kader)wet op de openbare inrichtingen»? Kan zo daadwerkelijk gekomen worden tot een geïntegreerde vergunningverlening waarmee uitvoering en handhaving beter gestalte kunnen krijgen? De leden van de CDA-fractie hebben vastgesteld dat in het Handhavingsplan wordt uitgesproken dat het wenselijk is te komen tot het vrijmaken van extra middelen tot een bedrag van f 10 mln. voor een effectieve handhaving. Deze leden hebben echter tevens geconstateerd dat over de dekking van het genoemde bedrag nog grote onzekerheid bestaat, en daarmee derhalve over een effectieve handhaving. Heeft het aangekondigde overleg met de betrokken bewindspersonen reeds plaatsgevonden? Zo ja, wat zijn daarvan de uitkomsten? Is reeds een bestedingsplan vastgesteld, en heeft dat invulling op de wijze zoals in het Handhavingsplan voorgesteld? Wordt daarnaast tevens een bedrag gereserveerd voor de extra controle zoals deze van gemeentelijke toezichthouders en de politie wordt verlangd?

De leden van de CDA-fractie wijzen er voorts op dat veel jongeren met een leeftijd van 15 c.q. 17 jaar een zodanige verschijningsvorm hebben dat op het eerste gezicht er geen enkele twijfel wordt opgeroepen over de vereiste leeftijden, zoals neergelegd in het onderhavige wetsvoorstel. In zo'n geval wordt, in strijd met de voorgenomen regelgeving, «zondermeer verstrekt». Graag ontvangen deze leden hierop een inhoudelijke reactie van het kabinet in het licht van nalevingenhandhaving!

Is bekend, zo vragen de leden van de CDA-fractie, welk effect piekuren en zogenaamde happy-hours, waarbij de prijs van alcohol in uitgaangsgelegenheden op bepaalde tijden fors wordt verlaagd, op het consumptiegedrag van met name jonge consumenten hebben? Hebben zij een consumptieverhogend effect? Zo ja, wordt een algemeen verbod hierop overwogen?

De regering stelt een wettelijke regeling voor die inhoudt dat geen alcoholhoudende, respectievelijk sterke drank mag worden verstrekt aan personen van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 16, respectievelijk 18 jaar hebben bereikt. Volgens de Memorie van Toelichting zal legitimatie in ieder geval kunnen plaatsvinden met documenten genoemd in artkel 1, eerste lid van de Wet op de identificatieplicht. Daarnaast zullen andere documenten bij AMvB kunnen worden aangewezen die voldoende betrouwbaar zijn. Stelt de regering hiermee impliciet de invoering van een apart, eenvoudig leeftijdsdocument in het vooruitzicht, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Indien dit laatste het geval is waar moeten deze leden dan aan denken, en door welke instantie(s) zou een dergelijk document kunnen worden uitgegeven? Zou dan niet tevens de Wet op de identificatieplicht moeten worden gewijzigd?

De leden van de D66-fractie zijn het ermee eens dat de naleving van de in de wet gestelde leeftijdsgrenzen verbeterd moet worden. Daar blijkt nu veel aan te schorten. Maar kunnen de nu voorgestelde maatregelen in de praktijk wel werken? Is het de bedoeling dat in een horecagelegenheid iedereen die er jonger uitziet dan 16 resp. 18 jaar zich bij het bestellen van alcoholische drank bij de barman moet legitimeren?

De formulering van artikel 16 is dusdanig dat het lijkt alsof eerst vastgesteld moet worden dat iemand de leeftijd van 16 c.q. 18 jaar heeft voordat drank geleverd kan worden. Ingevolge het vijfde lid wordt dat systeem echter aanmerkelijk versoepeld en wordt het aan de inschatting van het horecapersoneel overgelaten te beoordelen of daartoe legitimatie nodig is. Wordt daarmee niet een te zwaar beroep op het horecapersoneel gedaan, dat zo de verantwoordelijkheid krijgt te beoordelen of iemand er oud genoeg uitziet en zoniet dan een legitimatie te eisen? Is het gevaar niet groot dat het subjectieve element dat schuilt in de beoordeling of iemand «onmiskenbaar de vereiste leeftijd heeft bereikt», ertoe zal leiden dat vrijwel iedereen als oud genoeg zal worden aangemerkt, behalve in een enkel geval waarin ieder redelijk mens moet zien dat het om een veel jongere klant gaat? En is dat wel de bedoeling? Of is het de bedoeling dat in beginsel iedere jongere aantoont dat hij/zij tenminste 16 of 18 jaar is, tenzij het boven iedere twijfel verheven is dat het om een ouder iemand gaat?

Kan een barman zich ter disculpatie beroepen op het feit dat iemand er ouder uitziet dan hij/zij is?

Wie is er verantwoordelijk als iemand die de juiste leeftijd heeft alcohol koopt voor iemand die niet de juiste leeftijd heeft, de barman of de doorleverende jongere?

Welke sancties staan er op het verkoop van alcohol aan jongeren? Kortom een reeks van vragen die aangeeft dat de leden van de D66-fractie nog niet geheel overtuigd zijn dat de handhaving zo aanmerkelijk beter zal kunnen werken.

De handhaving zal een gevoelig punt blijven, hetgeen ook de regering onderkent. Er wordt een handhavingsplan in het vooruitzicht gesteld waarin uitvoerig op de handhaving van onder meer deze wet, de Tabakswet en de Wet op de kansspelen zal worden ingegaan. Wanneer kan dat plan tegemoet worden gezien? Graag zouden de leden van de D66-fractie meer willen vernemen over de inhoud daarvan, en de mogelijke consequenties voor deze wet. Als er bij voorbeeld tot de introductie van bestuurlijke boeten zou worden overgegaan dan moet toch ook worden aangegeven in welke gevallen dat zal zijn. Kan daarover nu reeds iets meer worden gezegd?

Het verplicht vaststellen van de leeftijd van 16 jaar voor alcoholhoudende danwel 18 jaar voor sterke drank heeft naar de mening van de leden van de fractie van GroenLinks nogal wat haken en ogen. Op de eerste plaats is permanente controle op leeftijd onmogelijk en onwenselijk. Wie moet de leeftijd controleren en wie controleert diegenen die controleren? Hoe stelt de regering de praktische uitwerking zich voor ogen? Nog afgezien van de vraag of controle praktisch te verwezenlijken is, is een dergelijke mate van controle ongewenst en waarschijnlijk niet effectief. Verboden vruchten zijn immers vaak het lekkerst.

De leden van de SP-fractie zijn bezorgd over het toegenomen alcoholgebruik bij jeugdigen. Wat is er bekend over de oorzaken van dit toenemende alcoholgebruik? Hoewel beperking van de beschikbaarheid kan bijdragen aan een vermindering van het gebruik, zal dit lang niet voldoende zijn. Een integrale aanpak in relatie tot de oorzaken, gericht op en met een goed bereik van de risicogroepen, zal nodig zijn. Kan de regering hierop ingaan?

