25 934
Bepalingen met betrekking tot de dienstverlening op het gebied van grensoverschrijdende overmakingen (Wet grensoverschrijdende betaaldiensten)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 29 april 1998

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud, dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

1. Inleiding

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel grensoverschrijdende betaaldiensten. Zij zijn erover verheugd dat er eindelijk een richtlijn is die het vrije verkeer van kapitaal ook voor de particulier en de kleine ondernemer een stapje dichterbij brengt. Het is inderdaad opvallend dat terwijl het technisch mogelijk is in een oogwenk geld over de hele wereld over te maken, de gewone rekeninghouder vaak onevenredig lang op geld uit het buitenland moet wachten. Daarbij worden dan vaak nog onduidelijke kosten in rekening gebracht.

Hoewel dit wetsvoorstel de burgers van Europa een eind tegemoet komt, blijkt uit de richtlijn duidelijk dat het een compromis betreft tussen de Raad van de Europese Unie en de diverse marktpartijen. Deze leden vinden het resultaat van deze onderhandelingen op diverse punten teleurstellend. Bovendien is het in hun ogen een vrij ingewikkeld wetsvoorstel geworden, terwijl het veel eenvoudiger had gekund. Naar de visie van de leden van de fractie van de PvdA zou uit consumentenoogpunt volstaan kunnen worden met het creëren van een aansprakelijkheid van de instelling van de opdrachtgever, met eventueel een disculpatie in het geval van overmacht, voor de gehele transactie. In plaats daarvan is ervoor gekozen de overboeking in twee delen te splitsen, waarbij alle instellingen die bij de transactie betrokken zijn voor een deel verantwoordelijk zijn. Daar heeft de consument kort gezegd geen boodschap aan. Hoe professionele partijen hun verantwoordelijkheid onderling regelen is, zo vinden deze leden, niet echt een onderwerp voor wetgeving. Een snel, helder en efficiënt betalingsverkeer binnen de EU is echter bij uitstek een onderwerp voor wetgeving en dat is met dit wetsvoorstel slechts ten dele bereikt. Waarom is er niet voor gekozen dit wetsvoorstel onder te brengen in de Wet Toezicht Kredietwezen, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van bovengenoemd wetsvoorstel dat strekt tot uitvoering van de richtlijn van de EG terzake van 27 januari 1997. Zij achten het wetsvoorstel van groot belang voor een efficiënte afwikkeling van het grensoverschrijdende betalingsverkeer. Deze wet zal ook na invoering van de euro, die het betalingsverkeer uiteraard goedkoper maakt doch – naar verwacht mag worden – ook intensiever zal maken, belangrijk zijn.

De wet heeft immers tot doel te regelen welke informatie de betalingsinstelling (in Nederland doorgaans een bank) moet verstrekken aan de opdrachtgever over het aantal werkdagen waarbinnen de transactie moet worden uitgevoerd, de geld-teruggarantie te regelen indien de transactie niet kan worden uitgevoerd, alsmede een regeling van geschillen op te zetten.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Het is van belang dat het internationale betalingsverkeer op een zo goed mogelijke manier kan plaatsvinden en dat excessieve kosten en de duur van grensoverschrijdende betalingen worden ingeperkt. Deze leden hebben na beschouwing van het wetsvoorstel nog wel een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie zijn allereerst geïnteresseerd in de relatieve positie van in Nederland gevestigde buitenlandse instellingen en daarmee dus ook in de relatieve positie van Nederlandse instellingen gevestigd in andere lidstaten. Zij willen graag weten in hoeverre die afhankelijk is van de feitelijke implementatie van de richtlijn in de andere lidstaten en wat eventueel de gevolgen voor de concurrentiepositie van de verschillende instellingen zowel in Nederland als in de andere lidstaten zullen zijn.

Ook de leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat ertoe strekt de eisen waaraan grensoverschrijdende overmakingen moeten voldoen vast te leggen. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt bewerkstelligd dat voor grensoverschrijdende overmakingen overal dezelfde minimale bescherming voor cliënten zal gaan gelden.

