Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 25892 nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 25892 nr. 7 |
Ontvangen 2 december 1998
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, onder k, komt te luiden:
k. het College bescherming persoonsgegevens of het College: het College als bedoeld in artikel 51;
Artikel 2, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. ten behoeve van activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden;
In artikel 2, derde lid, wordt na «inzet» ingevoegd: of het ter beschikking stellen.
In de artikelen 2, derde lid, 23, eerste lid, onderdeel e, en derde lid, 25, 26, tweede lid, 27, derde lid, 30, eerste lid, 31, 32, 39, tweede lid, 47, 48, 51, tweede lid, 52, 53, 54, derde lid, 55, tweede lid, 56, 57, eerste lid, 58, 59, 60, 61, 62, 63, derde lid, 64, vierde lid, 65, 75, vierde lid, 77, tweede lid, en 79, eerste lid, worden «De Registratiekamer» en «De kamer» onderscheidenlijk «de Registratiekamer» en «de kamer» steeds vervangen door «Het College» onderscheidenlijk «het College».
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «handelingen die op verzoek van de betrokkene worden verricht» vervangen door: het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene.
2. In onderdeel d worden de woorden «ter bestrijding van ernstig gevaar voor de gezondheid» vervangen door: ter vrijwaring van vitale belangen.
Artikel 9, tweede lid, vervalt onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.
In artikel 14, derde lid, wordt aan onderdeel b toegevoegd: ingevolge artikel 13.
Artikel 18, onder b, wordt als volgt gewijzigd:
1. de onderdelen 1, 2 en 3 worden aangeduid met 1°, 2° en 3°;
2. onderdeel 2°, komt te luiden:
2°. de gegevens slechts betrekking hebben op het geboorteland van de betrokkene, van diens ouders of grootouders, dan wel op andere, bij wet vastgestelde criteria, op grond waarvan op objectieve wijze vastgesteld kan worden of iemand tot een minderheidsgroep als bedoeld in de aanhef van onderdeel b behoort, en.
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Na onderdeel c wordt een onderdeel ingevoegd, luidende: ca. een reclasseringsinstelling, een bijzondere reclasseringsambtenaar, de raad voor de kinderbescherming of voogdij- en gezinsvoogdijinstellingen, voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de hun wettelijk opgedragen taken;.
b. In onderdeel e, onder 1°, wordt «wetten» vervangen door: wettelijke voorschriften.
2. In het vierde lid vervalt «onverminderd het bepaalde in paragraaf 1 van dit hoofdstuk» en wordt «is onderdeel b is artikel 23, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid» vervangen door: onder b is artikel 23, eerste lid, onder a, en tweede lid,.
3. In het vijfde lid wordt «de onderdelen b en e van het eerste lid» vervangen door: het eerste lid, onder b en e,.
In artikel 23, eerste lid, onderdeel b, wordt na «betrokkene» ingevoegd: duidelijk.
In de artikelen 23, derde lid, 32, derde en vierde lid, 47, eerste lid, 60, tweede lid, en 67, eerste lid, wordt «zij» steeds vervangen door: het.
Aan artikel 25, eerste lid, wordt toegevoegd de volzin: Indien een gedragscode voorziet in beslechting van geschillen over de naleving ervan, kan het College deze slechts goedkeuren indien is voorzien in waarborgen met betrekking tot de onafhankelijkheid.
In de artikelen 25, derde lid, 26, tweede lid, 31, derde lid, 52, tweede lid, 58 en 59, eerste lid, wordt «haar» steeds vervangen door: zijn. Voorts wordt in artikel 52, eerste lid, «haar» vervangen door «hem» en in artikel 60, tweede lid, «haar bevindingen» steeds door «zijn bevindingen» en «haar geraden voorkomt» door «hem geraden voorkomt».
In artikel 25, achtste lid, vervalt: Nederlandse.
In artikel 28, eerste lid, onder e, wordt «overdrachten» vervangen door: doorgiften.
Aan artikel 32, vijfde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De verklaring bindt de rechter niet.
Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. De verantwoordelijke die voornemens is persoonsgegevens aan derden te verstrekken of voor rekening van derden te gebruiken voor het in het eerste lid bedoelde doel, neemt passende maatregelen om de betrokkenen de mogelijkheden bekend te maken tot het doen van verzet. De bekendmaking vindt plaats via een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Bij regelmatige verstrekking of gebruik voor rekening van derden vindt de bekendmaking ten minste eens per jaar plaats.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. De verantwoordelijke die persoonsgegevens verwerkt voor het in het eerste lid bedoelde doel, draagt zorg dat, indien daartoe rechtstreeks informatie aan de betrokkene wordt toegezonden, deze daarbij telkens wordt gewezen op de mogelijkheid tot het doen van verzet.
