25 929
Wijziging van de Algemene wet op het binnentreden en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (opheffing voor deurwaarders van het machtigingsvereiste voor het zonder toestemming binnentreden in een woning)

nr. 7
AMENDEMENT VAN HET LID RABBAE

Ontvangen 17 maart 1999

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In de considerans wordt «voor deurwaarders» vervangen door: voor de gerechtsdeurwaarders.

II

In artikel I, onderdeel A, onder a, wordt «, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders» vervangen door: en gerechtsdeurwaarders.

III

Artikel II, onderdeel aA, vervalt.

IV

Artikel II, onderdeel C, vervalt.

Toelichting

De positie van de belastingdeurwaarder is een wezenlijk andere dan die van een gerechtsdeurwaarder, aangezien de eerste zich moet richten naar de aanwijzingen die hem door of vanwege de minister, het college van gedeputeerde staten, het college van burgemeester en wethouders of het dagelijks bestuur van het waterschap worden gegeven. Dat betekent dat met het voorliggende wetsvoorstel de belangenafweging die vooraf moet gaan aan de beslissing tot binnentreden tegen de wil van de bewoner, geheel in handen komt te liggen van het bestuursorgaan dat belang heeft bij dat binnentreden. Gelet op het grote belang dat aan bescherming van de persoonlijke levenssfeer in het algemeen, en op bescherming van het huisrecht in het bijzonder moet worden gehecht, is dit een onwenselijke situatie. Met dit amendement wordt het thans geldende machtigingsvereiste voor de belastingdeurwaarder in stand gelaten. De onderdelen I en II van het amendement strekken daartoe. De onderdelen III en IV regelen als uitvloeisel hiervan dat de belastingdeurwaarder niet wordt uitgezonderd van de in artikel 11, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden opgenomen verplichting, een verslag te zenden aan degene die de machtiging heeft gegeven.

Indien dit amendement wordt aangenomen wordt in het opschrift «voor deurwaarders» vervangen door: voor gerechtsdeurwaarders.

Rabbae

Naar boven