Deze leden merken op dat de transparantie van financiële diensten zo groot mogelijk moet zijn, omdat dergelijke produkten en diensten per definitie vaak ingewikkeld zijn en er voor consumenten bij aanschaf vaak grote financiële belangen spelen. Nu uit onderzoek van de Europese Commissie naar de dienstverlening van banken is gebleken dat, ondanks een gedragscode tussen banken, de informatieverstrekking in de Europese Unie terzake ondermaats was, juichen de leden van deze fractie het toe om via een wettelijke regeling minimale beschermingseisen vast te leggen. Zij zijn van mening dat hierbij gestreefd moet worden naar een snel, goedkoop en doorzichtig grensoverschrijdend betalingsverkeer.

Ook deze leden hebben bij het onderhavige wetsvoorstel nog een aantal opmerkingen en vragen.

2. Reikwijdte van de richtlijn

Welke andere instellingen dan kredietinstellingen kunnen grensoverschrijdende transacties verzorgen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De richtlijn kent een aantal beperkingen, waaronder de maximering tot 50 000 Ecu. De leden van de CDA-fractie zien eigenlijk de zin van deze beperking niet in. Hebben de opdrachtgevers van betalingen boven dit genoemde bedrag geen belang bij bij voorbeeld de geschillencommissie en de geld-teruggarantie? Juist in het zakelijke verkeer komen bedragen boven genoemd bedrag veelvuldig voor.

In de tweede plaats worden dollarovermakingen binnen de Europese Economische Ruimte uitgesloten. Als reden wordt opgegeven, dat die veelal worden afgewikkeld via een bank buiten de Europese Economische Ruimte. Dat moge waar zijn, maar daarvan hoeft de opdrachtgever geen kennis te hebben. Zou het geen overweging verdienen de Europese betalingsinstellingen te verplichten die informatie aan de cliënt te verschaffen? Voorts kunnen dollartransacties ook rechtstreeks tussen banken binnen de Europese Economische Ruimte worden uitgevoerd, dus zonder tussenkomst van banken in derde landen. Waarom gelden de uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen niet voor zulk soort transacties?

De leden van de fractie van D66 kunnen in eerste instantie instemmen met de begrenzing van de wettelijke regeling van transacties tot 50 000 ECU vanuit de gedachte dat het merendeel van de transacties hiermee wordt bestreken. Zij vernemen graag of is overwogen om alle particuliere grensoverschrijdende overmakingen binnen dit wettelijke kader te laten vallen. Voorts willen zij graag weten of er geen behoefte is aan het opnemen van een informatieplicht die ertoe strekt cliënten die grotere bedragen dan 50 000 ECU overmaken, te informeren over de mogelijkheid en noodzaak om specifieke voorwaarden voor de overmaking vast te leggen.

3. Inhoud en verwerking van de richtlijn

In het wetsvoorstel worden geen inhoudelijke eisen gesteld. De leden van de fractie van de PvdA zouden het echter toegejuicht hebben indien in de wet een maximum termijn voor een transactie was vastgelegd, alsmede een standaard voor de kosten. In plaats daarvan geldt slechts een maximum termijn indien de bank en de opdrachtgever daarover niets zijn overeengekomen. Deze leden menen dat banken steeds in hun algemene voorwaarden een langere termijn overeen zullen komen. De enige hoop is dat de openheid van zaken die banken ingevolge dit wetsvoorstel moeten geven, zal leiden tot een sterke concurrentie, waardoor de termijnen zullen teruglopen.

Ook zijn de leden van de fractie van de PvdA van mening dat over de kosten van een grensoverschrijdende transactie meer helderheid gecreëerd had kunnen worden. Deze leden zien wel in welke problemen er zouden kunnen ontstaan indien wettelijk een tarief wordt vastgesteld, maar zij zouden zich kunnen voorstellen dat een indicatie van een tarief wordt gegeven. Zo zou een maximum percentage gesteld kunnen worden, of een basis op grond waarvan de kosten berekend moeten worden. Is er een reden voor dat hierover niets is opgenomen in het wetsvoorstel, terwijl wel een maximum termijn gesteld is?

Bovendien is de kans gemist om met dit wetsvoorstel voor het internationale betalingsverkeer te bepalen dat valutering niet een geoorloofde vorm van provisie of kosten kan zijn.

4.1 Voorwaarden voor grensoverschrijdende overmakingen

Informatievoorziening

De leden van de VVD-fractie vinden het een goede zaak dat er door de informatiebepalingen een transparantere markt ontstaat en het zogenaamde «double charging» zichtbaar wordt, maar zij zouden graag vernemen wat de mogelijkheden zijn om het «double charging» te voorkomen dan wel af te schaffen.

