25 929
Wijziging van de Algemene wet op het binnentreden (opheffing machtigingsvereiste gerechtsdeurwaarders voor het zonder toestemming binnentreden in een woning)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet op het binnentreden (opheffing machtigingsvereiste gerechtsdeurwaarders voor het zonder toestemming binnentreden in een woning).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

13 maart 1998

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om voor de gerechtsdeurwaarders op te heffen het vereiste van een schriftelijke machtiging voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner, en dat het in verband daarmee gewenst is de Algemene wet op het binnentreden te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Algemene wet op het binnentreden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt «tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie en burgemeesters» vervangen door: tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters en gerechtsdeurwaarders.

b. Het tweede lid vervalt.

c. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

B

In artikel 10, tweede lid, onder g, wordt «artikel 2, vierde lid» vervangen door: artikel 2, derde lid.

C

In artikel 11, eerste lid, wordt «artikel 2, vierde lid» vervangen door: artikel 2, derde lid.

ARTIKEL II

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 557 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid vervalt het cijfer «1.».

b. Het tweede lid vervalt.

B

Artikel 600, eerste lid, komt als volgt te luiden:

1. De deurwaarder heeft voor het in gijzeling stellen van de schuldenaar toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Artikel 444, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

De Minister van Binnenlandse Zaken,

Naar boven