25 891 (R1609)
Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

I. Voorstel van wet

– In de considerans is de verwijzing naar het Staatsblad geschrapt en is voor de woorden «de verlening» toegevoegd: de verkrijging,.

– In de aanhef van artikel I is alleen de citeertitel van de Rijkswet op het Nederlanderschap gebruikt.

– In artikel I, tweede lid, zijn de woorden: «Voor de toepassing van deze Rijkswet» vervangen door: Behoudens voor de toepassing van artikel 15A, onder a, van deze Rijkswet.

– In artikel 6 is onderdeel d van het eerste lid is na het woord «minderjarigheid» toegevoegd: krachtens rechterlijke beschikking, is voor het woord: «één» het woord: tenminste geplaatst, en is het woord «twee» veranderd in: drie.

– In artikel 6 is onderdeel f van het eerste lid is na het woord «bezeten» toegevoegd het woord: en, en is na de woorden «hoofdverblijf heeft» de rest van de zin geschrapt.

– In artikel 6 is onderdeel h van het eerste lid is is na het woord «Aruba» de rest van de zin geschrapt.

– In artikel 9, derde lid, onder c, is voor het woord «periode» toegevoegd: onafgebroken.

– In artikel 15, tweede lid, onder b, zijn de woorden «heeft of gehad heeft» gewijzigd in: heeft gehad.

– In artikel 15A, onder b, is aan het slot van de tweede zin toegevoegd: en de betrokkene behoort tot een van de categorieën, genoemd in artikel 15, tweede lid.

– In artikel 16A is aan het slot van de tweede zin toegevoegd: en de betrokkene behoort tot een van de categorieën, genoemd in artikel 16, tweede lid, onder e, f en g.

– In artikel 26, eerste lid, onder a, is het woord «heeft» vervangen door: heeft gehad.

– In artikel 26, eerste lid, onder b, zijn de woorden «heeft of gehad heeft» gewijzigd in: heeft gehad.

– Onder vernummering van de artikelen II tot en met VII tot III tot en met VII is toegevoegd:

ARTIKEL II

De intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, eerste lid, werkt niet verder terug dan tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze Rijkswet, indien het Nederlanderschap voor dat tijdstip is verkregen of verleend.

II. Memorie van toelichting

ALGEMEEN

– In onderdeel 1 zijn de vindplaatsen van de kamerstukken juist aangepast.

– In onderdelen 1 en 2 zijn de juiste benamingen van het Verdrag van Straatsburg en het Tweede Protocol opgenomen, en aangegeven dat in deze memorie verder citeertitels gebruikt zullen worden.

– In onderdeel 2 zijn in de eerste zin van de vierde alinea geschrapt de woorden: of het afleggen van een verklaring.

– In onderdeel 4 is in de tweede alinea na de woorden: «vreemdeling hier te lande» toegevoegd: zoals kan blijken uit de afgifte van een vergunning tot vestiging, een vergunning tot verblijf of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf.

– Aan het slot van onderdeel 4 is de volgende passage toegevoegd: Ten aanzien van de uitvoeringspraktijk wijs ik op de afspraken die gemaakt zijn bij de behandeling in de Tweede en Eerste Kamer van wetsvoorstel 25 343 (Aanpassing van de Kieswet, Gemeentewet en Provinciewet in verband met de invoering van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en aanpassing van het geïntegreerde vreemdelingenbeleid). Bij de nadere memorie van antwoord aan de Eerste Kamer heb ik toegezegd dat in een wijziging van de Vreemdelingencirculaire expliciet zal worden ingegaan op de gevallen waarin een verblijfstitel met terugwerkende kracht moet worden verlengd. Bij de mondelinge behandeling in de Eerste Kamer is daaraan toegevoegd dat ook het Voorschrift Vreemdelingen op gelijke wijze met terugwerkende kracht zal worden gewijzigd. In de gevallen als hier bedoeld, te weten een verblijfstitel wordt met terugwerkende kracht verlengd, zal er dus geen onderbreking zijn in de vereiste periode van legaal verblijf.

– In onderdeel 6 is de laatste zin vervangen door: De herinvoering van de afstandseis brengt mee, dat in de optie-voorstellen van artikel 6, eerste lid, zoals voorgesteld in de tweede tranche, rekening is gehouden met die herinvoering.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

– In de eerste zin van de derde alinea van F: Artikel 4 is de vindplaats van de regeling van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap toegevoegd.

– Aan de derde alinea van F: Artikel 4 is de zin toegevoegd: Wordt na het in dit artikel genoemde tijdstip van verkrijging van het Nederlanderschap tegen de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap met succes beroep of beroep in cassatie ingesteld, dan gaat het Nederlanderschap verloren op grond van artikel 14, tweede lid.