De leden van de SP-fractie begrijpen uit de Memorie van Toelichting dat deskundigen onder meer een stijging van het gebruik van alcoholhoudende fruitdranken, de zogenaamde «alcopops» vrezen. Uit het rapport van de Stichting alcoholpreventie blijkt weliswaar een verbetering, maar 26% blijkt nog onjuist op de schappen te zijn geplaatst. De leden van de SP-fractie stemmen dan ook in met de nieuwe bepaling vermeld in artikel 5, derde lid, waarbij wordt aangegeven dat zwak-alcoholische dranken zodanig dienen te worden geplaatst op het schap van de winkel, dat het voor het publiek duidelijk is dat het om alcoholhoudende dranken gaat.

De leden van de SP-fractie vragen waarom is afgezien van het voornemen om de leeftijd voor het verkrijgen van alle alcohol- houdende dranken op 18 jaar te stellen. In het eerste voorstel van wijziging stonden sterke argumenten hiervoor. Kan de regering dit toelichten, en daarbij ook ingaan op de reactie van het NIZW dat zij de indruk heeft dat de lobby van economische belanghebbenden hier sterker heeft gewogen dan een zorgvuldige afweging van argumenten?

De leden van de SP-fractie hebben twijfel bij de naleving en handhaving van de leeftijdsgrens. Hoe is handhaving mogelijk indien tegelijkertijd op zoveel punten drank mag worden verkocht? Alleen bij twijfel moet de leeftijd worden vastgesteld. Hoewel deze leden de pragmatische argumenten hiervoor begrijpen, vragen zij of dit niet zal leiden tot zeer soepel omgaan met de naleving. Indien het controlesysteem wel werkt, is het risico dan niet groot dat er een verschuiving optreedt, bijvoorbeeld naar een stiekeme drinkcultuur of verhoogde consumptie van alcopops vanwege minder controle in supermarkten of inschakelen van vrienden?

De leden van de SP-fractie willen graag een reactie van de regering op het verzoek van de VNG om het Handhavingsplan in brede zin van het woord uit te breiden, dus niet alleen handhaving van leeftijdsgrenzen, maar ook naleving van de vergunningseisen door de inspectie. Tevens ontvangen deze leden graag een reactie op het verzoek van de VNG dat voor handhaving ook de capaciteit van politie en toezichthouders dient te worden uitgebreid.

Ernstige zorg hebben de leden van de fracties van de RPF en van het GPV ten aanzien van de handhaving van de leeftijdsgrenzen. Terecht constateert de regering dat de naleving van de huidige leeftijdsgrenzen nu te wensen overlaat. Volgens het «Handhavingsplan consumentenleeftijdsgrenzen alcohol, tabak en kansspelautomaten» zal de controle berusten bij gemeente-ambtenaren, politie en de Inspectie Gezondheidsbescherming (IGB). De leden van deze fracties hebben grote twijfels bij de in het Handhavingsplan genoemde uitbreiding van de IGB met vijftig formatieplaatsen voor een adequate controle op de handhaving van de leeftijd. Kan aannemelijk worden gemaakt dat hiermee kan worden volstaan? Wat is de reactie van de regering op de suggestie om rol van de lokale overheid bij de controle te versterken? Deze versterking vindt dan plaats door middel van het sluiten van een convenant tussen de rijksoverheid en regionale politiekorpsen waarin afspraken worden gemaakt over de controle-activiteiten op gemeentelijk niveau en de politie daartoe de personele middelen te verstrekken. Ook de middenstanders zouden bij dit convenant betrokken kunnen worden.

Verder vragen de leden van deze fracties hoe de handhavingsfunctie van de IGB zich verhoudt met het toezicht van het gemeentebestuur op de naleving van de vergunningverlening. Zal de IGB in de nieuwe situatie ook ten behoeve van het gemeentebestuur gaan controleren? Zo nee, zal dan – zoals de VNG vreest – het extra toezicht door de IGB leiden tot een extra beslag door de IGB op de gemeentelijke handhavingscapaciteit?

In het kader van de preventie vinden deze leden het wenselijk dat ook het aantal verkooppunten verder wordt beperkt. Waarom is niet gekozen voor een inperking van de verkrijgbaarheid van de alcoholhoudende dranken?

Ook vragen de leden van de fracties van RPF en GPV wat het effect zou zijn op de daling van alcoholgebruik als de leeftijdsgrens voor het verstrekken van alcoholhoudende drank van 16 jaar tot 18 jaar wordt opgehoogd?

Waarom wordt de leeftijdsgrens voor personeel in de horeca sowieso niet op 18 jaar gesteld? Kennelijk acht de regering het niet uitgesloten dat dit nodig is. Waarvan is effectuering van deze maatregel afhankelijk? Spoort de leeftijdsgrens van 18 jaar niet veel beter met de intentie van dit wetsvoorstel om alcoholgebruik onder jongeren af te remmen?

De leden van de SGP-fractie vragen of het praktisch wel uitvoerbaar is om de Inspectie voor de Gezondheidsbescherming met de handhaving van de openbare orde in en om horecagelegenheden te belasten. Ligt dit niet meer op het terrein van de politie?

In aansluiting op de VNG vraagt de SGP-fractie de regering de rol van de inspectie meer te verduidelijken.

Hoe verhoudt artikel 174 van de Gemeentewet zich met de artikelen 3, 16, 17a, 18 en 30 van onderhavig wetsvoorstel?

Toegangseis van 16 jaar voor grote dansgelegenheden, zoals discotheken

De leden van de VVD-fractie vragen om beantwoording van de volgende vragen.

Heeft dit artikel niet het gevolg, dat een grote groep andersoortige bedrijven, die buiten de oorspronkelijke doelgroep valt, straks ook geen jeugdigen meer mag toelaten?

Is de definitie niet zo ruim dat vele activiteiten voor jongeren in horecabedrijven onnodig worden belemmerd?

