Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25918 nr. 1 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25918 nr. 1 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 2 maart 1998
In het Algemeen Overleg «Integriteit openbaar bestuur» van 17 december 1997 is u een rapportage toegezegd over de voortgang van de uitvoering van de motie Kamp c.s.(TK, 1996–1997, 24 655, nr.3). Deze rapportage kan ik u naar verwachting begin april 1998 doen toekomen.
Vooruitlopend daarop heeft het kabinet onlangs bezien of de huidige regelingen inzake nevenwerkzaamheden voor een aantal categorieën ambtsdragers en ambtenaren voldoende adequaat zijn. Het resultaat daarvan treft u aan in bijgaande notitie.
REGELINGEN INZAKE NEVENWERKZAAMHEDEN
Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de regelingen inzake nevenwerkzaamheden/nevenfuncties die bestaan ten aanzien van een aantal categorieën ambtsdragers en ambtenaren. Daarbij wordt niet ingegaan op de wettelijke regelingen van onverenigbare functies (voor alle duidelijkheid zijn die wel in de bijlage vermeld). Die regelingen zijn helder en geven voor zover bekend in de praktijk ook geen aanleiding tot problemen.
Het gaat in onderstaand overzicht om de nevenfuncties/werkzaamheden ten aanzien van de toelaatbaarheid waarvan in concreto een afweging moet worden gemaakt. Vervolgens wordt beoordeeld of de regelingen ook voldoen of dat wijzigingen in de regelingen of in de wijze waarop daarmee in de praktijk wordt omgegaan wenselijk zijn.
Opmerking verdient overigens dat het beleid ten aanzien van nevenfuncties niet op zich zelf staat, maar onderdeel uitmaakt van het op preventie gerichte integriteitsbeleid, dat enkele jaren geleden is ingezet. Dat preventieve integriteitsbeleid is er op gericht het risico van inbreuken op de integriteit zoveel mogelijk te voorkomen. Van belang daarbij is een open cultuur, waarbinnen duidelijk is wat wel en wat niet toelaatbaar is in een organisatie. Vanuit Binnenlandse Zaken is ten behoeve van de ontwikkeling van preventief integriteitsbeleid een kader aan de ministeries meegegeven, waarin onder meer ingegaan wordt op onderwerpen als het aannemen van geschenken, functie-roulatie bij kwetsbare functies, het aanstellen van vertrouwenspersonen, maar ook het registreren van inbreuken op integriteit en de handelwijze bij aantasting van integriteit of vermoedens daarvan. Voorts zijn er bij enkele departementen gedragscodes opgesteld. De overige departementen beschikken veelal over gedragsregels die zijn neergelegd in brochures voor ambtenaren. Onderdeel van het preventieve beleid vormt ook de nieuwe regelgeving voor ambtenaren met betrekking tot het melden en registreren van nevenfuncties. Die regelgeving legt de verantwoordelijkheid voor de afweging of een functie al of niet gemeld moet worden aan het bevoegd gezag, bij de betrokken ambtenaar zelf neer. Die verantwoorde-lijkheid kan beter gedragen worden naarmate men zich meer bewust is van het feit dat nevenwerkzaamheden het belang van de dienst kunnen raken. Dit besef en de duidelijkheid over wat in een organisatie wel en niet getolereerd kan worden, moeten leiden tot een juiste afweging. Daarbij komt dat bij voortduring integer gedrag van ambtenaren wordt verwacht. Met de melding van een nevenfunctie kan de ambtenaar dan ook niet volstaan, zoals onderstaand ook nader wordt beschreven. Alertheid blijft geboden.
II Overzicht regelingen nevenwerkzaamheden
In het onderstaande wordt aangegeven wat de regelingen zijn voor nevenfuncties voor de volgende groepen ambtsdragers:
a. Ambtenaren algemeen
b. Rijksambtenaren
c. Politie-ambtenaren
d. Defensiepersoneel (militairen en burgers)
e. Rechterlijke ambtenaren (inclusief OM) en raio's
f. Leden Tweede Kamer
g. Leden gemeenteraad en provinciale staten
h. Burgemeesters en Commissarissen van de Koningin
i. Leden Hoge Colleges van Staat (Raad van State, Algemene Rekenkamer, Nationale ombudsman)
j. Ministers en staatssecretarissen
Artikel 125, onderdelen j en k, van de Ambtenarenwet verplicht de verschillende sectoren tot het stellen van regels inzake de melding en registratie van nevenwerkzaamheden die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken, alsmede inzake het verbieden van nevenwerkzaamheden waardoor de goede vervulling van de functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Gelijke bepalingen zijn voor militairen opgenomen in de Militaire Ambtenarenwet.