– Aan de tekst van G: Artikel 5 is toegevoegd: De verkrijging van het Nederlanderschap wegens adoptie is op vergelijkbare wijze geregeld als in artikel 4.

– In H: Artikel 6, onderdeel 4, is een verwijzing opgenomen naar kamerstukken II 1994/95, 22 700, nr 5, p. 11/12, en zijn in de derde zin de woorden «waarvan tenminste twee sinds het gezamenlijk gezag is ingesteld» vervangen door: gedurende de periode dat deze op grond van een rechterlijke beschikking het gezamenlijke gezag mede uitoefent of heeft uitgeoefend.

– In H: Artikel 6, onderdeel 6, is de tweede en derde zin, luidende «Door deze voorwaarden worden aan deze groep optanten dezelfde vereisten gesteld als thans voor naturalisatie verwoord in artikel 8, juncto artikel 9, zij het dat enerzijds de eis van inburgering vervalt, nu deze bij oud-Nederlanders mag worden verondersteld, en anderzijds de mogelijkheid vervalt om zonder hoofdverblijf in het Koninkrijk te hebben het Nederlanderschap te herkrijgen.

Het laten vallen van de eis van inburgering hebben wij hierboven reeds gemotiveerd», vervangen door de volgende passage: Deze optiemogelijkheid is ingevoerd, omdat bij deze groep personen zowel door hun status van oud-Nederlander als door hun toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba gedurende tenminste één jaar, een zodanig sterke mate van inburgering in de Nederlandse, Antilliaanse of Arubaanse samenleving mag worden verondersteld, dat van hun – anders dan van oud-Nederlanders zonder zulke sterke banden – geen afstand van de andere nationaliteit gevraagd behoeft te worden.

– Aan H: Artikel 6, onderdeel 8, is toegevoegd de passage: Reeds in de nota naar aanleiding van het eindverslag betreffende de tweede tranche van wijzigingen, kamerstukken II 1994/95, 23 594 (R 1496), nr. 10, blz. 2, is aangegeven dat deze optiemogelijkheid om humanitaire redenen is gegeven.

Het betreft immers personen, die na hun pensionering ervoor kiezen in Nederland te blijven wonen, veelal omdat hun kinderen en kleinkinderen – die in beginsel de Nederlandse nationaliteit hebben – hier wonen, vaak ook omdat zij sociaal en financieel van hun afhankelijk zijn. Verkrijging van het Nederlanderschap wordt dan gewenst om ook in de eenheid van nationaliteit die familiebanden te bevestigen. Om die redenen is deze optiebepaling zodanig gewijzigd, dat noch het vereiste van kennis van de Nederlandse taal, noch dat van beperking van meervoudige nationaliteit wordt gesteld.

– In J: Artikel 7, onderdeel 2, is de een na laatste zin, luidende «Het huidige vierde lid dient daartoe te worden aangevuld.» vervangen door: Artikel 8 dient daartoe te worden aangevuld met een vijfde lid.

– In O: Artikel 14 in de eerste zin van onderdeel 1 na het woord «verkrijging» toegevoegd: of verlening.

– In O: Artikel 14 is na onderdeel 1, en na vernummering van de overige onderdelen, toegevoegd: 2. De intrekking werkt terug tot het tijdstip van de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. Ter wille van de rechtszekerheid zal geen intrekking meer mogelijk zijn indien sinds de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap twaalf jaar verstreken zijn.

Laatstgenoemde termijn hangt samen met de verjaringstermijn terzake van het misdrijf «valsheid in geschrifte». Terwille van de rechtszekerheid zal de intrekking niet verder terugwerken dan tot het tijdstip, waarop deze Rijkswet in werking treedt, indien het Nederlanderschap daarvoor reeds is verkregen of verleend; zie voor deze overgangsregeling artikel II.

– Na vernummering in de artikelsgewijze toelichting van de Artikelen II tot en met V in Artikelen III tot en met VI, is voor Artikel III de toelichting op Artikel II ingevoegd, luidende:

Artikel II

Deze rijkswet heeft exclusieve werking en is derhalve ook van toepassing op de rechtsgevolgen van feiten, die zich onder de oude wet voordeden. Dit heeft een bijzondere betekenis voor artikel 14, eerste lid. De verkrijging of verlening van het Nederlanderschap kan op grond van het in dat artikellid bepaalde worden ingetrokken, zodra deze rijkswet in werking is getreden. Die intrekking kan het gevolg zijn van valse verklaringen, bedrog en verzwijgingen, die reeds voor de inwerkingtreding van deze wet zijn gepleegd. Artikel 14, eerste lid, geeft aan de intrekking terugwerkende kracht tot het tijdstip van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. Om redenen van rechtszekerheid is het echter niet gewenst de intrekking terug te laten werken tot vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van deze rijkswet.

Naar boven