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat het kabinet in artikel 16, derde lid, voorstelt om voor grote dansgelegenheden, zoals discotheken, te komen tot een toegangseis van 16 jaar. Ook hier doet zich in de visie van deze leden een probleem voor met betrekking tot het vaststellen van de juiste leeftijd, indien moet worden afgegaan op de verschijningsvorm van de betrokken jongeren. Voorts ontvangen deze leden graag een oordeel over de geluiden dat de tekst van het voorgestelde artikel te ruim zou zijn en zo wellicht onbedoeld ook een groep andersoortige bedrijven zullen treffen. Gedacht kan hierbij worden aan bijvoorbeeld dansscholen en grotere horecabedrijven met zaalruimte. Zien deze leden het voorts juist, dat de tekst van het artikel het wel of niet aanwezig mogen zijn van jongeren onder de 16 jaar ophangt aan de aanwezigheid van alcoholhoudende drank in de horecalokaliteit? Zijn bijvoorbeeld jeugddisco's en eenmalige happenings als popconcerten voor jongeren onder de 16 jaar praktisch nog te verwezenlijken, of dient daartoe eerst de gehele drankvoorraad te worden verwijderd? In hoeverre zou voor deze problematiek een oplossing kunnen worden geboden door de formulering «aanwezig is» in artikel 16, derde lid, te vervangen door «wordt verstrekt»? Is het bekend dat met name op zaterdagavonden in grote dansgelegenheden vele honderden jongeren aanwezig zijn, waar de verlichting veelal «gedimd» is en het derhalve voor degene die sterke drank verstrekt in de meeste gevallen nauwelijks is vast te stellen of de vereiste leeftijd van 18 jaar is bereikt? Hoe stelt het kabinet zich bovendien voor dat effectieve naleving van de onderhavige regel mogelijk is in geval sterke drank wordt besteld door jongeren die de vereiste leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, en deze vervolgens uitdelen aan hen die die leeftijd nog niet hebben bereikt, als bedacht wordt dat men zich op zaterdagavonden in dergelijke gelegenheden slechts schuifelend kan voortbewegen, laat staan vanwege de verstrekker een voldoende overzicht, noodzakelijk voor effectieve naleving, bestaat? Lijkt de bepaling in het eerste lid van artikel 16 derhalve geen lege huls?

Bij grote dansgelegenheden zal een toegangseis van 16 jaar worden ingesteld. De leden van de fractie van D66 zijn het hiermee eens. Zij vragen waarom de grens is gelegd bij een vloeroppervlakte van 300 m2.

De toegangseis van 16 jaar voor onder andere discotheken is in de ogen van de leden van de fractie van GroenLinks niet de juiste manier om jongeren van alcoholmisbruik af te houden. Jongeren willen graag uitgaan en doen dat ook, ook als ze jonger zijn dan 16. Deze leden willen aan die vrijheid niet tornen. Drankmisbruik in discotheken zou op een andere manier aangepakt moeten worden dan zo'n leeftijdseis. Het niet meer schenken aan mensen, of die nu 16 of 56 zijn, die duidelijk aan hun taks zitten, lijkt hen een meer geëigende weg.

De leden van de SP-fractie achten de naleving van de toegangseis van 16 jaar voor grote dansgelegenheden mogelijk uitvoerbaar. Deze leden zien echter grote problemen bij de naleving en handhaving van de leeftijdsgrens bij het schenken van sterke alcoholische dranken. Ook het Overlegplatform Drank- en Horecawet wijst erop dat dit moeilijk werkbaar is. Hoe denkt de regering hierover?

Een verbod op het verstrekken van zwak-alcoholhoudende dranken in benzinestations en daaraan verbonden winkels

Het bedrijfsleven gaat akkoord met een verkoopverbod in benzinestations langs autosnelwegen en in winkels in restaurants langs autosnelwegen. Is er dan nog wel een noodzaak voor verdere beperkingen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het voorgestelde verbod op het verstrekken van zwak-alcoholhoudende dranken in benzinestations en de daaraan verbonden winkels. Graag ontvangen zij een nadere onderbouwing van dit voorstel, waarbij wordt ingegaan op de volgende aspecten: de functie die deze benzinestations vervullen in het kader van «vergeten boodschappen», de uit SWOV-onderzoek gebleken ontbrekende relatie tussen aanschaf van zwak-alcoholhoudende dranken bij benzinestations en het rijden onder invloed, en de gevolgen qua omzetverlies en inkomstenderving die zich in individuele gevallen zullen kunnen voordoen. Ook ontvangen zij graag een reactie op de verbazing bij onder andere de BOVAG dat de verkoop van alcohol, bestemd voor directe consumptie in wegrestaurants langs de snelweg onaangetast blijft.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts hoe het kabinet aankijkt tegen het verschijnsel dat slijters, horeca-eigenaren en consumenten in het buitenland goedkoop voorraden drank inslaan en die in Nederland doorverkopen (zie Trouw d.d. 8 september 1998)? Is bekend hoeveel accijnsopbrengsten de Nederlandse schatkist daardoor misloopt? Is het kabinet voornemens dit verschijnsel aan te pakken en zo ja, aan welke maatregelen wordt daarbij gedacht?

De leden van de D66-fractie zien de redelijkheid in van een verbod van verkoop van zwak-alcoholische dranken bij benzinestations en daaraan verbonden winkels. Deelname aan het verkeer verdraagt zich slecht met alcohol. Zij vragen echter of de achterliggende redenering evenzeer moet gelden ten aanzien van benzinestations binnen de bebouwde kom. Deze vervullen vaak de rol van een soort buurtwinkel waar levensmiddelen worden verkocht. De verkoop van zwak-alcoholhoudende dranken hoort daar wel enigszins bij. Een verbod zal waarschijnlijk tot een behoorlijke inkomensderving leiden. Schattingen gaan in de richting van zo'n f 10 000. Heeft de praktijk in het verleden tot dusdanige problemen aanleiding gegeven dat dit moet worden overwogen?

Het verbod op verstrekken van alcolhol in benzinestations en daaraan verbonden winkels heeft de instemming van de leden van de fractie van GroenLinks. Met het oog op de verkeersveiligheid achten zij dit niet wenselijk.

Een verbod op het verstrekken van alcohol in personeelskantines en bedrijfsrestaurants

De leden van de VVD-fractie stellen bij dit verbod de vraag waarom de in de Arbo-wet voorziene zelfregulering hier niet afdoende is. Vele recepties zullen bij een dergelijk verbod in het geheel niet meer gehouden kunnen worden. Moet dit wel de bedoeling van de wetgever zijn? Zal een generiek verbod zijn doel niet voorbij schieten?

Terzake het voorgestelde verbod op het verstrekken van alcohol in personeelskantines en bedrijfsrestaurants, vragen de leden van de CDA-fractie wat de stand van zaken is ten aanzien van de werkzaamheden van de Stichting Alcohol Consultancy Nederland (ALCON), waarin het bedrijfsleven – via STIVA – en het ministerie van VWS participeert. Hoe moet het voorgestelde verbod worden gezien in relatie tot de inspanningen van ALCON?

