25 905
Wijziging van de Wet geluidhinder

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 28 april 1998

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 belast met het voorbereidend onderzoek naar dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

ALGEMEEN

De leden van de fractie van de PvdA nemen met belangstelling kennis van het voorliggende voorstel tot wijziging van de Wet geluidhinder. Het is voor deze leden van belang dat de Wet Geluidhinder in de uitvoeringspraktijk niet tot problemen leidt die de realisering van de wetsdoelstellingen in de weg staan, dan wel in de tijd vooruit schuiven. In die zin onderschrijven deze leden de voorgestelde aanpassingen en hopen zij dat inwerkingtreding leidt tot in de praktijk toepasbare uitvoering zonder dat de doelstellingen op het gebied van geluidhinder opgerekt worden. Zij vragen het kabinet of deze conclusie gerechtvaardigd is.

Voorts vragen deze leden in hoeverre en op welke punten deze wijzigingsvoorstellen een voorschot vormen op de Modernisering Instrumentarium Geluidbeleid (MIG). Ten aanzien van het MIG-project wensen de leden van de PvdA-fractie te benadrukken dat daarmee voordelen maar ook risico's zijn verbonden. Decentralisatie van geluidbeleid naar de gemeentelijke overheid dwingt deze tot het maken van gemeentelijke geluidhinderplannen en het nemen van verantwoordelijkheden terzake. De lokale overheid zal zich niet kunnen verschuilen achter de rijksoverheid waar het gaat om maatregelen en handhaving van geluidbeleid.

Tegelijkertijd tonen de leden van de PvdA-fractie zich bevreesd voor de mogelijke afweging van milieubelangen op lokaal niveau. Vanzelfsprekend kan de implementatie van beleidsmaatregelen bij uitstek op lokaal niveau worden vastgesteld. Het mag voor deze leden niet zo zijn dat daarmee de strenge eisen op het gebied van geluid systematisch ter discussie komen te staan. De nog betrekkelijk jonge Wet Geluidhinder biedt een wettelijke basis voor maatregelen die het belangrijke goed rust moeten garanderen. Wijzigingen van de wet die sindsdien zijn aangenomen, zijn hier en daar ten koste gegaan van de strengheid van de doelstellingen. Tegelijkertijd bestaat er, zo blijkt ook uit het Nationaal Milieubeleidsplan 3 (NMP), nog een omvangrijke beleidsopgave op het thema geluid. Daarom is er, zo menen de leden van de PvdA-fractie, geen ruimte voor het relativeren van het belang van geluidbeleid. Kan het kabinet aangeven, zo vragen de genoemde leden, hoever het MIG-proces gevorderd is en op welke wijze wordt gegarandeerd dat met de decentralisatie van het beleid niet de geluidsdoelstellingen afzwakken.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet geluidhinder. Deze leden hebben een aantal opmerkingen en vragen over dit wetsvoorstel.

Als uitvloeisel van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit is besloten de Wet geluidhinder grondig te wijzigen cq op te heffen. De verwachting is dat de wet dan pas in het jaar 2002 in werking zal kunnen treden. De leden van de VVD-fractie vragen waarom dit pas in het jaar 2002 kan. Zou er geen versnelling mogelijk zijn?

De voorgestelde wijzigingen hebben als doel de wet op korte termijn af te stemmen op de behoeften van de uitvoeringspraktijk. De leden van de VVD-fractie vragen of er op korte termijn niet meer wijzigingen kunnen worden meegenomen, zodat het proces wat versneld kan worden.

De leden van de VVD-fractie vragen of er, juist gelet op uitvoeringspraktijk, een versoepeling van de normen wordt beoogd. Als dit het geval is, vragen deze leden, zou dan in een overzichtstabel de normering in de huidige en in de toekomstige situatie kunnen worden gegeven?

Voorts zouden de leden van de VVD-fractie willen weten of er ook sprake is van aanscherping van de normen. Zo ja, in welke gevallen, in welke mate en waarom?

Het laatste punt waar de leden van de VVD-fractie aandacht voor wil vragen, zijn de eventuele gevolgen voor de Rijksbegroting. Indien er sprake is van een versoepeling van de normering, betekent dit dan minder uitgaven voor de Rijksbegroting of een herschikking van de uitgaven?

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel, welke een praktisch vooruitlopen op een fundamentele wijziging van de Wet geluidhinder inhoudt. De leden van de fractie van D66 stemmen in met deze wijziging, maar hebben desondanks nog een aantal vragen en opmerkingen.

