25 929
Wijziging van de Algemene Wet op het binnentreden (opheffing machtigingsvereiste gerechtsdeurwaarders voor het zonder toestemming binnentreden in een woning)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 5 juni 1998

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie wijzen op het feit dat in de huidige wet gerechtsdeurwaarders over een schriftelijke machtiging dienen te beschikken, tenzij het gaat om optreden ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak tot het opleggen van conservatoir beslag. Uit de evaluatie met betrekking tot gerechtsdeurwaarders is gebleken dat het machtigingsvereiste in de praktijk niet veel extra bescherming van het huisrecht geeft. Deze leden zien niet in waarom deze constatering tot de conclusie zou moeten leiden het machtigingsvereiste dan maar helemaal op te heffen. De leden van VVD-fractie vragen of de regering dat wil toelichten. Zij verzoeken de regering aan te geven waarom zij kiest voor opheffing van het machtigingsvereiste in plaats van verbetering van de wijze waarop de machtiging wordt toegepast, waarbij het huisrecht goed beschermd wordt. Verwacht de regering niet dat het opheffen van het machtigingsvereiste mogelijk wel afbreuk kan doen aan het belang van bescherming van het huisrecht?

In de huidige Wet op het binnentreden worden in artikel 3 bepaalde personen (de PG, de (hulp)officier van justitie en de burgemeester bij niet-strafzaken) aangewezen als bevoegd tot het geven van een machtiging, indien aan het redelijksvereiste is voldaan. In het voorliggende wetsvoorstel krijgt de gerechtsdeurwaarder in alle gevallen een ruime beoordelingsvrijheid (discretionaire bevoegdheid) bij de afweging van het belang van het binnentreden tegen het belang van het beschermen van het huisrecht. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of dit inhoudt dat de gerechtsdeurwaarder bij twijfelgevallen zelf de beslissing tot het zonder toetemming binnentreden mag nemen of dat hij dan alsnog een machtiging dient te verkrijgen? Hoe moet de gerechtsdeurwaarder verantwoording afleggen met betrekking tot de juistheid van zijn toetsing op evenredigheid en proportionaliteit, en aan wie?

De leden van de VVD-fractie bespeuren bij de regering ook enige twijfel ten aanzien van de beoordelingsvrijheid van de gerechtsdeurwaarder, aangezien zij aangeeft dat na overleg met de Koninklijke Vereniging voor Gerechtsdeurwaarders bezien zal worden of artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verbetering behoeft. Bestaat dan niet het risico op «de put dempen als het kalf verdronken is»?

Het geldende machtigingsvereiste voor gerechtsdeurwaarders levert geen grote problemen op, staat in de memorie van toelichting. De leden van de VVD-fractie vragen of dit betekent dat er in de praktijk toch dermate grote problemen zijn, die de opheffing van het machtigingsvereiste rechtvaardigen. Wil de regering aangeven hoe zij tot deze conclusie is gekomen?

De regering geeft aan dat een interdepartementale werkgroep de verschillen en overeenkomsten tussen het binnentreden van gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders in kaart zal brengen. Is het in maart verwachte verslag al beschikbaar? De leden van de VVD-fractie zouden graag een korte toelichting willen hebben op het in eerste instantie gemaakte onderscheid tussen deze twee deurwaarders en de overwegingen om een onderzoek in te stellen naar de opheffing van het onderscheid met betrekking tot het binnentreden van woningen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat in het advies van de Raad van State en het nader rapport wordt gesteld dat het laten vervallen van het machtigingsvereiste wordt verkozen boven verbeterde toepassing van de huidige regeling, gezien de zorgvuldigheidswaarborgen die artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 9 van de Algemene Wet op het binnentreden bieden. De leden van de CDA-fractie kunnen met het voorstel instemmen. Niettemin plaatsen zij enkele kanttekeningen.

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat het machtigingsvereiste door de wijze waarop de regeling wordt toegepast niet veel extra bescherming van het huisrecht geeft. Voor de leden van de CDA-fractie is niet duidelijk of «de wijze waarop de regeling wordt toegepast» ook de juiste wijze is waarop de regeling moet worden toegepast. Zij willen graag een verduidelijking op dit punt. Ook vragen zij zich af welke («geen grote») praktische problemen het machtigingsvereiste in de huidige praktijk oplevert.

De leden van de CDA-fractie constateren dat in de memorie van toelichting wordt gesteld dat de interdepartementale werkgroep die een vergelijking maakt van de positie van gerechtsdeurwaarders ten opzichte van die van belastingdeurwaarders in maart 1998 verslag zal uitbrengen en dat aan de hand daarvan zal worden bezien of het machtigingsvereiste ook voor belastingdeurwaarders kan vervallen. In het advies van de Raad van State en het nader rapport wordt gesteld dat aan de hand van de bevindingen van de werkgroep zal worden bezien of, en zo ja hoe, het wetsvoorstel aanpassing behoeft. De leden van de CDA-fractie hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen.

