25 905
Wijziging van de wet geluidhinder

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 15 juli 1998

Algemeen

Ik ben verheugd dat uit het verslag van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer blijkt, dat de commissie zich in het algemeen met de inhoud van het onderhavige wetsvoorstel kan verenigen. Op een aantal onderdelen hebben de leden echter vragen en opmerkingen.

Het is voor de leden van de PvdA-fractie van belang dat de Wet geluidhinder in de uitvoeringspraktijk niet tot problemen leidt die de realisering van de doelstellingen in de weg staan, dan wel in de tijd vooruit schuiven. Naar het oordeel van het kabinet is de conclusie van deze leden gerechtvaardigd, dat de voorgestelde aanpassingen zullen leiden tot een in de praktijk toepasbare uitvoering zonder dat de doelstellingen op het gebied van geluidhinder significant opgerekt zullen worden. De versoepeling van de normstelling voor vervangende nieuwbouw zal naar verwachting een marginaal negatief effect hebben op het bereiken van deze doelstellingen. Met betrekking tot de wijziging van de definitie van het begrip «gevel» merkt de ondergetekende op, dat het niet toetsen van de geluidsbelasting op niet als gevel aangemerkte scheidingsconstructies geen invloed heeft op de omvang van de geluidhinder. In het wetsvoorstel wordt dit soort scheidingsconstructies immers zo gedefinieerd, dat de bewoners de daar heersende geluidsbelasting bij normaal woongedrag niet kunnen ervaren. Dat op dergelijke scheidingsconstructies hoge geluidsbelastingen zijn toegelaten is milieuhygiënisch niet relevant, want van geluiden die men niet hoort kan ook geen hinder worden ondervonden.

Voor het antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie in hoeverre en op welke punten deze wijzigingsvoorstellen een voorschot vormen op de Modernisering Instrumentarium Geluidbeleid (MIG) moge de ondergetekende kortheidshalve verwijzen naar de nota MIG, die ik bij brief van 28 mei 1998, MBG 98045056, aan Uw Kamer heb aangeboden. Met deze leden ben ik van mening dat decentralisatie van het geluidbeleid naar de gemeentelijke overheid deze dwingt tot het maken van gemeentelijke geluidhinderplannen en het nemen van verantwoordelijkheden terzake. Inderdaad zal de lokale overheid zich, na implementatie van MIG, niet meer kunnen verschuilen achter de rijksoverheid waar het gaat om maatregelen en handhaving van het geluidbeleid.

Voor het antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie hoever het MIG-proces gevorderd is en op welke wijze wordt gegarandeerd dat met de decentralisatie van het beleid niet de geluidsdoelstellingen afzwakken, verwijs ik eveneens naar de nota MIG.

Voor het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie waarom het als uitvloeisel van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit te moderniseren geluidbeleid pas in het jaar 2002 in werking zal kunnen treden, moge de ondergetekende ook verwijzen naar de nota MIG.

Met betrekking tot de vraag van de leden van de VVD-fractie of er op korte termijn niet meer wijzigingen kunnen worden meegenomen, zodat het proces wat versneld kan worden, merk ik het volgende op. Zoals reeds in de memorie van toelichting op pagina 1 is aangegeven, bevat het onderhavige wetsvoorstel een zevental punten, waarover door de bij de uitvoering van de wet direct betrokkenen overeenstemming is bereikt en waarvoor derhalve een breed draagvlak bestaat. Hierdoor zal de uitvoering en toepassing van de huidige wet worden verbeterd. De ondergetekende meent dat eventuele andere wijzigingen, die ingrijpen in de wetssystematiek, beter aan bod kunnen komen bij de meer fundamentele discussie in het MIG-traject.

De leden van de VVD-fractie vroegen of er, juist gelet op de uitvoeringspraktijk, een versoepeling van normen wordt beoogd. Met betrekking tot vervangende nieuwbouw wordt, zoals hierboven reeds aangegeven, inderdaad een versoepeling van de normstelling beoogd. Deze versoepeling kan lokaal leiden tot een toename van de geluidhinder. Naar het oordeel van het kabinet is dat in dit geval gerechtvaardigd, omdat andere maatschappelijke belangen, met name de stadsvernieuwing, onevenredig worden geschaad indien wordt vastgehouden aan de huidige wettelijke normen. Naar verwachting zal overigens slechts op een beperkt aantal plaatsen en dan nog terughoudend van de verruimde normstelling gebruik worden gemaakt, zodat de tijdige realisatie van de NMP-doelstellingen voor geluid er slechts in geringe mate door zal worden beïnvloed.

