25 905
Wijziging van de Wet geluidhinder

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

In 1993 is de Wet geluidhinder gewijzigd naar aanleiding van een evaluatie van de wet door een onafhankelijke Commissie.

In deze wijziging van de wet zijn vrijwel alle aanbevelingen van de Commissie overgenomen. Desondanks bestaat er – in het kader van de uitvoering en toepassing van de wet – tòch nog behoefte aan om de wet op een aantal punten te wijzigen. Het betreft de volgende onderwerpen:

1. wijziging van de omschrijving van het begrip «gevel»,

2. wijziging van de omschrijving van het begrip «geluidsbelasting vanwege een industrieterrein»,

3. creëren van de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot het tijdstip van uitvoering van maatregelen in het kader van de sanering van industrielawaai,

4. wijziging in verband met de normstelling wegverkeerslawaai voor stedelijk en buitenstedelijk gebied,

5. creëren van de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot het tijdstip van aanmelding van saneringsgevallen wegverkeerslawaai,

6. wijziging in verband met het regelen van extreme gevallen bij de sanering wegverkeerslawaai, en

7. wijziging in verband met de kosten van maatregelen in zones langs wegen in saneringssituaties.

Inmiddels heeft het kabinet, als uitvloeisel van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit, besloten om de wet fundamenteel te wijzigen. De uitwerking van dat besluit vindt plaats binnen het project Modernisering Instrumentarium Geluidbeleid (MIG). Voorzien is dat deze fundamentele wijziging van de wet pas in 2002 in werking zal kunnen treden.

Om de uitvoering en toepassing van de huidige wet zo goed mogelijk te laten verlopen, is besloten om, vooruitlopend op de meer fundamentele wijziging van de wet, op korte termijn enkele wijzigingen in de wet aan te brengen. Over de inhoud van deze korte termijn-wijziging is overeenstemming bereikt met de bij de uitvoering van deze wet betrokkenen, zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).

Met de voorgestelde wijzigingen wordt beoogd de wet op korte termijn af te stemmen op de behoeften van de uitvoeringspraktijk.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A, onder 1 en 2

Bij het begrip «gevel» moet bedacht worden dat dit begrip, in het kader van de toepassing van de Wet geluidhinder, op twee verschillende manieren wordt gehanteerd.

In de eerste plaats als plaatsbepaling, bij voorbeeld in artikel 46 van de wet: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel. Zo dient op grond van de terzake geldende regelgeving de geluidsbelasting van het hoogst belaste punt van de gevel te worden gehanteerd. Dit staat bij voorbeeld aldus verwoord in artikel 2, vierde lid, van het Meet- en rekenvoorschrift hoofdstuk V Wet geluidhinder: Indien vaststelling van de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein plaatsvindt ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting van de gevel van een woning of ander gebouw, bevindt het immissiepunt zich op het punt van de gevel, waar de hoogste geluidsbelasting optreedt.

In de tweede plaats in relatie tot geluidsisolatie, bij voorbeeld in artikel 111 van de wet: de geluidwering van die gevels.

De wijziging houdt in dat een scheidingsconstructie, zonder te openen delen geen «gevel» in de zin van de Wet geluidhinder is. Voor een dergelijke scheidingsconstructie wordt er daarom geen geluidsbelasting overeenkomstig de Wet geluidhinder bepaald. Dit betekent dat de eisen ter bescherming tegen geluid van buiten, opgenomen in artikel 22, eerste lid (voor woningen), en artikel 194, eerste lid (voor andere gebouwen), van het Bouwbesluit niet van toepassing zijn. Om te voorkomen dat er via een dergelijke scheidingsconstructie een onaanvaardbare geluidsbelasting binnen een woning of ander geluidsgevoelig gebouw op zal treden, wordt er – ter bescherming van geluid van buiten – aan de karakteristieke geluidwering van deze scheidingsconstructie de eis gesteld die gelijk is aan de terzake geldende eisen van het Bouwbesluit. Voor de duidelijkheid zal worden bevorderd dat ook het Bouwbesluit wordt aangepast.

Hierdoor wordt de nieuwbouw van woningen op geluidsbelaste locaties onder bepaalde voorwaarden dus mogelijk, waar dat voorheen niet het geval was.

Door de wijziging van het begrip «gevel» wordt tegemoet gekomen aan de sterke behoefte, met name van stedebouwkundige aard, om in sommige gevallen woningbouw te kunnen realiseren op geluidsbelaste locaties. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan woningbouw in de onmiddelijke nabijheid van een weg. Ingevolge deze wijziging van het begrip «gevel», wordt de naar de geluidsbrongerichte zijde van een woning uitgezonderd van de systematiek van de Wet geluidhinder, mits die zijde voldoet aan enkele specifieke eisen. De overige gevels van een woning blijven onder de systematiek van de Wet geluidhinder vallen. Op deze gevels zijn de grenswaarden van de Wet geluidhinder dus onverkort van toepassing. Dit betekent dat bouwen op een geluidsbelaste locatie alleen mogelijk is, indien de naar de geluidsbrongerichte zijde van een woning zodanige gesitueerd is, dat geluidsbelasting op de overige gevels van die woning niet hoger is dan toegestaan op grond van de Wet geluidhinder. Op deze manier wordt op eenvoudige en doeltreffende wijze bouw op geluidsbelaste locaties mogelijk gemaakt, terwijl er toch sprake is van een milieuhygiënisch aanvaarbaar geluidsniveau in en buiten de woning.

Bij een niet als gevel in de zin van de wet aangemerkte scheidingsconstructie kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:

– een «blinde» dat wil zeggen raam- en deurloze zijde van een woning;

– een zijde van een woning met ramen, die niet kunnen worden geopend;

– een geluidsscherm dat bouwkundig verbonden is aan een woning;

– de geluidswalzijde van een zogenaamde geluidswalwoning.

In het geval van het geluidsscherm moet de overeenkomstig NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering van het geluidsscherm tezamen met de karakteristieke geluidwering van de eigenlijke scheidingsconstructie ten minste gelijk zijn aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 35 dB(A).

Onderdeel A, onder 3

Rond industrieterreinen, waarop categorieën van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken gevestigd zijn of gevestigd kunnen worden, dient een zone te worden vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

In de huidige definitie van «geluidsbelasting vanwege een industrieterrein» is niet begrepen «het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het industrieterrein». Deze omschrijving sluit niet eenduidig aan bij de te volgen systematiek. In de systematiek van het akoestisch onderzoek ten behoeve van de vaststelling van een geluidszone behoeft het geluid van motorvoertuigen buiten het terrein van een inrichting niet te worden meegenomen. De reden hiervoor is dat op het geluid van deze, zich buiten het terrein van de inrichting op de openbare weg bevindende, motorvoertuigen het regime van hoofdstuk VI van de wet (Zones langs wegen) van toepassing is. Het geluid van motorvoertuigen op het terrein van een inrichting dient wel in het akoestisch onderzoek te worden meegenomen.

Met de voorgestelde wijziging van de definitie van het begrip «geluidsbelasting vanwege een industrieterrein» sluiten de te volgen systematiek en de definitie eenduidig op elkaar aan.

Onderdeel B

In het kader van het project «Ombuiging sanering industrielawaai» is er op 29 april 1994 een bestuursovereenkomst gesloten tussen de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en het Interprovinciaal Overleg (namens de afzonderlijke provinciale besturen) over de sanering van industrielawaai (Stcrt. 1994, 101). In paragraaf 1 van deze bestuursovereenkomst is vermeld, dat de minister van VROM, teneinde de door partijen voorgestane beleidsombuiging ten aanzien van de sanering industrielawaai te realiseren, onder meer zal bevorderen dat de terzake geldende regelgeving zal worden gewijzigd. De wijziging van de regelgeving zou er met name toe moeten leiden dat de financiële betrokkenheid van het Rijk bij de uitvoering van de sanering industrielawaai beperkt blijft tot de saneringsmaatregelen, die vóór 1 januari 2003 zijn geëffectueerd.

In verband hiermee wordt artikel 71, vierde lid, zodanig gewijzigd, dat in de uitvoeringsregeling (i.c. het Besluit saneringsmaatregelen industrieterreinen 1994) het uiterste tijdstip van effectuering van de saneringsmaatregelen, waarbij het Rijk een financiële betrokkenheid heeft, kan worden vastgelegd.

Onderdeel C

Vervangende nieuwbouw is voor het eerst wettelijk geregeld in de wetswijziging van 1993. De strekking van deze regeling is dat voor nieuw te bouwen woningen, ter vervanging van bestaande woningen of geluidsgevoelige gebouwen, onder bepaalde voorwaarden een grenswaarde van ten hoogste 65dB(A) (industrielawaai) of 70dB(A) (wegverkeerslawaai) kan worden vastgesteld. De regeling is bedoeld voor vervangende nieuwbouw die mogelijk wordt gemaakt door een nieuw bestemmingsplan of een bestemmingsplanherziening.

Voor wegverkeerslawaai heeft dit geleid tot een normering, die ter verduidelijking in de volgende tabel is weergegeven. Het betreft hier de normering met betrekking tot nieuwe situaties in zones langs wegen.

Thans geldende normen wegverkeerslawaai in «nieuwe situaties»

situatie woning c.q. wegvoorkeursgrens waardehoogst toelaatbare gevelbelasting met ontheffinghoogst toelaatbaar binnenniveau
aanwezig, geprojecteerd of nieuw te projecteren (ook via art. 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening: WRO)50 dB(A) (art. 82, eerste lid) (art. 76a)in buitenstedelijk gebied 55 dB(A) in stedelijk gebied 60 dB(A) (art. 83, eerste lid)35 dB(A)
    
nieuw te projecteren50 dB(A) (art. 82,65 dB(A) (art. 83, tweede lid)35 dB(A)
langs aanwezige weg ineerste lid)(art. 76a) 
stedelijk gebied (ook(art. 76a)  
via art. 19 WRO)   
    
aanwezig of in aanbouw langs nog te50 dB(A) (art. 82,65 dB(A) (art. 83, derde35 dB(A)
projecteren weg in stedelijk gebiedeerste lid)lid, onder a) 
    
aanwezig of in aanbouw langs nog te50 dB(A) (art. 82,60 dB(A) (art. 83, derde35 dB(A)
projecteren weg in buitenstedelijk gebiedeerste lid)lid, onder b) 
    
nieuw te projecteren50 dB(A) (art. 82,60 dB(A) (art. 83, vierde35 dB(A)
agrarische bedrijfswoningen langs aanwezigeeerste lid)lid) 
weg in buitenstedelijk gebied (ook via art. 19 WRO)(art. 76a)(art. 76a) 
    
nieuw te projecteren50 dB(A) (art. 82,70 dB(A) (art. 83, vijfde35 dB(A)
vervangende nieuwbouw uitsluitend ineerste lid)lid) 
stedelijk gebied (ook via art. 19 WRO)(art. 76a)(art. 76a) 

De in de tabel opgenomen normstelling voor «vervangende nieuwbouw» geeft in de praktijk met name problemen in die gevallen, waarin autowegen of autosnelwegen door de bebouwde kom lopen. In artikel 1, eerste lid, van de wet is de volgende definitie van «buitenstedelijk gebied» opgenomen:

het gebied buiten de bebouwde kom alsmede de voor de toepassing van hoofdstuk VI, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Op grond van hoofdstuk VI is de normstelling in buitenstedelijk gebied strenger dan de normstelling in stedelijk gebied. Hierdoor kan, omdat in binnen de bebouwde kom gelegen gebied geen gebruik kan worden gemaakt van de «vervangende nieuwbouw»-ontheffing, de stadsvernieuwing in de knel komen. Zo zal zelfs een geval, waarbij een complex van woningen binnen de bebouwde kom met een geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai van bijvoorbeeld 70 dB(A) wordt vervangen door een woningcomplex, dat door een akoestisch gunstige indeling een geluidsbelasting zal gaan krijgen van 64 dB(A), met de bestaande regelgeving niet kunnen worden gerealiseerd.

Voorts is uit de praktijk gebleken dat er behoefte bestaat aan een mogelijkheid van «vervangende nieuwbouw» in het «echte» buitenstedelijk gebied, namelijk het gebied buiten de bebouwde kom. Hierbij is het denkbaar dat een aan de rand van een weg gelegen woning wordt vervangen door een woning die verder van deze weg wordt gebouwd en daardoor een veel lagere geluidsbelasting zal ondervinden.

Om tegemoet te komen aan de bezwaren die er bestaan tegen de consequenties van de huidige normstelling wordt thans voorzien in een vorm van «vervangende nieuwbouw» in:

a. «buitenstedelijk gebied binnen de bebouwde kom» = «het gebied dat gelegen is binnen de bebouwde kom maar ook binnen een zone van een autoweg of autosnelweg» (artikel 83, zesde lid) en

b. in «echt buitenstedelijk gebied» = «het gebied dat gelegen is buiten de bebouwde kom» (artikel 83, zevende lid).

