25 939
Interregionale Kaderovereenkomst voor samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar Lid-Staten, enerzijds, en de Mercado Común del Sur en zijn deelnemende Staten, anderzijds; Madrid, 15 december 1995 (Trb. 1996, 120)

nr. 293a
A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 24 december 1997 en het nader rapport d.d. 2 maart 1998, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 30 oktober 1997, no. 97.005227, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de Interregionale Kaderovereenkomst voor samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar Lid-Staten, enerzijds, en de Mercado Común del Sur en zijn deelnemende Staten, anderzijds; Madrid, 15 december 1995 (Trb.1996, 120), met toelichtende nota.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 30 oktober 1997, nr. 97.005227, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 24 december 1997, nr. W02.97.0690, bied ik U hierbij aan.

1. In de toelichtende nota wordt in hoofdstuk II aangegeven dat het in casu gaat om een ander soort verdrag dan de Europa-akkoorden, de Partnerschap- en Samenwerkingsakkoorden, en de Euro-Mediterrane verdragen. De interregionale kaderovereenkomsten kennen geen handelspreferenties toe en brengen geen vrijhandelszone tot stand, maar vormen een kader waarbinnen samenwerking plaats kan vinden op verschillende terreinen. Wel wordt door middel van deze verdragen ernaar gestreefd om de handelsbetrekkingen te intensiveren en belemmeringen voor de handel weg te nemen. Het is de bedoeling dat vervolgens in een tweede fase op basis van de ervaringen en bevindingen in het kader van het onderhavige verdrag, een vrijhandelszone tot stand wordt gebracht.

Nu in de toelichting zelf wordt aangegeven dat sprake is van de eerste in een nieuwe reeks verdragen met een andere structuur en inhoud dan de hiervoor genoemde verdragen, heeft het de voorkeur van de Raad van State dat het verdrag ter uitdrukkelijke goedkeuring aan de Staten-Generaal wordt voorgelegd.

1. Zoals ook in de toelichting wordt opgemerkt, is het onderhavige verdrag in feite niets anders dan een kader voor mogelijke samenwerking tussen de Europese Unie en Mercosur. Een tweede fase van samenwerking waarin een vrijhandelszone tot stand gebracht wordt, zal door middel van een nieuw verdrag zijn beslag moeten krijgen. Het verdrag is dan ook niet van prefentiële aard. Wat nieuw is in het verdrag is het feit dat het de eerste keer is dat een samenwerkingsverdrag met een andere internationale regionale organisatie wordt gesloten (maar dit heeft geen inhoudelijke consequenties voor het verdrag) en het feit dat nu ook met derde landen buiten de regio een geinstitutionaliseerde politieke dialoog wordt opgezet. Deze dialoog is al een onderdeel van de partnerschapsverdragen en de euro-mediterrane verdragen. Genoemde punten vormen voor de regering geen aanleiding om het verdrag ter uitdrukkelijke goedkeuring voor te leggen aan de Staten-Generaal.

2. Met betrekking tot de samenstelling van de Samenwerkingsraad en de Gemengde Commissie dient opgemerkt te worden dat niet duidelijk is of de Gemeenschap primair door (de vertegenwoordigers van) de Raad van de Europese Unie dan wel de Europese Commissie wordt vertegenwoordigd, terwijl de lidstaten kennelijk niet als zodanig, maar slechts als lid van de Raad van de Europese Unie zijn vertegenwoordigd. Overigens valt op dat in de artikelen 26, eerste lid, en 27, eerste lid, van het verdrag in onbepaalde zin wordt gesproken van leden van de Raad van de Europese Unie en van leden van de Commissie. Het college is van mening dat in de toelichting bij titel VIII preciezer dient te worden aangegeven welke samenstelling de Samenwerkingsraad en de Gemengde Commissie zullen hebben en door welke leden in die organen bij de besluitvorming het standpunt van de Gemeenschap respectievelijk dat van de lidstaten wordt uitgedragen. Het vorenstaande geldt eveneens ten aanzien van de subcommissie voor handelszaken, genoemd in artikel 29, tweede lid, met dien verstande dat de bevoegdheid van de Gemeenschap met betrekking tot de handel in goederen een exclusieve bevoegdheid is, zodat de vraag naar de vertegenwoordiging van de lidstaten in deze subcommissie niet aan de orde is.