Verplichtingen betreffende de overmaking

De leden van de CDA-fractie zijn er niet op voorhand van overtuigd dat er geen bepalingen moeten worden opgenomen omtrent het aantal werkdagen waarin de totale transactie van betaler tot ontvanger moet worden uitgevoerd. Wat is de zin om alleen de betalingsinstelling van de opdrachtgever te binden aan een periode van vijf werkdagen? Uit het gegeven cijfermateriaal blijkt immers dat de gemiddelde periode waarin de bank van de opdrachtgever zijn rekening crediteert 4,6 dagen is, terwijl de totale transactietermijn in uitzonderingsgevallen kan oplopen tot 70 dagen. Het komt deze leden voor dat de richtlijn verder de vertraging in het interbancaire verkeer zou moeten aanpassen. Dit wordt echter overgelaten aan de contractvrijheid, maar daarop heeft de opdrachtgever (zeker de kleine) geen invloed.

De leden van de VVD-fractie zouden graag vernemen of het mogelijk is om het aantal dagen waarbinnen de instelling de grensoverschrijdende betaling afhandelt, op te nemen in de Algemene Bankvoorwaarden die de bank aan de cliënt moet overleggen.

Het opnemen van termijnen waarbinnen een grensoverschrijdende betaling dient te zijn overgemaakt komt tegemoet aan de duidelijkheid en inzichtelijk in de duur van dergelijke betalingen, aldus de leden van de fractie van D66. De bepaling van 5 dagen, indien geen termijn is overeengekomen, waarbinnen een grensoverschrijdende betaling moet zijn overgemaakt, is gebaseerd op een gemiddelde grensoverschrijdende overmaking van 4,6 dagen. Begrijpen deze leden goed dat dit gemiddelde op verschillende overmakingssystemen is gebaseerd? Grensoverschrijdende betalingen met zogenaamde postwissels kunnen in het algemeen een langere periode dan 5 dagen in beslag nemen. Dienen in dergelijke situaties steeds uitdrukkelijk langere termijnen voor de grensoverschrijdende betaling met cliënten te worden overeengekomen?

Indien een overeengekomen termijn, of een termijn van 5 dagen indien geen termijn is overeengekomen, wordt overschreden dan heeft de begunstigde recht op een vergoeding van wettelijke rente van de betalingsverkeerinstelling. De leden van de fractie van D66 vernemen graag in hoeverre een betalingsverkeersinstelling ook aansprakelijk kan worden gesteld voor geleden schade die een opdrachtgever kan oplopen indien een overmaking buiten de schuld van de opdrachtgever niet, te laat, of verkeerd plaatsvindt. Kan de regering de positie die de geschillencommissie in dit soort vraagstukken kan innemen, meenemen?

Acht de regering het op zijn plaats nu dergelijke gedetailleerde regelgeving voor grensoverschrijdend betalingsverkeer wordt voorgesteld ook met verdergaande voorstellen voor de informatievoorziening voor niet grensoverschrijdend (Nederlands) betalingsverkeer te komen? Zo ja, wanneer denkt zij met voorstellen terzake af te komen?

Terugbetalingsverplichting

De leden van de fractie van D66 stemmen in met het voorstel van de regering om de hoogte van de terugbetalingsverplichting gelijk te stellen aan het maximumbedrag. Onduidelijk is volgens deze leden wat een redelijke termijn is voor een opdrachtgever om zijn niet of verkeerd uitgevoerde overmaking teruggestort te krijgen. Het mag in de ogen van deze leden niet zo zijn dat een consument geld moet lenen omdat een betalingsverkeerinstelling te lang wacht met het terugstorten van een overmaking. Deze leden vernemen graag van de regering wat als een redelijke termijn kan worden beschouwd waarbinnen een verplichting tot terugbetaling moet hebben plaatsgevonden. Hoe staat de regering tegenover het in het onderhavige voorstel opnemen van een termijn waarbinnen een terugbetalingsverplichting moet geschieden? Dient een cliënt zelf een verzoek in te dienen tot terugbetaling indien de overmaking buiten de schuld van de opdrachtgever niet of verkeerd plaatsvindt?