In de verschillende rechtspositieregelingen is c.q. zal dit worden geconcretiseerd. Voor rijksambtenaren zijn inmiddels reeds bepalingen opgenomen in het Algemeen Rijksambtenarenreglement, terwijl voor politie-ambtenaren een wijziging van het Besluit algemene rechtspositie in een vergevorderd stadium verkeert. Voor Defensiepersoneel (zowel militairen als burgerpersoneel) is die concretisering in voorbereiding.
N.b. de bepalingen van de Ambtenarenwet gelden niet voor de leden van de rechterlijke macht (inclusief OM), noch voor de onder f t/m j genoemde categorieën.
Ter uitvoering van de verplichting van artikel 125 van de Ambtenarenwet is in december 1997 voor rijksambtenaren een wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement tot stand gekomen.
Artikel 61 luidt thans:
1. De ambtenaar is verplicht aan Onze Minister, op een door Onze Minister te bepalen wijze, opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken.
2. Onze Minister voert een registratie op basis van de op grond van het eerste lid gedane opgaven.
3. Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.
De ministeries zijn in verschillend tempo en in verschillend stadium bezig met de implementatie van de gewijzigde regelgeving. Zij zijn over het algemeen van mening dat het beleid met betrekking tot nevenwerkzaamheden niet op zich zelf moet staan, maar dat dit moet worden ingebed in beleidsinitiatieven die reeds zijn genomen inzake het preventief integriteitsbeleid, zoals bv. het bevorderen van een open cultuur en het beschikken over gedragsregels voor ambtenaren. Er is daardoor een gunstig klimaat ontstaan om tot implementatie van het nieuwe artikel 61 ARAR te komen. Vanuit Binnenlandse Zaken zal dit proces, met het oog op cohesie binnen de rijksdienst, nauwlettend worden gevolgd en zal zo nodig ondersteuning worden geboden.
De registraties van nevenfuncties zijn niet openbaar. Een registratie van nevenfuncties betreft een registratie die valt onder de Wet persoonsregistraties (WPR). Daarmee wordt ook de toegang tot de daarin opgenomen gegevens bepaald, te weten in beginsel voor het doel waarvoor de registratie wordt gehouden. In het kader van de WPR moet wel een uitputtende verstrekkingsregeling gemaakt worden o.m. door het opstellen van een privacy-reglement (goed te keuren door de Registratiekamer), waarin wordt aangegeven wie toegang tot de gegevens heeft. Voor personen die op grond van het privacy-reglement geen toegang tot de registratie hebben en een verzoek tot openbaarmaking doen (c.q. voor zover in het geheel geen privacy-reglement geldt), geldt aanvullend de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Bij een verzoek op basis van de Wob dient op grond van artikel 10, lid 2 onder e van die wet het belang van de privacy van de ambtenaar afgewogen te worden tegen het belang van openbaarheid. Daarbij weegt, gegeven het feit dat het gaat om gegevens afkomstig uit een Wpr-registratie, het belang van de privacy zwaar. Individuele ambtenaren zouden dan ook bezwaar kunnen maken tegen het openbaar maken van de door hen gemelde nevenfuncties en daar beroep tegen kunnen aantekenen. Slechts onder bijzondere omstandigheden dient het privacy-belang te wijken. Aan de rechter is het uiteindelijke oordeel over de juistheid van de in concreto gemaakte belangenafweging.
Het vorenstaande laat onverlet dat eventuele vragen vanuit de Staten-Generaal op grond van de in artikel 68 van de Grondwet vervatte inlichtingenplicht wel beantwoord moeten worden. Niet wel denkbaar is immers dat de weigeringsgrond «het belang van de staat» van toepassing is op informatie over nevenfuncties van ambtenaren. Vanwege het feit dat het gaat om personeelsvertrouwelijke informatie dient de gevraagde informatie echter wel vertrouwelijk aan de Staten-Generaal gegeven te worden.