2. Op het punt van de samenstelling van de Samenwerkingsraad en de Gemengde Commissie is de toelichting met een passage uitgebreid.

3. In artikel 25, derde lid, van het verdrag is bepaald dat de Samenwerkingsraad bevoegd is «met wederzijdse instemming van beide partijen» passende voorstellen te formuleren.

In hoofdstuk II van de toelichtende nota en in de artikelsgewijze toelichting op de artikelen 4 en 25 wordt opgemerkt dat de krachtens artikel 25, eerste lid, opgerichte Samenwerkingsraad op grond van een unaniem besluit kan beslissen om over te gaan tot het voeren van feitelijke onderhandelingen over handelsliberalisering. De Raad beveelt aan in de toelichtende nota te verduidelijken hoe deze besluitvorming zich verhoudt tot de tekst van artikel 25, derde lid, van het verdrag. Daarbij is in het bijzonder van belang hoe de «wederzijdse instemming van beide partijen» in het kader van die besluitvorming geconstrueerd wordt, nu gelet op artikel 32 van het verdrag verschillende partijen in het geding kunnen zijn.

3. Op het door de Raad genoemde punt is de toelichting verduidelijkt.

4. In artikel 7, derde lid, verklaren partijen zich bereid om binnen het institutionele kader waarbinnen deze overeenkomst voorziet, in de toekomst de sluiting van een protocol voor douanesamenwerking te overwegen. In artikel 13, derde lid, wordt de mogelijkheid geopend voor partijen om in het kader van de samenwerking op energiegebied over te gaan tot het sluiten van specifieke akkoorden van gemeenschappelijk belang. De Raad beveelt aan in de toelichting aan te geven of, en zo ja in hoeverre, de bevoegdheid om de hiervoor genoemde akkoorden te sluiten een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap betreft, in welk geval deze akkoorden niet de goedkeuring van de nationale parlementen van de lidstaten behoeven. Hierbij tekent hij overigens aan dat in geval van douanesamenwerking het aannemen van een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap meer in de rede ligt dan bij samenwerking op energiegebied.

Het verdient voorts aanbeveling uitdrukkelijk in de toelichting te vermelden dat in vorengenoemde gevallen geen sprake is van uitvoeringsverdragen en artikel 7, onder b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen (hierna: de Rijkswet) derhalve geen toepassing vindt. Dit geldt ook met betrekking tot de overeenkomsten die op basis van artikel 23, eerste lid, gesloten kunnen worden.

4. Op het punt van de toekomstige verdragen, waarvan de mogelijkheid wordt voorzien, geeft de regering er de voorkeur aan hierover geen uitspraken te doen, omdat dit afhangt van de stand van het Gemeenschapsrecht op het moment van sluiting en van de exacte inhoud van het verdrag.

Ditzelfde geldt voor toekomstige verdragen op grond van artikel 23, eerste lid, van het verdrag. Het is niet mogelijk nu al aan te geven dat geen sprake zal zijn van een uitvoeringsverdrag in de zin van artikel 7, onder b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen.

5. In de toelichting op artikel 22 inzake drugshandel wordt opgemerkt dat in de komende periode met de Mercosur-landen door de Europese Unie over een verdrag inzake dit onderwerp zal worden onderhandeld. In het verdrag zelf wordt niet uitdrukkelijk, zoals in de artikelen 7 en 13 wel is geschied, de mogelijkheid genoemd om binnen het institutionele kader van het verdrag de sluiting van een overeenkomst op dit gebied te overwegen. De vraag rijst of de in de toelichting aangekondigde onderhandelingen geheel losstaan van het onderhavige verdrag dan wel het de bedoeling is dat die overeenkomst binnen het institutionele kader van het onderhavige verdrag tot stand komt. Indien het laatste het geval is dient, naar de mening van de Raad, analoog aan het onder punt 4 gestelde, in de toelichting te worden aangegeven hoe een dergelijke overeenkomst zich verhoudt tot de bevoegdheidsverdeling tussen de Gemeenschap en de lidstaten.