Geschillencommissie

Kan de regering informatie verschaffen over de samenstelling van de bestaande Geschillencommissie Bankwezen, zo vervolgen de leden van de CDA-fractie. In hoeverre zijn particulieren en bedrijven in deze commissie vertegenwoordigd? Waarom kan deze commissie ook niet worden betrokken bij geschillen over transacties boven de 50 000 Ecu?

De leden van de fractie van D66 achten het opnemen van passende en doeltreffende middelen in een wettelijke regeling teneinde geschillen tussen instelling en opdrachtgever en/of tussen begunstigde en zijn instelling te beslechten van belang voor onder meer het behoud van het vertrouwen dat betalingsverkeerinstellingen bij consumenten genieten. Deze leden verzoeken de regering toe te lichten of het nu de bedoeling is dat iedere betalingsverkeerinstelling een eigen geschillencommissie opricht. Zij lezen in de memorie van toelichting dat bij Koninklijk Besluit de minister een regeling voor de beslechting van geschillen kan invoeren indien (de regeling omtrent) de geschillencommissie niet de instemming heeft van de minister. Aan welke voorwaarden zou een regeling omtrent een geschillencommissie moeten voldoen? Is de regering van mening dat in een geschillencommissie ook een vertegenwoordiger van consumentenbelangen zitting neemt? Per wanneer dient de geschillencommissie te zijn opgericht en te functioneren?

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Het is de leden van de fractie van de PvdA niet duidelijk waarom de transactie juridisch is opgesplitst in het deel van de opdrachtgever tot de instelling van de begunstigde en het deel waarbij het geld aan de begunstigde ter beschikking wordt gesteld. Zij lezen dat ook niet in de definitie van artikel 1 sub b. Daar staat toch vrij duidelijk dat het gaat om een transactie waarbij een instelling op een rekening ten behoeve van een begunstigde een geldbedrag ter beschikking stelt. Dat lijkt op een voltooide transactie waarbij de rekening van de begunstigde is gecrediteerd. Uit de toelichting blijkt echter dat dat niet de lezing van de regering is. Kan zij die interpretatie van het artikel toelichten? Waarom wordt niet de transactie als geheel bedoeld? Is de transactie wat de instelling van de opdrachtgever betreft voltooid indien de instelling van de begunstigde over het bedrag kan beschikken? Dat zouden de leden van de fractie van de PvdA ongelukkig vinden. De overeenkomst is slechts geheel uitgevoerd indien het geld op de rekening van de begunstigde staat. Dat is immers waar het om gaat.

Artikel 2

Wordt de cliënt tevens gewezen op het risico dat hij of zij zou kunnen lopen indien het bedrag wordt overgemaakt naar een land waar het garantiebedrag is beperkt tot 12 500 ecu? Volgens de leden van de fractie van de PvdA lopen de partijen dan de kans slechts tot dat bedrag schadeloos gesteld te worden indien de buitenlandse instelling aansprakelijk is. Zien deze leden dat goed en zo ja, hoe wil de regering dit risico voor Nederlandse rekeninghouders afdekken? Zou het niet meer in de lijn van de consumentenbescherming liggen steeds de instelling van de opdrachtgever aansprakelijk voor de gehele transactie te stellen?

Artikel 3

De leden van de fractie van de PvdA willen graag weten of de opdrachtgever achteraf geïnformeerd wordt over de kosten van de transactie indien de opdrachtgever in het geheel geen kosten heeft betaald. Dat wil zeggen: indien de totale kosten voor rekening van de begunstigde komen, wordt de opdrachtgever dan achteraf op de hoogte gesteld van het bedrag dat de begunstigde aan kosten heeft betaald, althans het bedrag aan kosten dat van het geldbedrag is ingehouden? Zo nee, waarom niet? De opdrachtgever moet kunnen nagaan of de transactie conform de overeenkomst is uitgevoerd.

Het artikel laat onduidelijkheid bestaan over wie wanneer op de hoogte wordt gesteld. Het is voor de opdrachtgever wel interessant om te weten hoeveel er van zijn rekening is afgeschreven, maar ook om te weten welk bedrag bij de begunstigde is aangekomen. Wordt hierin voorzien? En vice versa, weet de begunstigde achteraf welke kosten er door de opdrachtgever betaald zijn?

Deze leden nemen aan dat het gemene recht van toepassing blijft wat betreft ontbinding en vernietiging van de overeenkomst indien de instelling de transactie niet of niet volledig heeft uitgevoerd.