In de aanhef van artikel 43 wordt na «9» ingevoegd: eerste lid,.
Artikel 47, eerste lid, komt te luiden:
1. De belanghebbende kan zich ook binnen de termijn bepaald voor het beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht, dan wel die, bedoeld in artikel 46, tweede lid, tot het College wenden met het verzoek te bemiddelen of te adviseren in zijn geschil met de verantwoordelijke, dan wel gebruik maken van een geschillenbeslechtingsregeling op grond van een goedgekeurde gedragscode. In dat geval kan in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht het beroep nog worden ingesteld, dan wel de procedure ingevolge artikel 46 nog aanhangig worden gemaakt nadat de belanghebbende van het College of ingevolge een geschillenbeslechtingsregeling op grond van een goedgekeurde gedragscode bericht heeft ontvangen dat de behandeling van de zaak is beëindigd, doch uiterlijk zes weken na dat tijdstip.
Artikel 48 vervalt.
In hoofdstuk 9 wordt het opschrift «Paragraaf 1. De Registratiekamer» vervangen door: Paragraaf 1. Het College bescherming persoonsgegevens.
Artikel 51, eerste lid, komt te luiden:
1. Er is een College bescherming persoonsgegevens dat tot taak heeft toe te zien op de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig het bij en krachtens de wet bepaalde. Tevens houdt het College toezicht op de verwerking van persoonsgegevens in Nederland, wanneer de verwerking plaatsvindt overeenkomstig het recht van een ander land van de Europese Unie.
In het derde lid van artikel 53 wordt «de Minister van Justitie» vervangen door: Onze Minister.
Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Artikel 11 met uitzondering van het bepaalde onder d, onder 30, en de artikelen 12, 12a, 13, 13a met uitzondering van het vijfde lid, en 13b van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Het derde lid vervalt.
Het derde lid van artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:
1. De tweede volzin komt te luiden: Dit bevat in ieder geval regels over het financiële beheer en de administratieve organisatie, alsmede over werkwijzen en procedures met het oog op een goede en zorgvuldige uitoefening van de verschillende taken.
2. De laatste volzin wordt opgenomen in een apart vierde lid.
Na artikel 60, eerste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
1a. Het College brengt zijn voorlopige bevindingen ter kennis van de verantwoordelijke of de groep van verantwoordelijken die bij het onderzoek zijn betrokken en stelt hen in de gelegenheid hun zienswijze daarop te geven. Houden de voorlopige bevindingen verband met de uitvoering van enige wet, dan brengt het College deze tevens ter kennis van Onze Minister die het aangaat.
In artikel 61, zesde lid, wordt «lid-staten» vervangen door: lidstaten.
In artikel 63, derde lid, vervalt de laatste volzin.
De artikelen 66 tot en met 74 vervallen.
Artikel 75 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «onderdeel» vervangen door: onder.
2. Het vijfde lid vervalt.
In artikel 76, eerste lid, worden de woorden «van de bepalingen van deze wet» vervangen door: van de wet.
Artikel 77, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «handelingen die op verzoek van de betrokkene worden verricht» vervangen door: het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene.
2. In onderdeel e worden de woorden «ter bestrijding van ernstig gevaar voor de gezondheid» vervangen door: ter vrijwaring van vitale belangen.
3. In onderdeel f vervallen de woorden «openbaar» en worden de woorden «dat bij de wet is ingesteld dan wel vanuit een register» vervangen door: dat bij wettelijk voorschrift is ingesteld en.
Aan artikel 78 wordt toegevoegd een nieuw lid, dat luidt:
3. De in het eerste lid, onder a, bedoelde kennisgevingen worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant.
Artikel 79 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervalt het woord «half»;
2. In het tweede lid vervalt: en waarvoor door de betrokkene reeds toestemming als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, is gegeven,.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Artikel 32, tweede lid, is niet van toepassing op de verwerkingen als bedoeld in artikel 31, eerste en derde lid, die al plaatsvond op het moment van inwerkingtreding van de wet.