5. Ook al wordt een verdrag inzake de bestrijding van drugshandel niet expliciet in de samenwerkingsovereenkomst genoemd, wel valt een dergelijk verdrag binnen het streven naar meer samenwerking en het zal dus binnen het kader van het onderhavige verdrag totstandkomen. Het toekomstige verdrag zal de handel in precursoren betreffen en dit is een exclusieve EG-competentie. De toelichting is op dit punt met een passage uitgebreid.

6. Gelet op de regio die bestreken wordt door de Mercado Común del Sur, en het oogmerk van het onderhavige verdrag, te weten in hoofdzaak het intensiveren van de betrekkingen teneinde de uitbreiding en diversificatie van het onderlinge handelsverkeer te bevorderen (artikel 4), is de Raad van mening dat de mededeling aan het slot van de toelichting dat het verdrag alleen voor Nederland geldt, een onvoldoende motivering bevat voor de conclusie van de regering dat, ondanks het feit dat het in casu de handelsbetrekkingen van «buurlanden» betreft, het verdrag niet overeenkomstig artikel 24 van het Statuut en artikel 2, tweede lid, van de Rijkswet, de Nederlandse Antillen en Aruba raakt. De Raad geeft in overweging de toelichting in dat opzicht aan te vullen.

In verband met het vorenstaande wijst de Raad voorts op de betekenis van artikel 33 van het onderhavige verdrag. Ingevolge deze bepaling strekt de toepasselijkheid van dit verdrag zich uit tot de gebieden waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag) van toepassing is, onder de in dat Verdrag neergelegde voorwaarden. Uit artikel 227, derde lid, van het EG-Verdrag volgt dat de toepasselijkheid van het EG-Verdrag voor wat betreft de landen en gebieden overzee, waaronder volgens bijlage IV van dat Verdrag de Nederlandse Antillen en Aruba gerekend moeten worden, beperkt is tot hetgeen binnen de reikwijdte van de bijzondere associatie valt (Deel IV van het EG-Verdrag). In dit verband rijst de vraag of het onderhavige Verdrag niet een onderwerp betreft dat binnen de reikwijdte valt van de bijzondere associatie van de Gemeenschap met de Nederlandse Antillen en Aruba. De Raad beveelt aan in het kader van een toelichting op artikel 33 van het onderhavige Verdrag aandacht te besteden aan de hiervoor weergegeven problematiek.

6. Zoals uit artikel 33 van het verdrag blijkt, is het verdrag van toepassing op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie, zoals ook blijkt uit artikel 32, waar als partijen worden aangeduid de Gemeenschap of haar lidstaten. Onder lidstaat van de Europese Unie wordt, wat het Koninkrijk betreft, alleen Nederland verstaan, zodat het in de rede ligt dat het verdrag ook alleen voor Nederland zal gelden. Het verdrag heeft geen consequenties voor het associatieregime van deel IV van het EG-Verdrag zoals dat van toepassing is op de Nederlandse Antillen en Aruba.

7. Voor een redactionele kanttekening verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

7. Aan de redactionele kanttekening van de Raad is gevolg gegeven, met handhaving van WTO, conform de Nederlandse Vertaling van het WTO-Verdrag.

De Raad van State geeft U in overweging, nadat aan het vorenstaande aandacht is geschonken, te dezer zake toepassing te geven aan artikel 4 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 24 december 1997, no. W02.97.0690, met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft.

Nota van toelichting

– Consequent een en dezelfde afkorting gebruiken voor Wereldhandelsorganisatie. Het verdient wellicht de voorkeur in de toelichting aan te sluiten bij de Nederlandse afkorting WHO, die tevens in het verdrag wordt gebruikt.

Naar boven