
Kamerstuk
25 900
Wijziging van de Algemene nabestaandenwet in verband met gebleken onbillijkheden
nr. 14
AMENDEMENT VAN HET LID R.A. MEYER C.S.
Ontvangen 14 april 1998
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel N, punt 2, wordt aan het derde lid van artikel 66a een volzin toegevoegd, luidende: De Bank kan indien de toepassing van de eerste en tweede volzin of de ter uitvoering van die volzinnen gestelde regels tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, van die bepalingen afwijken.
Met de toepassing van de eerste en tweede volzin of de ter uitvoering van die volzinnen gestelde regels wordt verwezen naar de invulling van de maatschappelijk gezien te hoge premie (een premie die 2,5 keer of meer hoger is dan voor een vergelijkbaar iemand zonder gezondheidsrisico) en de uiterlijke aanmelddatum bij de Sociale Verzekeringsbank van 1 januari 1999 van iemand die zich voor het overlijdensrisico wegens zijn gezondheidstoestand niet kan verzekeren op de particuliere markt. Als gevolg van dit amendement kan de Sociale Verzekeringsbank afwijken van die bepalingen als dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Dit amendement is analoog aan de voorgestelde wijzigingen in artikel 14 lid 5, artikel 16 lid 4, artikel 25 lid 2 en artikel 67 lid 3.
R.A. Meyer
Rosenmöller
Bijleveld-Schouten