Artikel 4

Ten eerste kunnen de leden van de PvdA-fractie zich niet verenigen met de zinsnede: «Op verzoek van de cliënt». De cliënt zal zich niet steeds realiseren dat aan een overboeking naar het buitenland kosten zijn verbonden, immers binnen Nederland is dat vaak niet het geval. De bank moet de cliënt op de kosten die aan de transactie verbonden zijn wijzen, ook zonder dat de cliënt daarom vraagt. Hoe kan de bank van de opdrachtgever weten welke kosten er aan een transactie verbonden zijn? Bestaan daarover afspraken tussen de Europese banken onderling?

Artikel 5, 6 en 7

Voor de leden van de PvdA-fractie spreekt het vanzelf dat de instelling zich aan de contractueel overeengekomen periode moet houden bij de uitvoering van de transactie. Zij menen dat in dit artikel bijna wordt bepaald dat valutering geen toegestane vorm van kostenberekening is tenzij dat uitdrukkelijk is overeengekomen. Dat stemt deze leden tevreden.

Zij zouden graag een zelfde vorm van regelgeving voor het binnenlandse betalingsverkeer zien. Wil de regering dit als vertrekpunt nemen bij de aangekondigde wetswijziging over het stellen van regels met betrekking tot valutering, zoals de minister van Financiën die heeft toegezegd tijdens het door de leden van de fractie van de PvdA geïnitieerd algemeen overleg op 8 april 1998. Deze leden wijzen er nogmaals op dat hun voorkeur uitgaat naar een verbod op valutering, hetgeen volgens hen ook goed in de structuur en de strekking van dit wetsvoorstel zou hebben gepast. Instellingen worden immers verplicht de kosten van de transactie exact aan te geven, zodat daarbij ook de kosten van valutering moeten worden vermeld. Zij verzoeken de regering nog eens uiteen te zetten hoe zich de systematiek van valutering verhoudt met het Burgerlijk Wetboek. Het is de leden van de PvdA-fractie niet duidelijk hoe valutering zich verhoudt tot de afdeling 3 titel 5 van boek 6 Burgerlijk wetboek, betreffende algemene voorwaarden. Volgens deze leden is valutering in strijd met diverse bepalingen opgenomen in de zwarte en grijze lijst en kan als zodanig dan ook niet overeengekomen worden in contractuele verhoudingen tussen professionele partijen en consumenten. Dat zou ook verklaren waarom valutering, voor zover bekend, niet is opgenomen in de algemene bankvoorwaarden. Kan de regering haar visie hierover geven?

De leden van de PvdA-fractie zijn niet gecharmeerd van de splitsing die is aangebracht in de transactie. De consument zal daar geen weet van hebben en is ook niet bij een dergelijke onderverdeling gediend. Welke gevolgen heeft dit voor opdrachtgever? Kan de regering de gevolgen van de splitsing helder op een rij zetten? Hoe is de aansprakelijkheid geregeld indien bij één van de drie instellingen iets verkeerd gaat?

Overigens mag volgens deze leden niet van sanctie gesproken worden bij het uitbetalen van het bedrag aan de gerechtigde: het uitkeren van wettelijke rente over de periode van niet-betaling is immers geen sanctie.

Artikel 8, 9 en 10

De leden van de PvdA-fractie zijn er niet van overtuigd dat met deze artikelen het «double chargen» onmogelijk is. Het lijkt hen mogelijk deze artikelen zo te lezen dat indien de opdrachtgever ermee akkoord is gegaan de kosten in rekening te brengen bij de begunstigde, beide instellingen kosten in rekening kunnen brengen. Iedere grensoverschrijdende transactie kent zowel een opdrachtgever als een begunstigde. De artikelen 8 en 9 lijken niet aan «double chargen» in de weg te staan. Waarom is de regering van mening dat «double chargen» hiermee verdwenen is?

Deze leden hebben er bezwaar tegen dat wanneer er wel twee maal kosten in rekening zijn gebracht deze slechts op verzoek terug geboekt hoeven te worden. Uiteraard kan een fout worden gemaakt, maar mocht de instelling dat zelf ontdekken, dan moet zij wettelijk verplicht zijn die fout onverwijld te herstellen en het bedrag terug te boeken op de rekening van degene ten laste van wie de kosten zijn gekomen.