In artikel 80 wordt «Binnenlandse Zaken» vervangen door: Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
In de definitiebepaling wordt in plaats van de Registratiekamer voortaan gesproken over het College bescherming persoonsgegevens (CBP). In de hele wettekst is vervolgens overal waar «de Registratiekamer» of «de kamer» voorkomt, dit vervangen door «het College bescherming persoonsgegevens» of «het College» en zijn de nodige, daarmee samenhangende redactionele wijzigingen aangebracht.
Deze wijziging wordt aangebracht mede naar aanleiding van een wijzigingsvoorstel van VNO/NCW. Als gevolg van de wijziging wordt nog meer dan in het oorspronkelijke wetsvoorstel aangesloten bij de letterlijke tekst van artikel 3, tweede lid, van de richtlijn.
De tekst van het derde lid van artikel 2 is in overeenstemming gebracht met artikel 100, eerste lid, van de Grondwet, zoals voorgesteld bij rijkswet van 5 maart 1998, Stb. 138.
De wettekst is meer in overeenstemming gebracht met de tekst van de richtlijn. Deze is meer concreet. Voor zover het gaat om het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene blijft evenals in het oorspronkelijk voorstel de voorwaarde gelden dat alleen een grond voor gegevenverwerking bestaat voor zover de desbetreffende maatregelen noodzakelijk zijn voor het sluiten van de overeenkomst. In dit verband zij verwezen naar overweging 30 van de richtlijn. Wat betreft «vitale belangen» moet blijkens overweging 31 van de richtlijn worden gedacht aan verwerkingen ter bescherming van een belang dat voor het leven van de betrokkene essentieel is. Dezelfde wijziging is aangebracht in artikel 77.
De precisering van het begrip «verenigbaar gebruik» in de criteria van het tweede lid van artikel 9 heeft het VNO/NVW aanleiding gegeven tot twijfels of deze restrictief zouden kunnen uitwerken. Door deze te laten vervallen, blijft de rechtsontwikkeling op dit punt open. Het gaat om een begrip dat uiteindelijk in de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie te Luxemburg nadere precisering zal krijgen. Dan zal blijken in hoeverre de criteria die thans in de wetsvoorstel vervallen, in de praktijk toch een rol zullen spelen.
Het is wenselijk de wettekst in artikel 14 nauwer te laten aansluiten bij de tekst van artikel 17, derde lid, tweede liggend streepje, van de richtlijn.
Voor een toelichting op de wijziging van artikel 18 verwijzen wij naar de nota naar aanleiding van het verslag met betrekking tot artikel 18.
Het nieuwe onderdeel ca van artikel 21, eerste lid, biedt de reclassering en de raad voor de kinderbescherming de mogelijkheid hun taken uit te voeren voor zover deze een basis hebben in de wet. De reclassering heeft onder meer taken ingevolge de artikelen 14d, tweede lid, 16 en 22e van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 147, 177, tweede lid, en 310 van het Wetboek van Strafvordering. Het begrip «reclasseringsinstelling» is ontleend aan onder meer artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dit omvat zowel de stichting als bedoeld in de artikel 1, onder b, van de Reclasseringsregeling 1995, als de door deze stichting erkende reclasseringsinstellingen in de zin van artikel 1, onder c, van die regeling. De raad voor de kinderbescherming is de raad, bedoeld in artikel 1:238 BW.
Artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geeft bestuursorganen en werkgevers de bevoegdheid om medische gegevens te verwerken. Een van de gronden voor de verwerking is omschreven als «een goede uitvoering van wetten of collectieve arbeidsovereenkomsten die voorzien in aanspraken die afhankelijk zijn van de gezondheidstoestand van de betrokkene». Voor de overheid als werkgever is deze bepaling te beperkt: veel aanspraken zijn in feite geregeld op het niveau van algemene maatregel van bestuur (voor rijksambtenaren) of bij voorbeeld een gemeentelijke verordening. Te denken valt aan het Rijkswachtgeldbesluit, de Uitkeringsregeling 1966, de Suppletieregeling en de FLO-regeling. Ook in de toekomst blijft behoefte bestaan aan regeling van deze onderwerpen in algemene maatregelen van bestuur.
Voorts kan gedacht worden aan regeling van aanspraken van bijvoorbeeld gemeenteambtenaren in een gemeentelijke verordening. Om deze mogelijkheden te kunnen handhaven wordt «wetten» nu gewijzigd in «wettelijke voorschriften».