De leden van de D66-fractie vragen waarom het besluit om al dan niet alcohol te verstrekken in personeelskantines en bedrijfsrestaurants niet kan worden overgelaten aan de werkgevers. Zij zijn er immers als eersten bij gebaat dat noch wordt geschonken noch gedronken tijdens het werk. De gezondheid van hun werknemers en de kwaliteit van hun werk is hen toch een belangrijke zorg? Dat blijkt wel uit het feit dat vele bedrijven zich al voegen naar de nu nog gehanteerde richtlijn. Met voorlichting blijkt al veel de bereiken. Bij de leden van de D66-fractie bestaat de indruk dat zelfregulering wel eens tot betere resultaten zou kunnen leiden dan ge- en verboden. Pas als zelfregulering niet zou blijken te werken kan alsnog tot een verbod worden overgegaan. Is er overigens daadwerkelijk sprake van een probleem op of nabij de werkvloer?

De leden van de fractie van GroenLinks zijn geen voorstander van drinken op het werk, maar het algehele verbod op verstrekking van alcolhol vinden zij wel erg rigide. Daarmee zou bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het drinken op borrels en recepties of tijdens het diner bij overwerk verdwijnen. Een betere regel is het alcoholgebruik tijdens het werk te ontmoedigen of verbieden.

Een verbod op het verstrekken van zwak-alcoholhoudende dranken in niet-levensmiddelenzaken

Terecht wordt naar de opvatting van de leden van de D66-fractie het verstrekken van zwak-alcoholische dranken in niet-levensmiddelenzaken verboden.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering een verdergaand verbod op de verstrekking van alcoholische dranken heeft overwogen. Zo ja, hoe heeft deze afweging plaatsgevonden?

Uitbreiding en herformulering verbod uitoefening andere nering in een inrichting

De leden van de VVD-fractie stellen hierbij de vraag of de bedrijven door deze maatregel niet worden gedwongen tot ingrijpende verbouwingen die onpraktisch zijn.

Tot behoud van het zelfstandige karakter van slijterijen wordt, zo constateren de leden van de D66-fractie, voorgesteld te eisen dat een slijtlokaliteit niet rechtstreeks mag uitkomen op een ruimte waarin iets anders wordt verkocht of aangeboden. Wat betekent dit precies? Moet er een feitelijke dan wel visuele onderbreking tussen beide lokaliteiten zijn, of moet aan zwaardere bouwkundige voorzieningen worden gedacht? Mag een slijterij zich nu wel of niet in de nabijheid van een supermarkt bevinden?

Een ruimere bevoegdheid voor gemeenten

De leden van de VVD-fractie stellen de vraag waarom de plicht om zich te laten adviseren door diverse instanties, zoals Gedeputeerde Staten, Kamers van Koophandel en de bedrijfslichamen, is komen te vervallen.

Hoeveel gemeenten hebben officieel gevraagd om ruimere bevoegdheden in deze? Hoe reëel is de angst van het bedrijfsleven dat er aanzienlijke plaatselijke en regionale verschillen gaan ontstaan in de uitvoering van de wet?

Bestuursreglement omtrent sociale hygiëne in de niet-commerciële horeca

In de horeca moet de bedrijfsleider beschikken over het bewijsstuk kennis en inzicht sociale hygiëne. Dit betekent in de praktijk dat ook bestuurders van organisaties op het gebied van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele en godsdienstige aard met een kantine in eigen beheer in bezit moeten zijn van zo'n bewijsstuk. De leden van de fractie van D66 zijn het met de regering eens dat dit een te ver doorgevoerde voor het doel niet geheel noodzakelijke situatie is. Zij ondersteunen daarom de in dit wetsvoorstel opgenomen uitzonderingspositie voor deze groep. Wel zal er voortaan een bestuursreglement dienen te zijn, alvorens gemeenten aan de betrokken organisaties een vergunning mogen verlenen. In een AMvB kunnen nadere regels worden gesteld aangaande de inhoud van zo'n bestuursreglement. De leden van de D66-fractie zouden graag van de regering meer duidelijkheid verkrijgen over de vraag of, en zo ja welke, aanvullende eisen aan bestuursreglementen zullen worden gesteld. Zij hechten eraan de vinger aan de pols te houden.

Naast deze AMvB en een mogelijke AMvB voor speciale inrichtingen biedt de wet ook de grondslag voor een AMvB die beperking van reclame voor alcoholhoudende drank mogelijk maakt. Deze leden zouden graag willen vernemen of de regering van mening is dat Code voor alcoholhoudende dranken van de Stichting Zelfregulering niet voldoende werk. Een regeringsstandpunt op de evaluatie van de Code wordt toegezegd, maar heeft de Kamer nog niet bereikt. Tegen die achtergrond achten de leden van de D66- fractie het niet goed mogelijk nu te beoordelen of deze mogelijkheid van een AMvB wel noodzakelijk is. Het gaat hen te ver om voor alle zekerheid maar zo'n «stok achter de deur» te creëren. Daarvoor moet naar het oordeel van deze leden enige aanleiding bestaan. Graag zouden zij daarom vernemen of en op welke punten de zelfregulering wellicht onvoldoende werkt. Moet het probleem vooral in de «alcopops» worden gezocht?

Het is de leden van de D66-fractie overigens opgevallen dat niet alleen nogal wat delegatiemogelijkheden via AMvB's (zoals bij bestuursreglement, vergunningverlening, reclame, voetbalstadions en andere sportaccommodaties) worden gecreëerd, maar ook dat daarbij tevens subdelegatie wordt mogelijk gemaakt.

Hierdoor kan het uiteindelijke alcoholmatigingsregime er anders en meer betuttelend gaan uitzien dan nu wordt voorgesteld, zonder dat het parlement daaraan te pas komt. Dat achten deze leden niet gewenst. Zij stellen het op prijs als de regering in ieder geval de genoemde delegaties en subdelegaties nog eens kritisch bekijkt, en alleen daar handhaaft waar dit noodzakelijk blijkt. Graag zien deze leden op dit punt een nadere motivering tegemoet.

De leden van de SP-fractie stellen vast dat er uitzondering mogelijk is voor de eis dat men dient te beschikken over een bewijsstuk kennis en inzicht sociale hygiëne, daar het problemen kan opleveren bij het zoeken naar vrijwilligers voor besturen van niet-commerciële organisaties op het terrein van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve en godsdienstige aard. Deze leden vragen of dit de meest gewenste oplossing is voor dit wel reële probleem. Moeten er niet voldoende middelen komen om mensen die voldoende kennis hebben aan te kunnen stellen?

Grondslag voor reclamebeperking

De leden van de VVD-fractie vragen nadrukkelijk waarom het verbod tot reclame is voorgesteld, nu er goed werkende initiatieven tot zelfregulering bestaan, zoals de Code in samenwerking met de Stichting Reclame Code. Met andere woorden: werkt dit reclameverbod beter dan de bestaande Code?