In het Besluit algemene rechtspositie politie zal eenzelfde regeling worden opgenomen als die geldt voor rijksambtenaren. Het nader rapport bij het wijzigingsvoorstel is uitgebracht.
Voor zowel de militairen als het burgerpersoneel bij Defensie is eenzelfde regeling in voorbereiding als voor de rijksambtenaren.
Ad e Rechterlijke ambtenaren en raio's
Voor rechterlijke ambtenaren (rechters én leden van het Openbaar Ministerie) en raio's geldt sinds 1 januari 1997 artikel 44 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. De leden 2 en 3 luiden:
2. Rechterlijke ambtenaren en raio's melden aan hun functionele autoriteit hun nevenbetrekkingen of het voornemen een nevenbetrekking te gaan vervullen.
3. De functionele autoriteiten houden een register bij waarin de nevenbetrekkingen zijn opgenomen. Het register ligt ter inzage bij het gerecht of het parket.
Ingevolge artikel 1, lid 2 van de wet worden als functionele autoriteit beschouwd, afhankelijk van de organisatie waar de ambtenaar werkzaam is: de kantonrechter, oudste in rang; de president van de arrondissements-rechtbank; de president van het gerechtshof; de president van de Hoge Raad; het hoofd van het arrondissementsparket; de procureur-generaal bij het gerechtshof en de procureur-generaal bij de Hoge Raad.
Er is geen expliciete regeling van criteria waaraan nevenwerkzaamheden van rechters getoetst moeten worden. Uit het algemene artikel 11 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat de ontslaggronden voor rechters bevat, wordt echter wel afgeleid dat men zich van die nevenfuncties/nevenwerkzaamheden dient te onthouden die «ernstig nadeel toebrengen aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak of aan het in haar te stellen vertrouwen». Handelen of nalaten van die strekking levert namelijk ingevolge dit artikel een grond voor ontslag op. Ook artikel 14 van genoemde wet levert een toetsingscriterium op (waardigheid ambt etc.)
Voor de leden van het Openbaar Ministerie geldt slechts de algemene norm dat zij zich moeten gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Aan de hand van die algemene norm dient de toelaatbaarheid van nevenwerkzaamheden getoetst te worden. Een meer concrete invulling van de norm kan overigens gebaseerd worden op de normen die voor andere categorieën ambtenaren gelden.
Er zijn geen officiële regels voor het verrichten van nevenfuncties voor kamerleden. Door de Tweede Kamer is eind 1996 wel een motie aanvaard waarin het presidium werd uitgenodigd te komen tot een gedragscode voor de vervulling van nevenfuncties door kamerleden. Gestreefd werd naar de totstandkoming van een gedragscode voor nevenfuncties; dit is uiteindelijk niet gelukt.
Wel dient ieder kamerlid sinds medio vorig jaar op grond van afspraken die de Kamer intern gemaakt heeft zijn nevenfuncties aan het presidium te melden. De nevenfuncties worden in een openbaar register vermeld.
Vermelding verdient voorts dat veel politieke partijen interne regelingen kennen voor nevenfuncties, waaraan betrokkenen zich als partijlid hebben te houden.
N.b. het lidmaatschap van de Eerste Kamer is zelf een nevenfunctie. Behoudens de wettelijk geregelde onverenigbaarheden, zijn er geen regels met betrekking tot de vervulling van andere functies.
Ad g Leden gemeenteraad en provinciale staten
Artikel 12 van de Gemeentewet bepaalt:
1. De leden van de raad maken openbaar welke andere functies dan het lidmaatschap van de raad zij vervullen.
2. Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging van een opgave van de in het eerste lid bedoelde functies op het gemeentehuis.
Artikel 15 van de Gemeentewet regelt voorts de zogenaamde verboden handelingen. Zo mag een raadslid niet als advocaat, procureur of adviseur optreden ten behoeve van de gemeente of ten behoeve van een wederpartij van de gemeente, noch mag hij – behoudens ontheffing door gedeputeerde staten – rechtstreeks of middellijk een overeenkomst aangaan met de gemeente.