De Wet privatisering ABP kent in artikel 4 pensioenaanspraken (waaronder het invaliditeitspensioen) krachtens een collectieve arbeidsovereenkomst. Hoewel dit geen collectieve arbeidsovereenkomst in strikte zin is, kan deze worden begrepen onder het begrip «collectieve arbeidsovereenkomsten» in artikel 21 Wbp, zodat niet hoeft te worden voorzien in een afzonderlijke wettelijke grondslag voor de verwerking van medische gegevens ten behoeve van de uitvoering van die overeenkomst.
Overigens zij voor de volledigheid nog opgemerkt dat de verwerking van andere dan bijzondere persoonsgegevens door de overheid als werkgever in beginsel is toegestaan, mits de verwerking noodzakelijk is voor de uitoefening van het werkgeverschap. Deze vormen van verwerking worden gedekt door artikel 8, onderdeel e.
De toevoeging «onverminderd het bepaalde in paragraaf 1 van dit hoofdstuk» in het vierde lid van artikel 21 is overbodig en wekt verwarring omdat paragraaf 1 van hoofdstuk 1 ook onverminderd van toepassing is op de verwerkingen van andere gevoelige gegevens, dan die bedoeld in artikel 21, vierde lid.
Voor het overige betreft dit onderdeel een tweetal redactionele verbeteringen.
Voor een toelichting op de wijziging in artikel 23, eerste lid, onder b, verwijzen wij naar de nota naar aanleiding van het verslag met betrekking tot artikel 23.
Het bedrijfsleven heeft verzocht te voorzien in een aparte wettelijke bepaling voor een eigen geschillenbeslechtingsregeling. Wij juichen deze ontwikkeling toe. Het draagt bij aan het zelfreinigend vermogen van organisaties. De overheid komt daarmee meer op afstand. Daarom is ook onlangs van de zijde van het departement van Justitie een subsidie toegekend aan de Stichting alternatieve geschillenbeslechting Centrum voor Bedrijfsleven (stichting ACB). De hier voorgestelde voorziening in de wet, beoogt dit te ondersteunen. Een dergelijke regeling in een gedragscode kan ertoe bijdragen dat de regels van de wet worden geïnterpreteerd op een wijze die is toegesneden op de branche waarvoor de code geldt, en daarmee aan een betere internalisering van de zich aldus ontwikkelende normen.
Het College bescherming persoonsgegevens dient bij de goedkeuring van de code, toe te zien op voldoende onafhankelijkheid van de geschillenbeslechting. Een factor daarbij is de betrokkenheid van vertegenwoordigers van degenen over wie gegevens worden verwerkt. De Consumentenbond heeft aangekondigd in dit opzicht een rol te willen gaan vervullen. Het College bescherming persoonsgegevens kan zich vervolgens er dan toe beperken toe te zien op een juiste naleving van de code, zowel materieel als procedureel, tegen de achtergrond van de algemene normen van de wet. Overigens zij hier benadrukt dat een dergelijke geschillenbeslechtingsregeling niet exclusief is: de betrokkene blijft ingevolge de voorgestelde wijzigingen de vrijheid houden om zich tot de Registratiekamer te wenden.
De wettelijke aanpassing dient door te werken in de regeling van de termijnen in artikel 47, eerste lid. Een daartoe strekkende wijziging is hieronder opgenomen.
Artikel 25 sluit niet uit dat ook bestuursorganen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht gedragscodes opstellen. Gelet op de bezwaarschriftprocedure van de artikelen 6:4 e.v. van deze wet, ligt het niet in de rede dat dergelijke organen in een dergelijke gedragscode naast materiële normen daarenboven nog een eigen geschillenbeslechtingsregeling zullen openen. De interne afdoening van zaken ligt eigenlijk reeds in deze procedure besloten. Ik zie echter onvoldoende reden ook op het niveau van de wet bestuursorganen te verbieden een dergelijke regeling in een gedragscode op te nemen. Zouden zij toch een dergelijke regeling opnemen, dan kan deze immers geen afbreuk doen aan de bezwaarschriftprocedure.
De wijziging brengt artikel 28 beter in overeenstemming met artikel 76.
Naar aanleiding van opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie in het verslag stellen wij voor nog een verdergaande vereenvoudiging aan te brengen in die zin dat de algemene bekendmaking via de pers wordt beperkt tot de gevallen van direct marketing door derden. Bij direct marketing ten aanzien van eigen klantgegevens kan dan worden volstaan met de mededeling op de reclame zelf aan de betrokkene hoe hij bezwaar kan maken. Daarmee komt de oorspronkelijk in het wetsvoorstel opgenomen verplichting te vervallen om ook bij eigen gebruik via de dagbladpers op de mogelijkheid van bezwaar te wijzen.