De leden van de CDA-fractie memoreren dat naar aanleiding van de door de Kamer aanvaarde motie Janmaat-Abee c.s. de sinds 1978 bestaande reclamecode is uitgebreid en deze Code in aanwezigheid van de toenmalige verantwoordelijke staatssecretaris in mei 1990 is ondertekend door alle organisaties uit de alcoholbranche. Via jaarlijkse evaluaties wordt de werking van de Code voor Alcoholhoudende Dranken in de praktijk bezien. De leden van de CDA-fractie stellen vast dat het kabinet op pagina 15 van de Memorie van Toelichting een positief beeld schetst van de wijze waarop de zelfregulering in de praktijk gestalte krijgt. Deze leden zijn dan ook van oordeel dat op het kabinet de plicht rust om voldoende te motiveren op grond waarvan in het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld een grondslag op te nemen voor een algemene maatregel van bestuur, die het mogelijk maakt beperkende regels te stellen ten aanzien van reclame voor alcoholhoudende dranken. Waartoe bestaat de noodzaak om een «stok achter de deur» te plaatsen, mede gelet op het positieve oordeel van het kabinet over de zelfregulering. De leden van de CDA-fractie delen de opvatting van het kabinet dat modieuze dranken als «alcopops», «shooters» en mixdranken integraal onderdeel moeten zijn van de Code. Echter, als deze leden juist zijn geïnformeerd, maken nu al alle dranken deel uit van de Code. Kan hierover meer duidelijkheid worden verschaft? Kan worden aangegeven wanneer het kabinetsstandpunt inzake de evaluatie van de werking en de effectiviteit van de Code aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden?

De leden van de SP-fractie stemmen er mee in om in de wet een grondslag op te nemen voor een AMvB die het mogelijk maakt de reclame voor alcohol zo nodig te beperken. Deze leden hebben meer vertrouwen in wettelijke regelingen dan in zelfregulering. Kan de regering aangeven hoe en wanneer zij van de bevoegdheid gebruik zou willen maken? Kan voorts worden toegelicht hoe het op dit moment met de zelfregulering is gesteld?

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen een nadere toelichting op de AMvB, waarin regels kunnen worden gesteld ten aanzien van reclame voor de alcoholhoudende dranken. Welke motieven liggen ten grondslag aan het geven van een wettelijke basis voor deze AMvB als tegelijkertijd in de Memorie van Toelichting zeer positief wordt gesproken over het huidige systeem van zelfregulering? Waarop baseert de regering dit positieve oordeel? Heeft de evaluatie van de werking en de effectiviteit van de Code voor alcoholhoudende dranken al plaatsgevonden? Zo ja, waarom heeft de Kamer deze evaluatie nog niet ontvangen?

Zo niet, is het positieve oordeel van de regering dan niet voorbarig? Mag gezien de voorgestelde wettelijke grondslag voor een AMvB de conclusie worden getrokken dat het positieve oordeel over de zelfregulering betrekkelijk is en zo ja ligt een veel verdergaande wettelijke regeling dan niet meer in de rede?

De leden van SGP-fractie zijn geneigd de preventie-organisaties te volgen in hun oordeel, dat zelfregulering niet voldoet als middel om de reclame voor en verstrekking van alcoholhoudende dranken binnen de door de overheid gewenste perken te houden. Waarom wil de minister slechts een stok achter de deur in de vorm van een AMvB, terwijl uit preventie-overwegingen met name voor jongeren een wettelijke regeling voor reclame-uitingen of – nog beter – een verbod op alcoholreclame wenselijk is?

Overigens menen de leden dat op ruimere gronden dan alleen in het belang van de volksgezondheid regels moeten worden gesteld met betrekking tot de inhoud van alcoholreclame, bijvoorbeeld als de openbare orde en zedelijkheid in het geding zijn.

Grondslag voor alcoholverbod in voetbalstadions en enkele andere categorieën van instellingen

Er wordt de mogelijkheid van een alcoholverbod (bij AMvB) geïntroduceerd voor een aantal categorieën van instellingen (scholen, ziekenhuizen, maatschappelijke dienstverlening). De leden van de D66-fractie stellen de vraag of dat niet aan de instellingen zelf kan worden overgelaten. Bij scholen ligt het overigens wat hen betreft wat anders. Mede met het oog op een streng alcoholmatigingsbeleid voor jeugdigen valt er wel veel voor te zeggen voor scholen wel een verbod te introduceren.

Ook dit voorstel is naar de mening van de leden van de fractie van GroenLinks te rigide. Zij kunnen zich vinden in een alcoholverbod op bijvoorbeeld scholen en instellingen voor maatschappelijke dienstverlening. Een alcoholverbod in voetbalstadions tijdens voetbalwedstrijden heeft ook hun instemming. Moet dat verbod ook gelden als het stadion verhuurd is; bijvoorbeeld voor een popconcert?

Het verbod van alcohol in instellingen van gezondheidszorg gaat hen veel te ver. Veel verpleeg- en verzorgingshuizen en instellingen in de GGZ hebben een eigen bar of kennen de mogelijkheid voor bewoners om een biertje te drinken of bij het eten een glas wijn te nemen. Naar de mening van deze leden is dit een mogelijkheid die moet blijven bestaan. Ook vinden zij dat patiënten in een ziekenhuis de mogelijkheid moeten hebben en houden om alcohol te drinken.

De leden van de SP-fractie zijn het in grote lijnen met de regering eens dat alcohol niet hoort op scholen, in ziekenhuizen, in bepaalde instellingen voor maatschappelijke dienstverlening en sociaal-cultureel werk en in bepaalde sportaccommodaties. Deze leden zijn het dan ook eens met de grondslag voor alcoholverbod in dergelijke instellingen. Is de regering ook voornemens op korte termijn een AMvB hiertoe vast te stellen?

Vraagtekens plaatsen de leden van de fracties van de RPF en het GPV achter de AMvB inzake een verbod op het verstrekken van alcohol in voetbalstadions en andere sportaccommodaties. Waarom wordt niet onverkort een verbod in tenminste voetbalstadions voorgesteld?

Nieuwe omschrijving van het begrip inrichting

Het begrip inrichting wordt geherdefinieerd. Op zich is dat een winstpunt, zo menen de leden van de D66-fractie. Zij vragen wel of de nieuwe definiëring niet onoverkomelijk veel bureaucratische rompslomp met zich brengt, met name voor beurzen. Moet nu iedere standhouder (buiten de onmiddellijke omgeving van een horecalokaliteit) een ontheffing vragen bij de burgemeester? Wat rechtvaardigt de verwachting dat van de overigen nog eens 50% een ontheffing zal krijgen, zodat het gederfde inkomensverlies beperkt zal blijven?

Afschaffing van ontheffingenpraktijk

In het licht van vermindering van de bestuurslasten wordt voorgesteld de mogelijkheid tot verlenen van ontheffing van een aantal vergunningsvoorwaarden en verbodsbepalingen door gemeenten te laten vervallen. De leden van de D66-fractie kunnen niet geheel overzien hoe groot het risico is dat er een te rigide situatie ontstaat. De ontheffingsmogelijkheid was toch niet voor niets in het leven geroepen? Graag ontvangen zij wat meer zicht op de daadwerkelijke gevolgen voor de praktijk.