Voor leden van provinciale staten geldt ingevolge de artikelen 11 en 15 van de Provinciewet een vrijwel overeenkomstige regeling, met dien verstande dat de ontheffing kan worden verleend door de Minister van Binnenlandse Zaken en de terinzagelegging van nevenfuncties plaatsvindt op het provinciehuis.
Ad h Burgemeesters en Commissarissen van de Koningin
Ten aanzien van de burgemeester bepaalt artikel 67 van de Gemeentewet:
1. De burgemeester vervult geen nevenfuncties waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op de goede vervulling van het burgemeestersambt of op de handhaving van zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
2. De burgemeester meldt zijn voornemen tot aanvaarding van een nevenfunctie, anders dan uit hoofde van zijn burgemeestersambt, aan de raad.
3. De burgemeester maakt openbaar welke nevenfuncties hij, anders dan uit hoofde van zijn burgemeestersambt, vervult.
De bepalingen van artikel 15 van de Gemeentewet inzake de zgn. verboden handelingen voor leden van de raad zijn op de burgemeester van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing berust bij de Commissaris van de Koningin.
Voor Commissarissen van de Koningin geldt ingevolge de artikelen 66 en 68 van de Provinciewet een overeenkomstige regeling, met dien verstande dat de bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing berust bij de Minister van Binnenlandse Zaken.
Ad i Leden Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman
Voor de leden van de Raad van State geldt artikel 7, leden 2 en 3, van de Wet op de Raad van State:
2. De vice-president, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst vervullen geen betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van hun ambt of op de handhaving van hun onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
3. De betrekkingen die de vice-president, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst buiten hun ambt vervullen worden door de vice-president openbaar gemaakt.
Voor de leden en de secretaris van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman gelden nagenoeg gelijkluidende voorschriften (resp. art. 42 van de Comptabiliteitswet en art. 5 van de Wet Nationale ombudsman), zij het dat voor de Nationale ombudsman niet de verplichting geldt zijn nevenfuncties openbaar te maken. In zijn jaarverslag maakt de Nationale ombudsman zijn nevenfuncties echter wel openbaar.
Ad j Ministers en staatssecretarissen
Voor ministers en staatssecretarissen is in 1978 en 1983 door het kabinet een uitgebreide regeling getroffen. Uitgangspunt is dat ministers en staatsecretarissen bij hun aantreden bedanken voor functies en nevenfuncties die tot onwenselijke vermenging van belangen aanleiding kunnen geven. Overleg daarover vindt plaats met de formateur c.q. de minister-president. Het zelfde geldt ten aanzien van het aanvaarden van nevenwerkzaamheden tijdens de ambtsperiode.
Voor zover nevenfuncties worden behouden wordt daarvan ter vertrouwelijke kennisneming mededeling gedaan aan het Presidium van de Tweede Kamer. (TK 1978–1979, 15 300 hoofdstuk III, nr. 9 en TK 1982–1983, 17 555, nr. 52)
Ook gelden voor ministers en staatssecretarissen veelal interne partijregelingen op het punt van nevenfuncties.
III Beoordeling van huidige regelingen
Voor alle genoemde categorieën, behoudens de leden van de Tweede Kamer en ministers en staatsecretarissen, gelden wettelijke regelingen inzake nevenwerkzaamheden/nevenfuncties. Het begrip «nevenwerkzaamheden/nevenfuncties» is een ruim begrip. Daaronder valt niet alleen de vervulling van een functie in dienst van een derde, maar ook zelfstandige activiteiten etc. Bovendien heeft e.e.a. betrekking zowel op betaalde als onbetaalde nevenwerkzaamheden.
De wettelijke regelingen vallen uiteen in twee soorten die hierna verder worden beoordeeld.
A. De regelingen voor de leden van de rechterlijke macht (inclusief het openbaar ministerie), de leden van gemeenteraad en provinciale staten, burgemeesters en commissarissen van de Koningin, en de leden van Raad van State en Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman.
Voor hen geldt dat alle nevenbetrekkingen openbaar moeten worden gemaakt. Openbaarmaking is uiteraard alleen mogelijk als betrokkenen ook daadwerkelijk hun nevenwerkzaamheden melden. Deze regeling als zodanig is volledig duidelijk. Voor zover hier een probleem ligt dat nevenfuncties niet gemeld worden, kan dat niet met regelgeving worden opgelost, maar zullen betrokkenen nog eens gewezen moeten worden op de verplichting tot melding en openbaarmaking en het belang daarvan.