De vraag van de leden van de VVD-fractie of er sprake is van een aanscherping van de normen dient ontkennend te worden beantwoord.

Ook de vraag van de aan het woord zijnde leden van de VVD-fractie of het wetsvoorstel gevolgen heeft voor de Rijksbegroting, dient ontkennend te worden beantwoord.

Met betrekking tot de vraag van de leden van de fractie van D66 of de in het wetsvoorstel opgenomen wijzigingen tijdelijk of structureel van aard zijn, merkt de ondergetekende op dat de wijzigingen uiteraard betrekking hebben op de huidige wet en derhalve ook op de systematiek van de huidige wet.

Artikelsgewijs verslag

Artikel I

Onderdeel A

De leden van de fractie van D66 hadden een aantal vragen over de wijziging van het begrip «gevel». Zo vroegen zij op welke wijze wordt gezorgd voor een voldoende toereikende ventilatie van de gehele woning, als die ruimte die direct achter de gevelconstructie met niet te openen delen ligt, niet geventileerd kan worden. Met betrekking tot dit punt merkt de ondergetekende op dat een op een geluidsbelaste locatie nieuw te bouwen woning ook op het gebied van ventilatie (luchtverversing) moet voldoen aan de voorschriften van de bouwregelgeving (artikel 125 van het Bouwbesluit). Kan hier niet aan worden voldaan dan zal voor de betreffende woning geen bouwvergunning kunnen worden verleend. De vraag van deze leden of in de overweging is meegenomen eventueel constructies toe te laten die wel te openen delen bevatten, onder de voorwaarde dat de omliggende woningen niet lijden onder een overschrijding van de geluidsbelasting, zodat er individueel dus wél geventileerd kan worden, dient in dit verband ontkennend te worden beantwoord. Op gevelconstructies met niet te openen delen zijn de veiligheidsvoorschriften uit de bouwregelgeving (artikelen 2 tot en met 21 van het Bouwbesluit) onverkort van toepassing, dit in antwoord op de vraag van de leden van de fractie van D66.

Door de leden van de GPV-fractie werd gevraagd hoe kan worden voorkomen dat de geluidsbelasting in de buitenruimte toeneemt. In dit verband vroegen deze leden of hierbij is overwogen voorwaarden te formuleren waarmee kan worden bereikt dat de woningen met de genoemde scheidingsconstructies zullen dienen als geluidsscherm voor het achterliggende gebied en of daarbij is gedacht aan de minimumhoogte en aaneengesloten lengte van de betreffende gebouwen.

Een van de achterliggende gedachten achter het voorstel tot wijziging van het begrip «gevel» is, dat een met een gevelconstructie met niet te openen delen uitgeruste woningrij als het ware als geluidsscherm fungeert voor het achterliggende gebied. Afhankelijk van de geluidsbelasting die men voor eventueel nieuw te bouwen woningen acceptabel acht, zullen er eisen worden gesteld aan de hoogte en de lengte van deze woningrij.

Onderdeel C

De ondergetekende kan zich niet vinden in het oordeel van de leden van de GPV-fractie, die menen dat door de bij onderdeel C voorgestelde wijziging het aantal gehinderden in het stedelijk gebied zal toenemen en dat met de gekozen oplossing de weg van de minste weerstand is gekozen. Met het voorstel om vervangende nieuwbouw binnen de bebouwde kom binnen zones langs autowegen of autosnelwegen toe te laten, wordt de voltooiing van de stadsvernieuwing in deze gebieden niet langer geblokkeerd. Zoals in het algemeen deel van deze nota reeds is uiteengezet, wordt het belang van deze stedenbouwkundige ontwikkeling zwaarder geacht dan het relatief geringe effect op de geluidhinder. Overigens gaat het hier vaak om randbebouwing die, mits goed vormgegeven, een afscherming vormt voor de achterliggende bebouwing. Daarnaast kan door de situering van de geluidsgevoelige ruimtes binnen (zoals slaapkamers) en buiten (zoals tuinen of balkons) aan de geluidsluwe zijde van de woning nog een zekere reductie van de geluidhinder worden bewerkstelligd.