Uitbreiding gronden tot weigeringen intrekking van de vergunning

Met de voorliggende wetswijziging worden de weigerings-, intrekkings- en vervalgronden van vergunningen aangescherpt. Dat achten ook de leden van de D66-fractie in het belang van een helder op alcoholmatiging gericht beleid. Daarnaast wordt een wijziging voorgesteld waarmee gemeenten een ruimere bevoegdheid krijgen om bij gemeentelijke verordening het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank te reguleren. De leden van de fractie van D66 zouden graag een nadere toelichting van de regering ontvangen op de gevolgen van deze wijziging. Kan een gemeente hierdoor in inrichtingen bij voorbeeld het zgn. happy hour aan banden leggen, en aan welke soort situaties wordt gedacht bij een tijdelijk verbod tot verstrekken buiten inrichtingen?

Er wordt geen goedkeuring van GS op dit soort gemeentelijke verordeningen meer geëist, maar wel een advies van de inspecteur en een meldingsplicht aan GS. Welke bevoegdheden hebben gedeputeerde staten als zij een gemeentelijke verordening onacceptabel of te ver vinden gaan? Overleg is natuurlijk altijd mogelijk, maar – zien de leden van de D66-fractie het goed – dan resteert vervolgens toch alleen het door de CdK eventueel ter (spontane) vernietiging doorzenden naar de Kroon? Bieden de schorsings- en vernietigingsgronden strijd met het recht en het algemeen belang ingevolge de jurisprudentie voldoende ruimte om een eventuele onevenredige schade aan de belangen van (een) enkele ondernemer(s) een halt toe te roepen?

Consultatie van betrokken organisaties

De leden van de SP-fractie willen graag een reactie van de regering op de uitlatingen van het Overlegplatform Drank- en Horecawet dat het voorbarig vindt te veronderstellen dat door het honoreren van de leeftijdsgrens van 16 jaar voor het aanschaffen en verstrekken van zwak-alcoholische dranken de branche geen overwegende bezwaren meer tegen het wetsvoorstel zou hebben en dat op vele principële punten niet is ingegaan.

De leden van de SP-fractie vragen de regering in te gaan op een aantal door het NIZG naar voren gebrachte punten, zoals onderzoek naar een algemeen verbod op het instellen van piekuren en zogenaamde happy hours, en een expliciet verbod tot alcoholverkoop in met name sportstadions en scholen plus een nader onderzoek naar de consequenties van een verbod in sportkantines.

Handhaving en bestuurlijke boeten

De leden van de CDA-fractie vragen wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot de introductie van het instrument van bestuurlijke boeten in relatie tot de handhaafbaarheid van de Drank- en Horecawet.

Indringend aandacht willen de leden van de CDA-fractie vragen voor de problematiek van het alcohol blijven schenken aan klanten die reeds aangeschoten of dronken zijn. Op welke manier worden horecabedrijven hierop thans gecontroleerd? Het is deze leden bekend dat artikel 252 van het Wetboek van Strafrecht een instrument biedt om degene «die iemand die in kennelijke staat van dronkenschap verkeert, bedwelmende drank verkoopt of toedient» strafrechtelijk aan te pakken. Bij deze leden bestaat echter de indruk dat zelden in voorkomend geval een beroep op genoemd artikel wordt gedaan. Is die indruk terecht, en bestaat het voornemen een ruimere toepassing van genoemd artikel te bevorderen? Is het waar dat het Openbaar Ministerie in Alkmaar daaraan thans invulling geeft? Zo ja, op welke wijze vindt zulks plaats?

Zowel bij verkeersovertredingen als in geval van (zinloos) geweld, waarbij mogelijkerwijs sprake is van bovenmatig alcoholgebruik, wordt het alcoholgehalte in het bloed van betrokkene gemeten. Bekend is dat alcohol in combinatie met druggebruik elkaar in hun werking kunnen versterken. Is aan te geven wanneer de resultaten (en het kabinetsstandpunt daarover) bekend zullen zijn van de in de Voortgangsrapportage Meerjarenprogramma Verkeersveiligheid gememoreerde onderzoeken die erop waren gericht meer inzicht te verkrijgen in de ernst en de omvang van de problematiek van drugs en verkeer? Is in die onderzoeken gekeken naar de effecten van gecombineerde consumptie van alcohol en drugs? Wat is in Europees verband bezien de stand van zaken betreffende de werkgroep die zich bezig houdt met het in kaart brengen en de bestrijding van rijgevaarlijke middelen in het verkeer? Bestaat inmiddels al meer inzicht in het antwoord op de vraag of aanvullende regelgeving nodig is met het oog op de discrepantie in de huidige wetgeving ten aanzien van de vervolging van het rijden onder invloed van alcohol enerzijds, en andere rijgevaarlijke stoffen anderzijds?

De leden van de SP-fractie stellen vast dat uit het onderzoek naar bestuurlijke boeten geconcludeerd is dat deze boeten kunnen bijdragen tot verbetering van de handhaving. Zij willen graag van de regering weten wat de verdere plannen hiermee zijn.

B. Artikelsgewijze behandeling

Algemeen

De leden van de CDA-fractie willen nadrukkelijk pleiten voor opname van een evaluatie-artikel in het voorliggende wetsvoorstel. Zeker nu het behalen van de centrale doelstelling van het alcoholmatigingsbeleid staat of valt met een goede naleving en effectieve controle van de voorgestelde regelgeving, hechten de leden van de CDA-fractie aan een evaluatie van de voorgestelde maatregelen op hun functioneren in de praktijk na een periode van drie jaar.

Ook de leden van de fracties van de RPF en van het GPV missen een evaluatiebepaling. Is de regering voornemens te zijner tijd tot een evaluatie van deze voorgestelde wijzigingen over te gaan? Zo ja, welke termijn heeft zij dan voor ogen?

Artikel 1

In onderhavige wetswijziging wordt voorgesteld elke verstrekking van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse – die bedrijfsmatig geschiedt, ongeacht of dit tegen betaling gebeurt – tot de uitoefening van het horecabedrijf te rekenen. Ditzelfde geldt voor niet-bedrijfsmatige verstrekking tegen betaling, waarna de drankjes gratis zijn. De leden van de D66-fractie zouden graag antwoord willen ontvangen op de vraag wanneer van dit laatste sprake is. Valt een feestje waar mensen van te voren een vast bedrag betalen als bijdrage in de kosten onder niet-bedrijfsmatige verstrekking van alcohol tegen betaling?