Voor de Nationale ombudsman geldt de wettelijke verplichting tot openbaarmaking van nevenbetrekkingen niet. In de praktijk maakt de Nationale ombudsman zijn nevenfuncties echter wel openbaar door middel van vermelding daarvan in zijn jaarverslag. Vanuit een oogpunt van consistentie in de wetgeving heeft het kabinet besloten bij een komende wijziging van de Wet nationale ombudsman alsnog een wettelijke verplichting tot openbaarmaking te regelen.
De vraag welke nevenfuncties wel en welke niet toelaatbaar zijn voor de genoemde categorieën dient beantwoord te worden aan de hand van de geldende wettelijke criteria. Als zodanig lijken die criteria correct.
In eerste instantie zal betrokkene zelf de afweging moeten maken of voldaan wordt aan de criteria. Door de melding ten behoeve van de openbaarmaking kan de vraag ook door anderen beantwoord worden. Voor de rechterlijke macht zijn dat de functionele autoriteiten; voor leden van de raad en provinciale staten zijn dat de raad (en burgemeester) en provinciale staten (en commissaris van de Koningin); voor burgemeesters en commissarissen van de Koningin zijn dat de raad en provinciale staten; en voor leden van de Raad van State en Algemene Rekenkamer is dat de vice-president c.q. president.
Geen van deze regelingen kent een meldingsplicht aan de betrokken minister, waardoor ook deze in staat zou zijn om de al dan niet toelaatbaarheid te beoordelen. Voor kamerleden, leden van provinciale staten en gemeenteraden ligt dat ook niet voor de hand. Gegeven de onafhankelijke positie van de Hoge Colleges van Staat ligt voor die categorie evenmin een melding aan de minister voor de hand. Voor de overige categorieën, waar een minister de rol van bevoegd gezag vervult, zou echter een meldingsplicht van nevenfuncties aan de minister wel wenselijk kunnen zijn. Het kabinet heeft besloten die wenselijkheid nader te bezien met betrekking tot de leden van het Openbaar Ministerie. Tevens zal het kabinet nader bezien of dat ook zou moeten gelden voor burgemeesters en commissarissen van de Koningin, dan wel of daar volstaan kan worden met de politieke verantwoording in gemeenteraad en provinciale staten.
De melding, beoordeling en openbaarmaking zijn slechts momentopnamen, waarbij overigens wel zij aangetekend dat een openbaar register ook toegankelijk blijft. Wanneer situaties zich wijzigen kunnen echter in de praktijk problemen ontstaan.
Zo is bv. mogelijk dat de inhoud van de hoofdfunctie of van de nevenfunctie verandert. Ook is mogelijk dat de instantie waarbij de nevenfunctie wordt vervuld een andere relatie krijgt met de dienst waar de ambtenaar werkzaam is. In al die gevallen kan de beoordeling van de vraag of de nevenfunctie wel of niet toelaatbaar is, anders uitvallen dan in de oorspronkelijke situatie.
Doch ook wanneer de vraag naar de toelaatbaarheid van de nevenfunctie als zodanig niet anders beantwoord behoeft te worden, kan de wijziging van de situatie van belang zijn. Zo zal bv. in de situatie dat de instantie waarbij de nevenfunctie wordt vervuld een andere relatie krijgt of beoogt te krijgen met de dienst waar de hoofdfunctie wordt vervuld, de nevenfunctie als zodanig nog steeds toelaatbaar kunnen zijn. Wel is in zo'n situatie actuele kennis van de nevenfunctie vereist in verband met het al dan niet gunnen van opdrachten aan de betreffende instantie.
De betrokkenen behoren op grond van de algemene aan hun functie verbonden ambtsverplichtingen zelf alert te zijn op dergelijke ontwikkelingen en daarover ook de verantwoordelijke functionarissen te informeren. Zij kunnen zich niet verschuilen achter het feit dat hun nevenfunctie al eens door hen is gemeld en zelfs openbaar is gemaakt.