Is het rapport van de werkgroep er inmiddels? Zo ja, wat zijn de bevindingen van de werkgroep en is naar aanleiding daarvan een nota van wijziging te verwachten? Had het niet voor de hand gelegen eerst de bevindingen van de werkgroep af te wachten alvorens het voorliggende wetsvoorstel in te dienen?

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie constateren dat het voorstel strekt tot opheffing van het voor gerechtsdeurwaarders geldende vereiste van een schriftelijke machtiging voor het zonder toestemming van de bewoner binnentreden in een woning. De regering baseert het laten vervallen van dit vereiste onder andere op de resultaten van het rapport van het WODC («Binnentredende gerechtsdeurwaarders, Het machtigingsvereiste in de praktijk»). Uit dit rapport is gebleken dat het vereiste, door de wijze waarop de regeling wordt toegepast, niet veel extra bescherming aan het huisrecht geeft. De regering wijst er verder op dat ingevolge artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 9 van de Algemene wet op het binnentreden gerechtsdeurwaarders niet willekeurig en lichtvaardig gebruik kunnen maken van de bevoegdheid tot binnentreden. De leden van de fractie van D66 vinden de gegeven argumentatie niet geheel overtuigend. Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een ingrijpende inbreuk in de persoonlijke levenssfeer. Deze leden vinden het daarom begrijpelijk dat dit aan voorwaarden is gebonden. Doel van het machtigingsvereiste voor gevallen waarin men zonder toestemming van de bewoner wil binnentreden, is om te bewerkstelligen dat, hoewel de betrokkene bevoegd is om binnen te treden, een ander dan degene die wil binnentreden, toetst of het binnentreden in het concrete geval noodzakelijk is. Deze leden achten een dergelijke toets, mits goed toegepast, zinvol. Zij vragen de regering of het enkele feit dat de regeling door de wijze waarop deze wordt toegepast niet veel extra bescherming geeft, voldoende is om de regeling af te schaffen. Immers uit het WODC rapport is ook gebleken dat het machtigingsvereiste geen belemmering vormt voor de praktijk. Heeft de regering overwogen de regeling te verbeteren zodat het machtigingsvereiste beter wordt toegepast en wel een extra bescherming kan bieden aan het huisrecht? Het WODC heeft in haar rapport onder andere als mogelijkheid gegeven om het machtigingsvereiste onder te brengen in artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (de vergezellingsplicht). Het voordeel hiervan is dat deze regeling praktisch uitvoerbaar is omdat de hulpofficieren van justitie op grond van deze bepaling toch altijd betrokken zijn bij het binnentreden zonder toestemming van de bewoner. Het tweede voordeel is dat dan één artikel het binnentreden zonder toestemming voor gerechtsdeurwaarders regelt. Heeft de regering dit overwogen? Heeft de regering ook overwogen de toepassing te verbeteren, bijvoorbeeld door duidelijke criteria voor de toetsing te formuleren en goede voorlichting te geven?

Volgens de memorie van toelichting zal na overleg met de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders worden bezien of de toepassing van de regeling van artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verbetering behoeft. Waarom is niet met het onderhavige wetsvoorstel gewacht totdat hierover meer duidelijkheid bestaat?

De leden van de D66-fractie vragen of er inmiddels meer duidelijkheid is over de vraag of het machtigingsvereiste ook voor belastingdeurwaarders komt te vervallen. Waarom zijn de bevindingen van de interdepartementale werkgroep niet afgewacht?

De fungerend voorzitter van de commissie,

Swildens-Rozendaal

De griffier voor dit verslag,

Del Grosso


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Korthals (VVD), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), fungerend voorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Middel (PvdA), Rabbae (GL), J.M. de Vries (VVD), Kamp (VVD), Dittrich (D66), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), Van den Doel (VVD), Wagenaar (PvdA), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Duijkers (PvdA), De Milliano (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Arib (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP) en Wijn (CDA).

Plv. leden: Voûte-Droste WCG (VVD), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Zuijlen (PvdA), Bakker (D66), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Karimi (GL), B. M. de Vries (VVD), Rijpstra (VVD), Van Boxtel (D66), Schutte (GPV), Rehwinkel (PvdA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Zijlstra (PvdA), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Duivesteijn (PvdA), Buijs (CDA), Weekers, (VVD) Passtoors (VVD), Barth (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GL), Hoekema (D66) en Van der Hoeven (CDA).

Naar boven