Artikel 6

De leden van de CDA-fractie wensen antwoord op de volgende vragen. Wanneer zal naar verwachting de in dit artikel genoemde algemene maatregel van bestuur worden uitgevaardigd? Kan worden aangegeven op welke manier daarin het begrip «inrichting» nader zal worden uitgewerkt, bezien naar aard en omvang/afmetingen van de verkoopvrije ruimte («schakelruimte») en van de ingang van de slijtlokaliteit?

Artikel 10, tweede lid

De leden van de CDA-fractie vragen of het artikel zo gelezen moet worden dat proeverijen in de detailhandel voor alcoholhoudende dranken niet mogelijk zijn, anders dan in een proeflokaal naast of afgescheiden van de bestaande winkel? Heeft het kabinet in dat verband kennis genomen van de constatering van het Overlegplatform Drank- en Horecawet dat voor het overgrote deel van de betrokken bedrijven zulks zowel qua locatie als financieel niet mogelijk is? Kan daarop een reactie worden gegeven? In hoeverre kan het door het genoemde Overlegplatform aangereikte voorstel tot verbetering hier soelaas bieden? Hoe kijkt de organisatie Verenigde Nederlandse Slijters-Wijnhandelaren tegen voorgestelde regelgeving inzake proeverijen aan?

Artikel 11a, eerste lid

De leden van de SGP-fractie vragen of hetgeen hier wordt gesteld ook geldt voor een warenhuis met een café-restaurant, waarvan de binnenruimte één geheel vormt. Zo ja, wat betekent dit dan voor de in feite in dezelfde ruimte opgestelde schappen waarin flessen wijn te koop worden aangeboden?

Impliceert het aan speciaalzaken in levensmiddelen toestaan om voortaan ook alcoholhoudende dranken te mogen verkopen niet een uitbreiding van de verkrijgbaarheid van alcoholhoudende dranken? Verliezen de preventie- en normstellingsaspecten van de wet daardoor niet aan geloofwaardigheid?

Artikel 15

De leden van de CDA-fractie nodigen het kabinet uit nog eens nadrukkelijk in te gaan op het feit dat tabakswinkels niet onder de vrijstelling van het onderhavige artikel vallen, hetgeen zeer nadelig voor deze branche zou zijn. In dat verband verwijzen zij naar een commentaar op het wetsvoorstel van de NSO, de brancheorganisatie voor de tabaksdetailhandel, van 18 augustus jl., waarin wordt gesteld dat «thans ongeveer een kwart (500) van alle tabakswinkels (2000) in een of andere vorm zwak-alcoholhoudende produkten verkoopt».

De leden van de fracties van de RPF en het GPV vragen in hoeverre tabakszaken horen tot de uitzonderingen, die in het derde lid worden genoemd. Behoort een tabakszaak tot het bedrijf dat zwak-alcoholische dranken mag verkopen?

Artikel 16

De leden van de CDA-fractie werpen de volgende vragen op.

Kan de regering een toelichting geven op de mogelijk te introduceren speciale leeftijdskaart? Welke kosten zijn naar verwachting gemoeid met het tot stand komen van deze kaart, en wie draagt/dragen de kosten? Bestaat het voornemen dat de desbetreffende jongeren moeten betalen voor de aanschaf van deze kaart en zo ja, wat is daarvan de prijs? Wordt het straks verplicht personen zonder de vereiste kaart de toegang tot café en discotheken te ontzeggen, en hoe krijgt een effectieve controle op naleving van deze maatregel precies gestalte, mede in het licht van de rapportage over het toezicht op krasloten, waaruit blijkt dat in slechts minder dan de helft van de gevallen daadwerkelijk naar een leeftijdsdocument werd gevraagd?

De leden van de fracties van de RPF en het GPV vrezen dat, gelet op de huidige praktijk van schenken zonder op de leeftijd te letten, het onderhavige artikel ruim geïnterpreteerd kan worden. Het onmiskenbaar ouder zijn dan 16 of 18 jaar (zie het vijfde lid) is geen objectief criterium. Hoe moeten woorden als «kennelijk bestemd» (eerste en tweede lid) en «onmiskenbaar» (vijfde lid) worden uitgelegd? Wat er is tegen de invoering van een algemene verplichting tot het vaststellen van de leeftijd van bezoekers, dat wil zeggen ook in de horecalokaliteiten met een oppervlakte met minder dan 300 vierkante meter?

De leden van de SGP-fractie menen dat het in het vijfde lid geformuleerde vaststellingscriterium te veel ruimte laat voor interpretatie. «Onmiskenbaar de vereiste leeftijd bereikt» is voor de leden een onvoldoende objectief criterium. Hoe moet een rechter met deze tekst vaststellen of een horeca-ondernemer serieus geprobeerd heeft de leeftijd van een klant te schatten? Is niet eenvoudiger het vaststellen van de leeftijd bij die horecabezoekers te verplichten van wie redelijkerwijs kan worden uitgegaan dat zij tot bijvoorbeeld de leeftijdscategorie 14 t/m 22 jaar behoren?

De SGP-fractie is overigens van mening dat de handhaving van onderhavige wet zich niet dient te beperken tot de naleving van gestelde leeftijdsgrenzen.

Artikel 17a, eerste lid, sub a

De leden van de fracties van de RPF en het GPV vragen op welke wijze het verbod van alcoholverkoop in bedrijfskantines in de praktijk wordt gehandhaafd.

sub b

De leden van de fracties van de RPF en het GPV vragen naar de beweegreden bij dit lid niet de provinciale wegen op te nemen. Op deze manier kan het alcoholgebruik in het verkeer nog beter worden ontmoedigd.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering het verbod op alcoholverkoop in benzinestations en bedrijfskantines denkt te kunnen handhaven. Vallen winkels in een restaurant, gelegen langs andere dan autowegen en autosnelwegen, bijvoorbeeld langs provinciale wegen, ook onder de werking van het eerste lid, sub b.? Zo niet, dan vragen deze leden de regering dit alsnog in het artikel op te nemen.

Is de indruk van de hier aan het woord zijnde leden juist, dat de verkoop van alcohol voor de directe consumptie in wegrestaurants onaangetast blijft?

Artikel 17a, tweede lid

sub a. (Verbod verstrekking in voetbalstadions), sub b (Verbod verstrekking van alcohol sportaccommodaties) en sub c (Drooglegging andere instellingen)

De leden van de VVD-fractie stellen de volgende vragen.

Is bekend wat de maatregel zoals voorgesteld onder sub b. betekent voor het voortbestaan van deze verenigingen? Is de exploitatie van sporthallen en dergelijke, en eventuele problemen omtrent alcoholmisbruik niet een zaak van de gemeenten?

Door de mogelijkheid te scheppen om bij AmvB ook instellingen «droog te leggen» op het terrein van maatschappelijke dienstverlening, sociaal-cultureel werk, onderwijs of gezondheidszorg ontstaat een situatie met de nodige gevolgen.