In het integriteitsbeleid van de ministers zal expliciet aandacht worden besteed worden aan de verplichtingen van betrokkenen in dit verband.
B. De regelingen voor rijks-, politie- en defensieambtenaren.
Voor deze ambtenaren gelden sinds kort (of gaan binnenkort) andere regels gelden dan voor de hierboven genoemde categorieën. Deze regels zijn opgenomen in de rechtspositieregelingen die de verhouding werkgever/werknemer regelen. Alleen om die reden al dragen zij een ander karakter dan de regels voor de hierboven genoemde categorieën.
Voor deze ambtenaren geldt slechts een beperkte meldingsplicht, waarbij overigens geen onderscheid wordt gemaakt tussen betaalde en onbetaalde nevenfuncties. Alle nevenwerkzaamheden «die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken» dienen gemeld en geregistreerd te worden. Nevenwerkzaamheden waarbij hier geen sprake van kan zijn, behoeven niet gemeld te worden. Deze beperking van de meldingsplicht vloeit voort uit het ook voor ambtenaren geldende recht op privacy, zoals dat door artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden wordt beschermd. Beperkingen zijn slechts mogelijk indien zij berusten op een wet in formele zin en voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Een onbeperkte meldingsplicht en de registratie daarvan voldoen niet aan die eisen. Nevenwerkzaamheden die op geen enkele wijze een relatie met de ambtelijke functie hebben, behoeven dan ook niet gemeld te worden. Denk b.v. aan het bestuurslidmaatschap van een schoolvereniging. In het algemeen heeft dat geen enkele relatie met de ambtelijke functie. Voor bepaalde categorieën ambtenaren van het Ministerie van OCenW kan dat echter anders liggen, als gevolg waarvan zij zo'n nevenfunctie dan wel zullen moeten melden.
De verplichting om nevenfuncties te melden rust op de ambtenaar. Daarmee ligt bij hem ook de afweging of zijn eventuele nevenfuncties «de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken» of niet. Mede in verband met het feit dat verkeerde inschattingen problemen kunnen veroorzaken en het niet melden van nevenfuncties die wel gemeld dienen te worden, als plichtverzuim kan worden aangemerkt, is het wenselijk in de praktijk het «kunnen raken» zo ruim mogelijk te interpreteren. In de bij de ministeries te treffen uitvoeringsregelingen zal daar nader aandacht aan worden besteed.
Het kabinet heeft besloten de ontwikkelingen nauwlettend te volgen en aan de hand van de ervaringen te bezien of inderdaad met de beperkte meldingsplicht kan worden volstaan.
Rijksambtenaren dienen de nevenwerkzaamheden te melden aan de betrokken minister. Over de vraag op welke wijze daaraan binnen de ministeries vorm wordt gegeven, worden nog nadere regels gesteld. In algemene zin kan worden opgemerkt dat voor SG's, DG's en soms Directeuren een centrale registratie zal worden gevoerd, terwijl dat voor de overige ambtenaren over het algemeen decentraal zal gebeuren. Op de betreffende niveaus vindt ook de beoordeling plaats van de vraag of een nevenfunctie wel of niet toelaatbaar is. Enkele departementen hebben reeds of zijn bezig, mede aan de hand van de toelichting bij de wijziging van het ARAR, met het ontwikkelen van aandachtspunten voor de beoordeling. Aandachtspunten zijn bv.: het gevaar van verstrengeling of tegenstrijdige belangen; nevenwerkzaamheden zijn aangeboden met het oog op het verkrijgen van informatie van het departement en nevenwerkzaamheden schaden het aanzien van het ambt. Benadrukt wordt dat het gaat om aandachtspunten en om maatwerk en dus niet om een checklist die in alle gevallen tot een eenduidig oordeel leidt.
Zoals reeds vermeld, zullen de tot stand te brengen registraties niet openbaar zijn. De melding en registratie is een instrument in de verhouding werkgever/werknemer waardoor ministers in staat worden gesteld om er op toe te zien dat het onder hen ressorterende apparaat integer functioneert.