Uit de memorie van toelichting blijkt dat deze wijziging van wet vooruitloopt op een fundamentele wijziging van de Wet geluidhinder, die waarschijnlijk in het jaar 2002 inwerking zal kunnen treden. Dit voorstel is bedoeld om op korte termijn enkele wijzigingen in de wet aan te brengen, om de uitvoering en toepassing van de huidige wet zo goed mogelijk te laten verlopen. Is deze wijziging tijdelijk of structureel van aard? De leden van de fractie van D66 vragen zich af of deze wijziging als zodanig zal worden opgenomen in de fundamentele wijziging van de Wet geluidhinder, of dat er dan opnieuw een overweging op dit onderwerp zal plaatsvinden.

De leden van de GPV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden achten het van belang dat de bescherming van milieu en volksgezondheid – genoemd in de aanhef van de Wet geluidhinder – ook met dit wetsvoorstel gewaarborgd blijft. Zij stellen in verband daarmee enkele vragen.

ARTIKELSGEWIJS VERSLAG

Artikel I

Onderdeel A

De uitzondering op de wijziging die wordt voorgesteld, is gedefinieerd als een gevel van een constructie zonder te openen delen en met een NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering, die tenminste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 35 dB(A). De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze wordt gezorgd voor een voldoende toereikende ventilatie van de gehele woning, als die ruimte die direct achter de gevelconstructie met niet te openen delen ligt, niet geventileerd kan worden? Is in de overweging meegenomen eventueel constructies toe te laten die wel te openen delen bevatten, onder de voorwaarde dat de omliggende woningen niet lijden onder een overschrijding van de geluidsbelasting, zodat er individueel dus wél geventileerd kan worden? Tevens vragen de leden van de D66-fractie welke veiligheidsvoorschriften gelden voor dergelijke gevelconstructies met niet te openen delen?

In het wetsvoorstel worden maatregelen voorgesteld om te voorkomen dat er via een scheidingsconstructie zonder te openen delen onaanvaardbare geluidsbelasting in de binnenruimte van een woning ontstaat. De leden van de GPV-fractie vragen hoe kan worden voorkomen dat de geluidsbelasting in de buitenruimte toeneemt. Is overwogen voorwaarden te formuleren waarmee kan worden bereikt dat de woningen met de genoemde scheidingsconstructies zullen dienen als geluidsscherm voor het achtergelegen gebied? Deze leden denken aan een minimumhoogte en aaneengesloten lengte van de betreffende gebouwen.

Onderdeel C

De leden van de GPV-fractie menen dat door de bij onderdeel C voorgestelde wijziging het aantal gehinderden in het stedelijk gebied zal toenemen. Is met de gekozen oplossing niet de weg van de minste weerstand gekozen, in plaats van het handhaven van de huidige situatie waarin het beperken van de geluidsbelasting een grotere beleidsinspanning vergt?

Onderdeel E

Onder onderdeel E maakt de regering het bij een algemene maatregel van bestuur mogelijk, om in bepaalde gevallen waarbij geluidssanering financieel moeilijk haalbaar is, een maximale geluidhinder van 75 dB(A) toe te staan. De regering spreekt van saneringsgevallen waarin het niet mogelijk is om tegen redelijke kosten de geluidsbelasting terug te brengen tot 70 dB(A). De leden van de fractie van D66 vragen waar het kabinet de financiële grens heeft gelegd welke bepaalt dat er geen sprake meer is van redelijke kosten. Is het kabinet niet van mening dat de normoverschrijding van 70 dB(A) zoveel mogelijk voorkomen moet worden, slechts bij uitzondering moet worden toegelaten en dat saneren de gewenste doelstelling is?

De leden van de GPV-fractie vragen of nader kan worden toegelicht hoe de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 90 er uit zal zien. Wordt bijvoorbeeld geconcretiseerd wanneer de te maken kosten voor het terugdringen van de geluidsbelasting onredelijk zijn?

De voorzitter van de commissie,

Versnel-Schmitz

De griffie voor dit verslag,

Floor


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van den Berg (SGP), M. M. van der Burg (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), voorzitter, Van Gijzel (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), A. de Jong (PvdA), Gabor (CDA), ondervoorzitter, Aiking-van Wageningen (Groep Nijpels), Poppe (SP), Augusteijn-Esser (D66), Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Assen (CDA), Jeekel (D66), Th.A.M. Meijer (CDA), Visser-van Doorn (CDA) en Luchtenveld (VVD).

Plv. leden: Biesheuvel (CDA), O. P. G. Vos (VVD), Van Middelkoop (GPV), Verspaget (PvdA), Jorritsma-van Oosten (D66), Dijksma (PvdA), Wagenaar (PvdA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Hendriks (HDRK), vacature CD, Reitsma (CDA), Huys (PvdA), Wessels (D66), Leerkes (U55+), Swildens-Rozendaal (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Keur (VVD), H. G. J. Kamp (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van 't Riet (D66), Van de Camp (CDA), De Haan (CDA) en Blauw (VVD).

Naar boven