Ontstaat voor deze instellingen ook niet een onwenselijke situatie waarbij ieder gebruik van alcohol «binnen» deze instellingen onmogelijk wordt, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het haar bekend is dat met name veel sportverenigingen, maar ook instellingen van maatschappelijke dienstverlening en het sociaal cultureel werk voor hun inkomsten voor een belangrijk deel afhankelijk zijn van hun barinkomsten. Is onderzoek verricht naar de effecten en consequenties van het hier voorgestelde verbod en zo ja, wat waren daarvan de uitkomsten? Zo neen, is de regering bereid een zodanig onderzoek te starten en de resultaten daarvan af te wachten, alvorens bedoelde AMvB voor te bereiden? Hoe beoordeelt de regering in dat verband het voorstel tot verbetering, zoals voorgelegd door het Overlegplatform Drank- en Horecawet?

De leden van de fracties van de RPF en het GPV vragen naar de motieven om de term «betaald voetbal» (sub a.) te gebruiken. Op welke wijze denkt de minister het drankgebruik bij het amateurvoetbal aan banden te leggen?

De leden van de SGP-fractie menen dat het, gezien de doelstelling van onderhavig wetsvoorstel, toch in de rede had moeten liggen het alcoholgebruik door publiek en sporters bij zowel professionele als amateursportbeoefening aan banden te leggen.

Juist rondom bepaalde sportwedstrijden wordt veel drank gebruikt, met alle gevolgen van dien. In het (recente) verleden is meerdere malen in de praktijk gebleken dat er een onmiskenbaar verband bestaat tussen (voetbal)geweld en alcohol. In dat licht bezien vragen deze leden waarom niet is gekozen voor een onvoorwaardelijk expliciet verbod.

Overigens menen zij dat «betaald voetbal» in het tweede lid, sub a., vervangen moet worden door «sport(evenementen)».

Realiseert de regering zich dat amateur-teamsporters hun gezamenlijke prestaties niet zelden na afloop met alcohol «besproeien», en dat dit een acuut gevaar voor de gezondheid en de veiligheid van derden kan opleveren? Draagt de overheid hierin niet mede een verantwoordelijkheid?

Artikel 23

De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat de positie is van touringcars in relatie tot dit artikel. Mogen zij alcoholhoudende drank vervoeren, en al dan niet tegen betaling verstrekken aan hun gasten op lange reizen naar het buitenland? Ook hebben zij graag een toelichting op de positie van bezorgende melkhandelaren.

Artikel 26

Kan de regering met concrete voorbeelden aangeven wanneer «redelijkerwijze moet worden aangenomen dat bij of krachtens de wet gestelde verboden zullen worden overtreden», en de gemeente kan overgaan tot het weigeren van de vergunning, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Is het gevaar reëel, zo vragen zij voorts, dat – wanneer gemeenten de mogelijkheid wordt geboden zoals voorgesteld «een vergunning te weigeren voor een inrichting waarvoor de vergunning is ingetrokken omdat er zich feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigden dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid» – er als het ware «een vloek» rust op een zodanige inrichting en mogelijke nieuwe uitbaters/eigenaren geen kans wordt geboden?

De leden van de SP-fractie vragen waarom de toevoeging van de weigeringsgrond «vrees voor verstoring van de openbare orde» ontbreekt. De VNG wijst er op dat dit wel een intrekkingsgrond maar geen weigeringsgrond is. Dat leidt tot situaties dat de vergunning wel moet worden verleend, maar direct na verlening wordt ingetrokken. Als artikel 26 een dergelijke weigeringsgrond zou kennen, zou bovendien rekening kunnen worden gehouden met eerdere sluitingen of andere bestuursrechtelijke maatregelen in verband met de openbare orde. Deze leden willen graag een reactie van de regering hierop vernemen.

Artikel 31, eerste lid, sub d

De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat, waar «vrees voor verstoring van de openbare orde» wel als intrekkingsgrond wordt genoemd, dat ook in artikel 26 als weigeringsgrond moet worden opgenomen. Zien zij dat juist? Zo ja, moet het wetsvoorstel op dat punt dan niet worden aangepast?

Artikel 38

Waarom, zo vragen de leden van de CDA-fractie, is besloten de termijn van «bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard» op te rekken van acht naar twaalf dagen, en hoe moet dit worden gezien in relatie tot de periode «van zeer tijdelijke aard»? Is hier sprake van een eenmalige jaarlijkse gebeurtenis? Zien deze leden het goed, dat straks iedere burger met een diploma «sociale hygiëne» op grote tijdelijke manifestaties mensen van drank mag gaan voorzien? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de strengere regels die voor alle verstrekkingen gaan gelden?

De leden van de SP-fractie stellen vast dat de in dit artikel voorgestelde versoepeling inhoudt, dat voor tijdelijke verkoop ook ontheffing kan worden verleend aan anderen dan houders van een vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet. Deze leden achten de kritiek van de VNG terecht, namelijk dat deze versoepeling niet strookt met de doelstellingen van dit wetsvoorstel. De koppeling met een Drank- en Horecawetvergunning biedt een zekere garantie voor professionaliteit. Als de Drank- en Horecawetvergunning niet langer voorwaarde is voor ontheffing voor tijdelijke verkoop, dan wordt de groep die voor een dergelijke ontheffing in aanmerking komt zeer moeilijk controleerbaar en beheersbaar. Graag ontvangen zij een reactie van de regering hierop.

De leden van de SGP-fractie vragen, of het verruimen van de ontheffingstermijn van maximaal 8 dagen per jaar naar «een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf dagen» niet strijdt met de doelstelling van onderhavig wetsvoorstel. Houdt de formulering van het eerste in dat een ontheffing ook meerdere malen per jaar kan worden verleend?

Strookt de in dit artikel voorgestelde versoepeling die inhoudt dat voor tijdelijke verkoop (tijdens evenementen) ook ontheffing kan worden verleend aan anderen dan vergunninghouders met de doelstellingen van onderhavig wetsvoorstel?

De voorzitter van de commissie,

Essers

De griffier van de commissie,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (D66), Dankers (CDA), Essers (VVD), voorzitter, Oudkerk (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Rouvoet (RPF), De Vries (VVD), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Gortzak (PvdA), Hermann (GroenLinks), Eisses-Timmerman (CDA), Buijs (CDA), Kortram (PvdA), Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Arib (PvdA), Spoelman (PvdA), Kant (SP) en E. Meijer (VVD).

Plv. leden: Van 't Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Van de Camp (CDA), Orgü (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Ravestein (D66), Weekers (VVD), Schutte (GPV), Cherribi (VVD), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Visser-van Doorn (CDA), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Th.A.M. Meijer (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP) en O.P.G. Vos (VVD).

Naar boven