Het kabinet heeft echter besloten nader te bezien of er aanleiding is om de regeling voor bepaalde categorieën ambtenaren zodanig te wijzigen dat wel tot openbaarmaking kan worden overgegaan. Het belang van openbaarheid van nevenfuncties van topambtenaren lijkt immers groter dan bij de andere ambtenaren, terwijl bovendien gesteld zou kunnen worden dat hogere functionarissen in de praktijk meer in het openbaar functioneren, waardoor ook de omvang van hun privacy beperkter is.
Ook voor deze groepen ambtenaren (rijks-, politie-, en defensie-personeel) geldt dat de melding van nevenwerkzaamheden en de beoordeling van de toelaatbaarheid daarvan, slechts momentopnamen zijn en dat wanneer situaties zich wijzigen dat in de praktijk problemen kan opleveren.
Ook voor hen geldt dan ook dat in het departementale integriteitsbeleid van de ministers expliciet aandacht zal worden besteed worden aan de verplich-tingen van betrokkenen in dit verband.
Categorie | Onverenigbare functies | Vindplaats |
---|---|---|
Ambtenaren | een ambtenaar (ook degene werkzaam op arbeidsovereenkomst) bij een ministerie, alsmede de daaronder ressorterende instellingen, diensten en bedrijven kan niet tevens het lidmaatschap uitoefenen van de Staten-Generaal of het Europees Parlement een ambtenaar door of vanwege het Rijk aangesteld, tot wiens taak behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op de provincie kan niet tegelijk gedeputeerde van die provincie zijn minister of staatssecretaris | art. 1,2 Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlementart. 44 Provinciewet art. 96c Algemeen Rijksambtenarenregle-ment |
Rechterlijke ambtenaren, incl. OM | Rechterlijke ambtenaren- met uitzondering van de plaatsvervangers – en rechterlijke ambtenaren in opleiding gedurende de binnenstage: advocaat, procureur of notaris zijn dan wel anderszins van het verlenen van rechtskundige bijstand een beroep maken. een plaatsvervangend procureur-generaal bij de Hoge Raad kan geen lid van de Staten-Generaal zijn een lid van of procureur-generaal, plaatsvervangend procureur-generaal of advocaat-generaal bij de Hoge Raad kan geen lid zijn van het Europees Parlement een lid van of procureur-generaal, of advocaat-generaal bij de Hoge Raad kan geen lid zijn van de Staten-Generaal | art. 44 Wet rechts-positie rechterlijke ambtenaren art. 1, 2 Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement art. 57 Grondwet |
Leden Staten- | lid van beide kamers | art. 57 Grondwet |
Generaal | minister (tenzij hij zijn ambt van minister ter beschikking heeft gesteld) staatssecretaris (tenzij hij zijn ambt van staatssecretaris ter beschikking heeft gesteld) lid van de Raad van State lid van de Algemene Rekenkamer lid van of procureur-generaal of advocaat-generaal bij de Hoge Raad | |
Nationale ombudsman of substituut-ombudsman plaatsvervangend procureur-generaal bij de Hoge Raad commissaris van de Koning militair in werkelijke dienst ambtenaar bij de Raad van State, de Algemene Rekenkamer of het bureau van de Nationale ombudsman ambtenaar (ook degene werkzaam op arbeidsovereenkomst) bij een ministerie, alsmede de daaronder ressorterende instellingen, diensten en bedrijven dienstplichtige in werkelijke dienst of tewerkgesteld als erkend gewetensbezwaarde | art. 1 Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement | |
Leden provinciale staten | Provinciale staten: minister, staatssecretaris, lid van de Raad van State, lid van de Algemene Rekenkamer, ambtenaar, door of vanwege het provinciaal bestuur aangesteld of daaraan onderschikt. commissaris van de Koning | art. 11, 13,15 en 67. Provinciewet |
Gedeputeerde staten kan niet gelijktijdig met zijn functie de betrekking uitoefenen van: – voorzitter of lid van het bestuur van of ambtenaar in dienst van een in de provincie gelegen gemeente of waterschap; – ambtenaar in dienst van een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld lichaam waarvan een orgaan aan toezicht van gedeputeerd staten is onderworpen; – ambtenaar door of vanwege het Rijk aangesteld, tot wiens taak behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op de provincie. kan niet gelijktijdig met zijn functie een betrekking uitoefenen waarin hij door de wet of door een algemene maatregel van bestuur geroepen wordt het provinciaal bestuur van advies te dienen. | art. 44, 46 Provinciewet | |