Artikel 11 en 12

Het komt de leden van de PvdA-fractie voor dat dit een overbodige bepaling is, in die zin dat het bedrag van een transactie die niet voltooid kan worden, moet worden teruggestort op de rekening van de opdrachtgever. Ook uit hoofde van het commune recht is de betalingsinstelling in dat geval daartoe verplicht. Het lijkt deze leden ook niet bezwaarlijk dat het bedrag in het geval de instelling van de begunstigde een bemiddelende instelling heeft gekozen naar de begunstigde moet worden overgemaakt. Dat was van meet af aan immers de bedoeling.

Deze leden hebben hierboven reeds een vraag gesteld over de mogelijke gevolgen indien in het land van de begunstigde de beperking van maximaal 12 500 euro van kracht is. Van belang is dat de opdrachtgever noch de begunstigde het risico loopt dat het bedrag niet aankomt. Onverminderd andere rechten is dan sprake volgens deze leden van schadevergoeding voor de tekortkoming. Die schade kan in sommige gevallen aanzienlijk zijn.

Artikel 14

De leden van de fractie van de PvdA vragen zich af waarom het moeilijk zou zijn het bedrag terug te storten op rekening van de opdrachtgever indien deze verkeerde instructies over de begunstigde heeft doorgegeven. Zij lezen het artikel zo dat een bemiddelende instelling een inspanningsverplichting heeft het bedrag terug te storten en niet, zoals de toelichting lijkt te stellen, dat de bemiddelende instellingen niet verplicht zouden zijn het bedrag terug te storten. Een inspanningsverplichting is weliswaar niet zo dwingend als een «normale» verplichting, maar wel een verplichting. Deze leden gaan ervan uit dat er een kleine fout in de toelichting is geslopen. Mocht dat niet het geval zijn, dan lijkt de sanctie op het verkeerd inlichten van de instelling door de opdrachtgever wel erg zwaar: namelijk het verlies van het gehele bedrag dat overgemaakt had moeten worden.

Maar ook de inspanningsverplichting gaat de fractie van de PvdA niet ver genoeg. Wat wordt er bedoeld met al het mogelijke? In de toelichting wordt toch duidelijk gezegd dat girale overboekingen makkelijk te traceren zijn en dat geld niet echt «weg» kan raken. Het lijkt een bepaling die zich leent voor misbruik door bancaire instellingen. Het artikel zou met iets meer waarborgen omgeven moeten zijn, wil het voldoende rechtszekerheid aan cliënten bieden.

Artikel 15

Dit artikel laat veel aan duidelijkheid te wensen over. Niet alleen is niet duidelijk wat overmacht precies inhoudt, ook is niet duidelijk welke verplichtingen de instellingen niet langer behoeven na te leven. Het risico van overmacht behoort naar de mening van de leden van de fractie van de PvdA bij de instellingen te liggen en niet bij de cliënten. Als het millenniumprobleem het Europese betalingsverkeer in de war brengt, dienen de banken de rekeninghouders daarvoor te compenseren. Het kan niet zo zijn dat de consumenten de gevolgen daarvan moeten betalen. Deze bepalingen mogen wat deze leden betreft dan ook vervallen. Voor het risico van overmacht kunnen de betrokken instellingen zich verzekeren.

Artikel 16

De leden van de fractie van de PvdA zijn niet geheel tevreden met de regeling, zoals die is gepland. Hoe kunnen de betrokken cliënten snel hun recht halen? Wie moeten zij aanspreken en hoe wordt dit afgehandeld? Kan het zo zijn dat een Nederlandse opdrachtgever zijn recht bij een buitenlandse geschillencommissie moet halen? Verder heeft een geschillencommissie als nadeel dat haar onafhankelijkheid snel in het geding kan komen.

De voorzitter van de commissie,

Ybema

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), A. de Jong (PvdA), Hoogervorst (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Voûte-Droste (VVD), Adelmund (PvdA), Giskes (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Vacature CD, Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), B. M. de Vries (VVD), Van Walsem (D66) en Ten Hoopen (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Heeringa (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), G. de Jong (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Rijpstra (VVD), Verkerk (AOV), Rosenmöller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Crone (PvdA), Assen (CDA), M. M. H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (U55+), Koenders (PvdA), Hessing (VVD), Van Boxtel (D66) en De Haan (CDA).

Naar boven