25 929
Wijziging van de Algemene wet op het binnentreden en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (opheffing voor deurwaarders van het machtigingsvereiste voor het zonder toestemming binnentreden in een woning)

nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 november 1999

Bij de openbare behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet op het binnentreden en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (opheffing voor deurwaarders van het machtigingsvereiste voor het zonder toestemming binnentreden in een woning), nr. 25 929, heb ik uw Kamer het volgende toegezegd:

a. er zullen voor burgemeesters en hulpofficieren van justitie vuistregels worden geformuleerd met betrekking tot de toetsing die zij voorafgaand aan het door een deurwaarder voorgenomen binnentreden in een woning verrichten, en

b. aan de korpsbeheerders zal worden verzocht om te bevorderen dat voldoende hulpofficieren van justitie beschikbaar zullen zijn voor het vergezellen van deurwaarders en het in dat verband verrichten van de bovenbedoelde toetsing.

Mede naar aanleiding van deze toezeggingen zend ik u hierbij, namens mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een afschrift van een aan de burgemeesters gerichte circulaire van 20 augustus 19991.

Volledigheidshalve zend ik u hierbij tevens, op verzoek van de Staatssecretaris van Financiën, in afschrift de mededeling van 19 mei 1999 aan de belastingdeurwaarders inzake opheffing van het machtigingsvereiste, alsmede de wijziging per 1 juli 1999 van (1, lid 14, van) de Leidraad invordering 19901.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven