25 903
Inwerkingtredingswet voorlopige teruggaaf

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)

I. ALGEMEEN

In het regeerakkoord is aangegeven dat de regelgeving en de administratieve lastendruk voor bedrijven tot het minimaal noodzakelijke wordt teruggebracht. In verband daarmee is onder meer de Wet van 12 juni 1997 tot aanpassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Wet op de loonbelasting 1964 en enkele andere wetten in verband met verruiming van de mogelijkheid tot het opleggen van voorlopige aanslagen tot een negatief bedrag (voorlopige teruggaaf) (Stb. 279) tot stand gekomen (hierna te noemen: Wet voorlopige teruggaaf). Die wet maakt het mogelijk dat de huidige vermindering van loonbelasting in verband met aftrekbare kosten en andere negatieve inkomensbestanddelen (op grond van artikel 30 van de Wet op de loonbelasting 1964) en de huidige vermindering van loonbelasting in verband de toepassing van tariefgroep 3 voor ongehuwd samenwonenden (op grond van artikel 23 van de Wet op de loonbelasting 1964) niet langer door de werkgever wordt uitgevoerd. In plaats daarvan kan de belastingdienst aan de daarvoor in aanmerking komende werknemers een voorlopige aanslag tot een negatief bedrag (voorlopige teruggaaf) verlenen (op grond van het gewijzigde artikel 13 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).

De vervanging van de loonbelastingbeschikkingen door voorlopige teruggaven betekent voor de werknemers dat zij niet meer een loonbelastingbeschikking ter verwerking aan hun huidige of toekomstige werkgevers hoeven te geven. In plaats daarvan zullen de voorlopige teruggaven door de belastingdienst worden gegeven, verwerkt en uitbetaald. Daarmee wordt voor de werkgevers een verlaging van de administratieve lasten bereikt. De administratieve lasten die zijn gemoeid met de verwerking van de loonbelastingbeschikkingen worden namelijk geheel weggenomen. De directe voordelen van de voorgestelde regeling voor het bedrijfsleven bedragen naar schatting f 30 miljoen per jaar.

In de Wet voorlopige teruggaaf is bepaald dat die wet in werking treedt op een bij wet te bepalen tijdstip. Het voorliggende voorstel stelt de datum van inwerkingtreding van de Wet voorlopige teruggaaf op 1 juli 1998. Bij de bepaling van deze datum is gelet op eisen die worden gesteld aan een zorgvuldige invoering en de benodigde budgettaire middelen. Zoals is aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel voorlopige teruggaaf (kamerstukken II 1996/97, 25 119, nr. 5) werd begin 1997 nog gekoerst op invoering per 1 januari 1999. Inmiddels blijkt invoering per 1 juli 1998 mogelijk. Hierdoor zullen de werkprocessen van de voorlopige teruggaaf geleidelijk op gang komen, hetgeen bijdraagt aan een zorgvuldige invoering.

Invoering per 1 juli 1998 betekent dat vanaf die datum geen nieuwe loonbelastingbeschikkingen meer worden gegeven. In plaats daarvan kunnen voorlopige teruggaven worden gegeven. Vóór 1 juli 1998 reeds afgegeven loonbelastingbeschikkingen 1998 ondergaan hierdoor geen wijziging. Deze blijven gedurende het gehele jaar 1998 geldig. Wel blijft de mogelijkheid bestaan dat loonbelastingbeschikkingen die voor 1 juli 1998 zijn afgegeven, na die datum worden herzien of ingetrokken, bijvoorbeeld bij gewijzigde omstandigheden. Een en ander zal nader worden uitgewerkt bij ministeriële regeling (zie de artikelen 23, eerste lid, en 30, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 13, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).

Budgettaire en personele consequenties

Invoering van de voorlopige teruggaaf leidt tot een verschuiving in de opbrengsten loonbelasting en inkomstenbelasting. Bij integrale invoering per 1 januari 1999 zou deze verschuiving leiden tot een stijging van de opbrengst loonbelasting met f 3575 miljoen en een daling van de opbrengst van de inkomstenbelasting met een even groot bedrag (de verschuiving aan premie volksverzekeringen bedraagt f 1325 miljoen). Tevens zou dan een kasverschuiving optreden van circa f 350 miljoen belasting (f 130 miljoen premie). Dit effect treedt op doordat de belastingdienst reeds in december 1999 de laatste termijn van de voorlopige teruggaven aan de werknemers betaalt, terwijl de werkgevers de over het laatste tijdvak in 1999 ingehouden loonbelasting pas in januari 2000 aan de belastingdienst afdragen. Uitgaande van de thans voorgestelde invoering per 1 juli 1998 wordt het effect uitgesmeerd over twee jaren. Over de tweede helft van 1998 gaat het overigens om een beperkt aantal voorlopige teruggaven.

Ter gedeeltelijke dekking van de kasverschuiving wordt een wijziging voorgesteld van de afdrachtssystematiek voor inhoudingsplichtigen die de ingehouden loonbelasting per kwartaal betalen met voorschotbetalingen. Deze voorschotbetalingen worden in de eerste en tweede maand van het kwartaal gedaan en bedragen in beginsel 30% van de betaalde belasting over het voorvorige kwartaal. Het voornemen bestaat om de voorschotbetalingen beter te laten aansluiten bij de werkelijk verschuldigde bedragen door het percentage per 1 januari 1999 op 33 te stellen. Bij wijze van overgangsmaatregel wordt het percentage per 1 juli 1998 op 31 gesteld. Hiertoe zal artikel 29, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 worden aangepast.

De invoering van de voorlopige teruggaaf per 1 juli 1998 en de aanpassing van de regeling voor de voorlopige betalingen geven ten aanzien van de belastingopbrengst budgettair het volgende beeld (in miljoenen guldens):

 19981999structureel
voorlopige teruggaaf– 105– 2450
voorlopige betalingen loonbelasting+ 80+ 1600
totaal– 25– 850

De uitvoeringskosten van de voorgestelde maatregelen kunnen worden opgevangen binnen de huidige begroting van de belastingdienst. Er zijn geen personele consequenties verbonden aan de voorgestelde maatregelen.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Met dit artikel wordt de Wet voorlopige teruggaaf op twee onderdelen aangepast. Dit houdt verband met de wijziging van artikel 64 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 per 1 januari 1997 (onderdeel A) en de wijziging van artikel 24 van de Invorderingswet 1990 per 1 januari 1998 (onderdeel B). Deze wijzigingen vloeien voort uit de Wet aanpassing loon- en inkomstenbelasting c.a. 1997 (Stb. 1996, 655).

Artikelen II tot en met V

Met de Wet voorlopige teruggaaf worden twee nieuwe leden toegevoegd aan artikel 9 van de Invorderingwet 1990. In de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Luchtvaartwet en de Wet van 10 april 1997 tot aanpassing van de belastingbepalingen in de Provinciewet aan bepalingen in de Gemeentewet en de Waterschapswet, alsmede wijziging van de formele belastingbepalingen in de Gemeentewet en de Waterschapswet (Stb. 189) is een verwijzing naar artikel 9 van de Invorderingswet opgenomen. De artikelen II tot en met V voorzien in de benodigde aanpassing van deze verwijzing.

Artikel VI

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze wet en de Wet voorlopige teruggaaf.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Naar boven