lid van een gemeenteraad | art. 13 Gemeentewet | |
Burgemeesters en Commissarissen van de Koningin | Commissaris van de Koning kan niet tevens zijn: lid van provinciale staten, ambtenaar door of vanwege het provinciaal bestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, voorzitter of lid van het bestuur van een in de provincie gelegen gemeente of waterschap. | art. 68, 69 Provinciewet |
kan niet tevens het lidmaatschap uitoefenen van de Staten-Generaal of het Europees Parlement | art. 1, 2 Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement | |
lid van een gemeenteraad | art. 13 Gemeentewet | |
burgemeester lid van een gemeenteraad lid van een commissie bedoeld in art. 87 Gemeentewet ambtenaar door of vanwege het gemeentebestuur of door of vanwege een commissie bedoeld in art. 87 Gemeentewet aangesteld of daaraan ondergeschikt, met uitzondering van ambtenaar van de burgerlijke stand | art. 15, 67, 68 en 89 Gemeentewet | |
Leden Gemeenteraad | minister staatssecretaris lid van de Raad van State lid van de Algemene rekenkamer commissaris van de Koning lid van gedeputeerde staten griffier der Staten ambtenaar door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt (met uitzondering van ambtenaar van de burgerlijke stand, vrijwilliger of onderwijspersoneel) burgemeester | art. 13, 68 Gemeentewet |
Leden Hoge Colleges van Staat (Raad van State, Algemene Rekenkamer, Nationale ombudsman) | Ombudsman/ substituut-ombudsman: lidmaatschap van publiekrechtelijke colleges waarvoor de keuze geschiedt bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen. een openbare betrekking waaraan een vaste beloning of toelage is verbonden. het lidmaatschap van vaste colleges van advies en bijstand aan de Regering. het beroep of ambt van advocaat, procureur of notaris. kan niet tevens het lidmaatschap uitoefenen van de Staten-Generaal lid van het Europees Parlement. | art. 5 en art.10, zevende lid, Wet Nationale ombudsman |
De waarnemer van het ambt: | ||
een openbare betrekking waaraan een vaste beloning of toelage is verbonden. het lidmaatschap van vaste colleges van advies en bijstand aan de Regering. kan niet tevens het lidmaatschap uitoefenen van de Staten-Generaal lid van het Europees Parlement. | art. 57 Grondwet art. 1,2 Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement | |
Een ambtenaar bij het bureau van de Nationale ombudsman kan niet tevens het lidmaatschap uitoefenen van de Staten-Generaal | ||
vice-president van de Raad van State of staatsraad: lid van de Staten-Generaal een openbare betrekking waaraan een vaste beloning of toelage is verbonden lidmaatschap van publiekrechtelijke colleges waarvoor de keuze geschiedt bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen. het ambt of beroep van advocaat, procureur, notaris, accountant, belastingconsulent of zaakwaarnemer lid van het Europees Parlement | art. 57 Grondwet art. 7 Wet op de Raad van State art. 2 Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement | |
lid van provinciale staten | art. 13 Provinciewet | |
lid van een gemeenteraad | art. 13 Gemeentewet | |
Een ambtenaar bij de Raad van State kan niet tevens het lidmaatschap uitoefenen van de Staten-Generaal | art. 2 Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement | |
Algemene Rekenkamer | ||
Lid van de rekenkamer: | art. 57 Grondwet | |
lid van de Staten-Generaal | art. 42 Comptabiliteitswet | |
lid van het Europees Parlement | art. 1 Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement | |
lid van provinciale staten | art. 13 Provinciewet | |
lid van een gemeenteraad | art. 13 Gemeentewet | |
Een ambtenaar bij de rekenkamer: een ambtenaar bij de AR kan niet tevens het lidmaatschap uitoefenen van de Staten-Generaal | art. 1 Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement | |
Ministers en staatssecretarissen | lid van de Staten-Generaal | art. 57 Grondwet |
lid van het Europees Parlement | art. 2 Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement | |
lid van provinciale staten | art. 13 Provinciewet | |
lid van een gemeenteraad | art. 13 Gemeentewet | |
ambtenaar | art. 96c Algemeen Rijksambtenarenreglement |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25918-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.