25 961
Aanpassing van wetgeving aan de wijziging van de Faillissementswet in verband met de sanering van schulden van natuurlijke personen (Tweede invoeringswet schuldsaneringsregeling natuurlijke personen)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)

Algemeen

Zoals in de toelichting op artikel III van het voorstel van wet tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de sanering van schulden van natuurlijke personen (Kamerstukken II 1992/1993, 22 969, nr. 3, p. 68) werd opgemerkt, brengt de invoering van de schuldsaneringsregeling mee dat tal van andere wetten moeten worden gewijzigd. De Invoeringswet schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Kamerstukken II 1993/1994, 23 429, nr. 1–2), strekt daartoe.

Het onderhavige wijzigingsvoorstel beoogt die (eerste) invoeringswet te actualiseren. Deze actualisering is noodzakelijk gebleken door het tijdsverloop sinds de indiening van de wetsvoorstellen 22 969 en 23 429. De wijzigingen zijn van tweeërlei aard. Enerzijds is sinds de indiening van wetsvoorstel 22 969 een aantal wetten in werking getreden waarmee uit de aard der zaak geen rekening kon worden gehouden bij het opstellen van de invoeringswet. Anderzijds is sinds diezelfde indiening een aantal wetten gewijzigd of ingetrokken, waardoor aanvankelijk noodzakelijk geachte aanpassingen anders moeten komen te luiden, vernummerd moeten worden of zelfs geheel achterwege dienen te blijven.

Het merendeel van de bepalingen van het onderhavige wetsvoorstel bestaat uit het toevoegen van de rechtsfiguur van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen in de aan te passen regelingen aan de reeds in die regelingen bestaande rechtsfiguren van faillissement en/of surséance van betaling (artikelen I tot en met IX).

Artikelen

Artikel I

Denkbaar is dat in de nabije toekomst de toelating van EG-onderdanen tot een bepaald beroep mede afhankelijk wordt gesteld van een document waaruit blijkt dat betrokkene niet alleen niet in staat van faillissement heeft verkeerd, maar dat evenmin de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is geweest. Ook voor die situatie is wenselijk dat alsdan genoegen wordt genomen met een document van die strekking dat afkomstig is van het bevoegde gezag in de Lid-Staat van oorsprong of herkomst, en ook dan is wenselijk dat het tweede lid van artikel 7 een regeling geeft voor het geval dat in de betreffende Lid-Staat een dergelijk document niet wordt afgegeven.

Artikel II

Ter gelegenheid van het verzoek om inschrijving als advocaat dient een document zekerheid te verschaffen dat op de verzoeker in het kader van een eventuele eerdere beroepsuitoefening als advocaat niet de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest, evenals dat reeds geldt voor een faillissement en voor een tuchtrechtelijke veroordeling.

Artikel III

Bij de imperatieve doorhalingsgronden van het eerste lid van artikel 6 is het in het kader van de registratietaak en het toezicht dat de Nederlandsche Bank uitoefent op de wisselkantoren vanuit een oogpunt van financiële integriteit wenselijk dat naast de bestaande vijf gevallen tevens wordt opgenomen het geval dat op het wisselkantoor of op de natuurlijke persoon die het bedrijf van wisselkantoor uitoefent de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard.

Artikel IV

Ter waarborging van een vakkundige uitoefening van het verzekeringsbedrijf wordt in het tweede lid van artikel 21 als voorwaarde voor de inschrijving in het tussenpersonenregister van de Sociaal-Economische Raad tevens opgenomen dat ten aanzien van de gevolmachtigde agent die de inschrijving aanvraagt niet de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard. In artikel 23 komt voor de doorhaling van de inschrijving hetzelfde te gelden.

Artikel V

Naar analogie met het faillissementsbeslag is in artikel 76 opgenomen dat een tegemoetkoming in de studiekosten in de schuldsaneringsregeling evenmin in de boedel valt.

Artikel VI

Het enkele feit dat op een subsidieaanvrager de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend, is in het tweede lid van artikel 4:35 van de Algemene Wet bestuursrecht voldoende om de aanvraag om subsidieverlening te weigeren, zoals dat ook bij faillissement en surséance van betaling het geval is.

Bestuursrechtelijke procedures, ingesteld door of tegen de schuldenaar en die betrekking hebben op de boedel, moeten door de bewindvoerder kunnen worden voortgezet. De bewindvoerder moet zelf ook een procedure in het belang van de boedel kunnen starten. Dat de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling hiertoe net als de curator bevoegd was volgde in zijn algemeenheid reeds uit het voorgestelde artikel 313 Fw. Specifiek voor het bestuursrecht wordt dit in artikel 8:22 nog eens vastgelegd.