In de lijn van artikel 13 van de richtlijn is de aanhef van artikel 43 aangepast in die zin dat slechts kan worden afgeweken van de doelbinding, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wbp. Genoemd artikel 13 voorziet niet in een afwijkingsmogelijkheid van de geheimhoudingsverplichting (artikel 9, vierde lid).
De voorgestelde wijziging van artikel 47, eerste lid, is wenselijk om ontijdige verzoeken te vermijden. Een precisering van de termijn voor het benaderen van het College is daarom opgenomen. Voorts strekt het voorstel ertoe in de termijnen ruimte te scheppen voor een procedure van een geschillenbeslechtingsregeling op grond van een goedgekeurde gedragscode.
Het bestaande artikel 34, achtste lid, van de WPR schrijft voor dat de gerechten hun uitspraken over geschillen over de WPR toezenden aan de Registratiekamer. In de praktijk blijkt deze verplichting een onevenredige belasting in verhouding tot het belang dat de Registratiekamer hierbij heeft. Ik acht het wenselijk in de nieuwe situatie deze dienstverlening aan het College te laten vervallen.
Deze wijziging heeft tot doel het College bescherming persoonsgegevens, anders dan de Registratiekamer, onder het toepassingsbereik van de Wet Nationale ombudsman te brengen. In artikel 39, tweede en derde lid, van de WPR was de Registratiekamer wat betreft de afhandeling van klachten tegen haar, op één lijn gesteld met de eveneens onafhankelijke zittende magistratuur. Dit betekende in de praktijk dat klachten moesten worden gericht tot de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Gelet op de ontwikkelingen in het denken over de rol van de Nationale ombudsman, meen ik dat deze laatste in aanmerking hoort te komen voor de afhandeling van klachten tegen het College bescherming persoonsgegevens. In de praktijk blijkt dit voor burgers ook een laagdrempeliger voorziening. Dit brengt tevens met zich mee dat het College bescherming persoonsgegevens bij algemene maatregel van bestuur zal worden opgenomen in de bijlage bij het Aanwijzingsbesluit bestuursorganen Wob en WNo onder schrapping van artikel 1, onder b, van dat besluit.
De voorgestelde wijziging verplicht het College in zijn bestuursreglement ook regels te stellen omtrent werkwijzen en procedures met het oog op een goede en zorgvuldige uitoefening van de verschillende aan het College opgedragen taken. Zorgvuldige procedures zijn onder meer van belang vanwege de grote maatschappelijke gevolgen die de activiteiten van het College kunnen hebben. Hierbij valt in de eerste plaats te denken aan het toezicht op de naleving van de wet en de onderzoeken die in dit kader worden verricht. Soms kan publiciteit over alleen al het voornemen om onderzoek te doen, schade toebrengen aan de te onderzoeken partij. Een reële mogelijkheid is dat de uitkomst van een dergelijk onderzoek zal zijn dat niet in strijd met de wet is gehandeld. In dergelijke gevallen is de schade ten onrechte geleden. Daar het maatschappelijk effect van dergelijke publiciteit onder omstandigheden op één lijn kan worden gesteld met een daadwerkelijke sanctie, is het goed dat het bestuursreglement voorziet in regels omtrent werkwijzen en procedures ten einde een zorgvuldige voorbereiding en uitvoering van werkzaamheden te waarborgen. In verband met eventuele publiciteit zijn verschillende aspecten van betekenis. Enerzijds vergt artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur spontane publiciteit wanneer dat van belang is voor een «democratische bestuursvoering», anderzijds moet de te onderzoeken partij in beginsel in de gelegenheid zijn vermeend dreigend onrechtmatig gedrag in kort geding door de rechter te laten toetsen. Ook kan het voorkomen dat het College anderszins uit hoofde van zijn taak publiciteit noodzakelijk acht. De voorgestelde bepaling impliceert dat het College omtrent de afweging van de in aanmerking komende belangen regels maakt en deze ter goedkeuring aan de Minister voorlegt. Hetzelfde geldt voor de regels die nodig zijn voor de uitoefening van andere taken, zoals advisering en sanctieoplegging. Daarbij dient ook de verhouding tussen de verschillende taken in ogenschouw te worden genomen.Voor een verdere toelichting verwijzen wij naar de nota naar aanleiding van het verslag.