In concreto betekenen deze aanvullingen van artikel 83, dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor nieuw te bouwen woningen (55 dB(A)), indien er sprake is van «vervangende nieuwbouw» in de onder a en b bedoelde gebieden, zal worden verhoogd.

De nieuwe normering voor «vervangende nieuwbouw» is in de volgende tabel weergegeven.

Normen wegverkeerslawaai «vervangende nieuwbouw» (nieuw)

situatie woning c.q. wegvoorkeursgrenswaardehoogst toelaatbare gevel-belasting met ontheffinghoogst toelaatbaar binnenniveau
nieuw te projecteren50 dB(A) (art. 82,70 dB(A) (art. 83, vijfde35 dB(A)
vervangende nieuwbouw uitsluitend ineerste lid)lid) 
stedelijk gebied (ook via art. 19 WRO)(art. 76a)(art. 76a) 
    
nieuw te projecteren50 dB(A) (art. 82,65 dB(A) (art. 83, zesde35 dB(A)
vervangende nieuwbouw binnen de bebouwde kom binnen zone van eeneerste lid)lid) 
autoweg of autosnelweg (ook via art. 19 WRO)(art. 76a)(art. 76a) 
    
nieuw te projecteren50 dB(A) (art. 82,60 dB(A) (art. 83, zevende lid)35 dB(A)
vervangende nieuwbouw buiten de eerste lid)  
bebouwde kom (ook via art. 19 WRO)(art. 76a)(art. 76a) 

Onderdeel D

In verband met de «eindigheid» van de saneringsoperatie wegverkeerslawaai is het wenselijk om de mogelijkheid om saneringsgevallen te melden te beperken. Daartoe wordt artikel 89, derde lid, in die zin gewijzigd, dat het mogelijk wordt om in de uitvoeringsregeling (i.c. het Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer 1997) regels op te nemen over het tijdstip waarop deze saneringsgevallen uiterlijk moeten zijn aangemeld.

Onderdeel E

In artikel 90, derde lid, van de wet is bepaald, dat de minister van VROM voor saneringswoningen een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting mag vaststellen die de waarde van 70 dB(A) niet te boven mag gaan.

In Nederland zijn naar schatting enkele honderden woningen, die een geluidsbelasting, vanwege een weg, ondervinden van meer dan 70 dB(A). In die gevallen zullen er – net als in de overige saneringsgevallen – saneringsmaatregelen (veelal overdrachtsmaatregelen, zoals schermen of wallen) moeten worden getroffen, teneinde te bereiken dat de geluidsbelasting deze in saneringssituaties ten hoogste toelaatbare waarde niet overschrijdt. Er zijn echter gevallen denkbaar, waarin het niet mogelijk is om tegen redelijke kosten de geluidsbelasting terug te brengen tot 70 dB(A), terwijl het handhaven van de woonbestemming ter plaatse dringend gewenst is. Het gaat hier met name om gevallen waarin de schermkosten kunnen oplopen tot een paar ton per woning.

Op grond van het nieuwe vierde lid van artikel 90 wordt het mogelijk om in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels een hogere geluidsbelasting dan 70 dB(A) toe te staan. Het ligt in de bedoeling dat hieraan invulling zal worden gegeven in het Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer 1997, waarbij vooralsnog de bovengrens van 75 dB(A) zal worden gehanteerd.

Onderdeel F

Artikel 126, eerste lid, onder b, c en d, vormt de rechtsbasis van de op 1 maart 1986 aanwezige zogenaamde «termijngebonden saneringsgevallen», te weten:

onder b: de gevallen, bedoeld in het per 1 maart 1993 vervallen artikel 88, eerste lid, onder b en e, van de wet (woningen aanwezig/weg in aanleg en woningen in aanbouw of aanwezig/weg geprojecteerd),

onder c: het geval, bedoeld in het per 1 maart 1993 vervallen artikel 88, eerste lid, onder f, van de wet (woningen geprojecteerd/weg in aanleg of aanwezig al dan niet in reconstructie), en

onder d: het geval, bedoeld in het per 1 maart 1993 vervallen artikel 88, eerste lid, onder g, van de wet (zowel woningen als weg geprojecteerd).

Nu deze «gevallen», die betrekking hebben op de situatie op 1 maart 1986, zijn «uitgewerkt» kan ook de rechtsbasis ervoor vervallen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer

Naar boven