Onderdeel E

De leden van de fracties van D66 en van de GPV hadden een aantal vragen over onderdeel E van het wetsvoorstel, op basis waarvan de mogelijkheid wordt gegeven bij algemene maatregel van bestuur in bepaalde gevallen, waarbij de sanering verkeerslawaai financieel moeilijk haalbaar is, een maximale geluidhinder van 75 dB(A) toe te staan.

Met betrekking tot de inhoud van de bedoelde algemene maatregel van bestuur kan het volgende worden opgemerkt.

Uitgangspunt blijft het saneren van verkeerslawaai binnen de huidige grenswaarden, dus zoveel mogelijk beperking van de geluidsbelasting tot 55 dB(A) en een in beginsel maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 70 dB(A). Van het nieuwe vierde lid van artikel 90 zal slechts bij hoge uitzondering gebruik kunnen worden gemaakt. Anders dan bij de «normale» gevallen waar lokaal een afweging tussen typen saneringsmaatregelen kan worden gemaakt, heeft deze uitzondering betrekking op de situatie dat het onmogelijk is om voldoende bron- of overdrachtsmaatregelen te treffen. Van een dergelijke situatie is sprake indien aan de bron (aantal motorvoertuigen, snelheid en type wegdek) niets valt te wijzigen en indien de plaatsing van een geluidsscherm of geluidswal niet of niet voldoende mogelijk is. Het plaatsen van een afschermende voorziening kan bijvoorbeeld onmogelijk zijn door het ontbreken van fysieke ruimte tussen weg en woning(en) om de voorziening (veilig) te plaatsen. Ook kan de afschermende voorziening dusdanig kostbaar worden dat de in de huidige saneringsregeling (i.c. de Uitvoeringsregeling sanering verkeerslawaai) opgenomen maximaal aanvaardbare schermkosten per woning (f 163 800,–) overschreden worden.

In de algemene maatregel van bestuur zal daarom voor de toepassing van het nieuwe vierde lid van artikel 90 worden geëist, dat aangetoond wordt dat:

– het niet mogelijk is voldoende reductie aan de bron te bereiken, en

– afschermende maatregelen niet mogelijk zijn (ongewenst zijn is onvoldoende) of te kostbaar zijn (meer kosten dan de maximaal aanvaardbare schermkosten), en

– het wegbestemmen van de betreffende woning binnen aanvaardbare kosten (dit zijn de maximaal aanvaardbare schermkosten) niet mogelijk is, en

– koppeling aan andere activiteiten niet tot een geluidsbelasting van 70 dB(A) of minder kan leiden (te denken valt aan het combineren van maatregelen in een groter verband, bijvoorbeeld een grote herstructurering van een gebied, waardoor de kosten per woning lager zullen kunnen uitvallen).

Overigens wordt thans in opdracht van mijn departement nog een onderzoek uitgevoerd om na te gaan of er nog, tot nu toe ongebruikte, andere mogelijkheden zijn om de geluidsbelasting in de bedoelde ernstige geluidhindersituaties tot 70 dB(A) of lager te reduceren. De uitkomsten van dit onderzoek zullen bij het opstellen van de algemene maatregel van bestuur worden betrokken.

De ondergetekende merkt tenslotte op dat de ervaring met de sanering van verkeerslawaai tot nu toe leert dat er in sommige gevallen binnen het huidige kader van de wet (dat wil zeggen een maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 70 dB(A)) geen bevredigende oplossing geboden kan worden. Dit resulteert dan in een voor alle bij de sanering betrokken partijen onbevredigend niets doen, terwijl het wat de geluidsbelasting betreft om de meest urgente knelpunten gaat. Met het voorstel wordt beoogd om deze impasse voor de betrokken woningen te doorbreken, waarmee door het toepassen van gevelmaatregelen tenminste een aanvaardbare geluidsbelasting binnen de woning kan worden bereikt.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer

Naar boven