Artikel 60 regelt de onderzoeksbevoegdheid van het College. Het is wenselijk dat deze bevoegdheid aan nadere regels inzake hoor en wederhoor wordt onderworpen. Naar analogie van artikel 25, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman dienen de verantwoordelijken die het voorwerp zijn geweest van onderzoek, in de gelegenheid te zijn hun zienswijze te geven op voorlopige bevindingen. Hiermee wordt gedoeld op zowel de feitelijke constateringen in het onderzoek als het daaraan verbonden oordeel over de rechtmatigheid van de onderzochte gegevensverwerking. De zienswijze van de verantwoordelijken wordt betrokken bij het definitieve oordeel van het College.
In aanvulling hierop bepaalt de tweede volzin dat bij de uitvoering van wetgeving de voorlopige bevindingen ook ter kennis worden gebracht van de minister wie het aangaat. Deze bepaling heeft met name toegevoegde waarde in de gevallen waarin niet een of enkele specifieke bestuursorganen als verantwoordelijken voorwerp vormen van onderzoek, maar de toepassing van wettelijke voorschriften in algemene zin door het College wordt onderzocht. Geen voorwaarde voor de toepassing van de onderhavige bepaling is dat de desbetreffende minister tevens verantwoordelijke is in de zin van de WBP. Het gaat om de minister die verantwoordelijkheid draagt voor de wet waarvan de uitvoering door het College wordt onderzocht.
Ik acht de bescherming van de functionaris door het College bescherming persoonsgegevens in zijn functie onwenselijk. De oorspronkelijk voorgestelde bepaling was overgenomen uit het Duitse recht, waarin het desbetreffende gedeelte van artikel 18, tweede lid, van de richtlijn zijn oorsprong vindt. Laatstgenoemde bepaling eist dat de functionaris op «onafhankelijke wijze toezicht uitoefent». Ik meen evenwel dat ook zonder functiebescherming de resterende bepalingen voldoende de onafhankelijkheid van de functionaris waarborgen.
Naar aanleiding van commentaar van het VNO/NCW is besloten de regeling van de bestuurlijke boete vooralsnog niet in de Wet bescherming persoonsgegevens op te nemen. Mede in het licht van de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht zullen wij nader bezien in hoeverre invoering van een zodanige regeling alsnog dient plaats te vinden.
De wijziging brengt de wet meer in overeenstemming met de richtlijn, daar de richtlijn ook in andere Nederlandse wetgeving kan worden geïmplementeerd.
Voor het eerste en tweede onderdeel zij verwezen naar de wijziging van artikel 8, onder b en d. Wat betreft het derde onderdeel is de bedoeling de tekst nauwer te laten aansluiten bij de tekst van de richtlijn. Vooral is van belang buiten twijfel te stellen dat onderdeel f alleen ziet op registers die bij de wet (in materiële zin) zijn ingesteld, niet alleen wanneer het betreft openbare registers, doch ook registers waaruit uitsluitend belanghebbenden gegevens kunnen ontvangen. De richtlijn laat niet toe dat de bepaling van toepassing is op registers zonder wettelijke grondslag. Wij wijzen erop dat in de richtlijn de term «openbaar register» een ruimere betekenis heeft dan in de Nederlandse rechtssfeer. In de richtlijn ziet hij kennelijk mede op registers die niet openbaar zijn in de zin dat ieder deze kan raadplegen (openbaar betekent dat deze door het openbaar gezag bij wettelijk voorschrift zijn ingesteld), terwijl in Nederland «openbaar» wel de betekenis heeft van algemene raadpleegbaarheid. Daarom is het beter in de wettekst het woord «openbaar» te vermijden en wat de richtlijn beoogt, te omschrijven.
Op verzoek van het bedrijfsleven is de overgangstermijn betreffende onderdelen van de wet verlengd. Daartoe strekt de wijziging onder 1.
Het is wenselijk om het overgangsregime voor bestaande overeenkomsten waarvoor geen toestemming is gegeven die voldoet aan de vereisten van artikel 1, onder i, te versoepelen. Daartoe strekt de wijziging onder 2.
Evenmin is het wenselijk dat bestaande verwerkingen die moeten worden onderworpen aan een voorafgaand onderzoek, op te schorten bij inwerkingtreding van de wet. Deze kunnen worden voortgezet. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de signaleringssystemen van banken en verzekeraars. Daartoe strekt de wijziging onder 3.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25892-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.