Artikel VII

De achtergrond van artikel VII vormt een verplaatsing van de bepalingen omtrent de rechtspleging inzake de beperking van aansprakelijkheid van scheepseigenaren van de Vierde Titel van het Eerste Boek van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering naar de Eerste Titel van het Derde Boek van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, zulks per 1 januari 1997 (Stb. 548). Voor het overige geldt hetzelfde als voor de artikelen I tot en met IX, namelijk dat een verwijzing naar de schuldsaneringsregeling niet mag ontbreken daar waar reeds een verwijzing opgenomen is naar faillissement en/of surséance van betaling.

Artikel VIII

Onder de in het zevende lid van artikel 75 genoemde beëindigingsgronden van het door de werkgever in plaats van door de bedrijfsvereniging dragen van het risico van betaling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, waaronder reeds gevallen van insolventie zijn begrepen, behoort ter bescherming van het werknemersbelang ook opgenomen te worden de omstandigheid dat de werkgever onder het regime van de schuldsaneringsregeling is komen te vallen. Ook dan immers dreigt onzekerheid omtrent de vraag, of de werkgever de verplichtingen zal kunnen nakomen die voortvloeien uit het zelf dragen van het risico van betaling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het met artikel 75 corresponderende artikel 75b bepaalt in de aangepaste versie van het vijfde lid vervolgens dat indien de werkgever onder het regime van de schuldsaneringsregeling valt, een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt gedaan door de bedrijfsvereniging en wordt verhaald op de kredietinstelling of de verzekeraar die zich volgens het eerste lid van artikel 75 met de werkgever contractueel daartoe had verplicht.

Artikel IX

Artikel IX onderdeel A houdt verband met de aanpassing van het Burgerlijk Wetboek per 1 januari 1998 aan het geregistreerd partnerschap en onderbewindstelling, waarmee het voormalige vierde lid van artikel 435 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt vernummerd tot vijfde lid (Stb. 324). Hiermee samenhangend is noodzakelijk geworden het laten vervallen van artikel I onderdeel B van de (eerste) invoeringswet, welk onderdeel van het oude artikel uitging (zie artikel X).

Onderdeel B van artikel IX hangt samen met het vervallen van de artikelen LIII en LIV van de eerste invoeringswet (zie de toelichting hierna bij artikel X).

Artikel X

De invoeringswet kende aan het slot een aantal wijzigingsbepalingen met een voorwaardelijk karakter. Wat de artikelen LI en LII van de invoeringswet betreft moet dat voorwaardelijk karakter gehandhaafd blijven. De alternatieve voorwaardelijke artikelen LIII en LIV van de invoeringswet zijn beide geschrapt, omdat zij uitgingen van een destijds bestaande onzekerheid omtrent de datum van in werking treding van titel 15 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek (het luchtvaartuig). Deze titel is per 1 oktober 1996 in werking getreden (Stb. 472). Artikel IX onderdeel B van het onderhavige wetsvoorstel voorziet in een geactualiseerde aanpassing.

De overige in dit artikel genoemde bepalingen uit de eerste invoeringswet hebben betrekking op de door het intrekken c.q. vervallen van vijf wettelijke regelingen onnodig geworden wijzigingen. Het vervallen van artikel II onderdeel C hangt samen met het vervallen van artikel 320r (thans artikel 642r) van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (per 1 januari 1997, Stb. 548); het vervallen van artikel X hangt samen met de intrekking van de Wet teboekgestelde luchtvaartuigen (per 1 oktober 1996, Stb. 472); het vervallen van artikel XVIII hangt samen met de intrekking van de Vestigingswet Detailhandel (per 1 januari 1996, Stb. 608); het vervallen van artikel XXVII hangt samen met de intrekking van de (oude) Handelsregisterwet (per 1 oktober 1997, Stb. 416) en de inwerkingtreding van de Handelsregisterwet 1996 per diezelfde datum (Stb. 181). Het vervallen van artikel XXXIII hangt samen met de intrekking van de Wet individuele huursubsidie (per 1 juli 1997, Stb. 268); het vervallen van artikel XLII hangt samen met de intrekking van de Wet inzake de douane (per 1 juni 1996, Stb. 246). De Douanewet die per diezelfde datum in werking is getreden (Stb. 246) kent geen soortgelijke (invorderings) bepalingen, nu bij die gelegenheid is vastgesteld dat volstaan kon worden met de bepalingen uit de Invorderingswet 1990 (TK 1993–1994, 23 716, nr. 3, p.14).

Artikel XI

De verwijzing in artikel 292 Faillissementswet (nieuw) naar het bij wetsvoorstel 25 672 gewijzigde artikel 289 Faillissementswet (nieuw) is als overbodig geschrapt.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven