25 891 (R 1609)
Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 13 november 1998

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel D komt de laatste zin van artikel 2, derde lid, te luiden: Indien de vertegenwoordiging van het kind van rechtswege is opgedragen aan één der ouders kan de andere ouder eenzelfde verzoek doen. Indien zowel het kind als zijn wettelijk vertegenwoordiger of die andere ouder bedenkingen hebben tegen de medeverkrijging of medeverlening deelt het kind daarin niet.

2. In onderdeel F komt artikel 4, eerste lid, te luiden:

1. In afwijking van artikel 3 wordt Nederlander het kind van een persoon wiens vaderschap gerechtelijk wordt vastgesteld, indien het kind op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was en de vader op de in de volgende zin bedoelde dag Nederlander is, of, indien deze is overleden, op de dag van overlijden Nederlander was. Betreft het een Nederlandse uitspraak dan verkrijgt het kind het Nederlanderschap op de eerste dag na een periode van twee maanden na de dag van de uitspraak in eerste aanleg of, indien binnen deze periode hoger beroep is ingesteld, van twee maanden na de dag van de uitspraak in hoger beroep, dan wel, indien binnen deze laatste periode beroep in cassatie is ingesteld, op de dag van de uitspraak in cassatie. Betreft het een buitenlandse rechterlijke uitspraak dan verkrijgt het kind het Nederlanderschap op de dag waarop deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen.

3. In onderdeel H wordt artikel 6 als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, onder d, wordt vóór het woord «rechterlijke» toegevoegd: Nederlandse.

b. Het eerste lid, onder f, komt te luiden:

f. de meerderjarige vreemdeling die te eniger tijd het Nederlanderschap of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander heeft bezeten en in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba tenminste één jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf heeft tenzij hij het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15, eerste lid, onder d;.

c. Het eerste lid, onder h, komt te luiden:

h. de vreemdeling die de leeftijd van vijf en zestig jaar heeft bereikt en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba.

d. In het derde lid, wordt de punt vervangen door een komma, en wordt toegevoegd: tenzij volkenrechtelijke verplichtingen zich daartegen verzetten.

4. In onderdeel J wordt in artikel 8, eerste lid, onder c, het woord «gehad» geschrapt.

5. In onderdeel K wordt artikel 9 als volgt gewijzigd:

a. Het derde lid, onder e, komt te luiden:

e. de verzoeker die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba erkend is als vluchteling.

b. Het vierde lid, wordt het woord «vrijstelling» vervangen door: ontheffing.

6. In onderdeel L komt artikel 10 te luiden:

Artikel 10

Wij kunnen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, en de termijn genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid.

7. In onderdeel M komt artikel 11, zesde lid, te luiden:

6. Het vereiste van toelating en hoofdverblijf van het tweede en derde lid is niet van toepassing op het minderjarige kind van een vader of moeder die hoofdverblijf heeft in het buitenland en die met toepassing van het tweede lid van artikel 8 het Nederlanderschap verkrijgt, mits het kind feitelijk tot het gezin van deze ouder behoort en zijn hoofdverblijf niet heeft in het land waarvan hij onderdaan is.

8. In onderdeel O wordt in artikel 14, tweede lid, na de woorden «Het Nederlanderschap wordt» de zinsnede toegevoegd: door een minderjarige.

9. In onderdeel P komt artikel 15, eerste lid, onder d, te luiden:

d. door intrekking door Onze Minister van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend, welke kan plaatsvinden, indien de betrokkene heeft nagelaten na de totstandkoming van zijn naturalisatie al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.

10. Na onderdeel U wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ua. Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23

Wij kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen stellen ter uitvoering van deze Rijkswet.

B

Artikel II komt te luiden:

ARTIKEL II

1. De intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, eerste lid, werkt niet verder terug dan tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze Rijkswet, indien het Nederlanderschap voor dat tijdstip is verleend.

2. Voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, onder f, en artikel 8, tweede lid, wordt hij wiens Nederlanderschap is ingetrokken op grond van artikel 14, eerste lid, juncto het eerste lid van dit artikel, niet geacht het Nederlanderschap te hebben bezeten.

C

In artikel III wordt het woord «Rijkswet» vervangen door: Rijkswet op het Nederlanderschap; en het woord «wet» door: Rijkswet.

D

In artikel IV, eerste lid, worden de woorden «in artikel I, onderdeel P, van deze Rijkswet» geschrapt.

E

Artikel V wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De meerderjarige die vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Rijkswet op grond van of, als minderjarige, wegens artikel 15, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap zijn Nederlanderschap heeft verloren, herkrijgt het Nederlanderschap door het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring binnen een termijn van één jaar na de inwerkingtreding van deze Rijkswet. Deze herkrijging werkt terug tot het moment van verlies. Artikel 6, tweede, vierde en zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing met uitzondering van het vereiste van toelating en hoofdverblijf. De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, genoemde periode vangt aan op de dag van de bevestiging als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

2. In het tweede lid worden de woorden «zes jaar» vervangen door «tien jaar» en vervallen in de laatste volzin de woorden «in artikel I, onderdeel P, van deze Rijkswet».

Toelichting

In de nota naar aanleiding van het verslag is reeds ingegaan op een aantal wijzigingen. De overige wijzigingen zijn voornamelijk van redactionele en technische aard. Alleen de onderdelen A.2, A.5, A.11, A.12 B en E.1 behoeven nog een korte toelichting.

A.2 In deze wijziging wordt in de eerste plaats tot uitdrukking gebracht dat de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap geen terugwerkende kracht heeft voor zover dit het Nederlanderschap betreft. Omdat Nederlandse rechterlijke uitspraken in dit onderdeel van het familierecht geen kracht van gewijsde kennen en buitenlandse uitspraken wel, moeten deze twee situaties hier worden onderscheiden.

A.3, onderdeel b De intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 15, eerste lid, onder d, heeft geen terugwerkende kracht. De persoon die op grond van deze bepaling zijn Nederlanderschap verliest is oud-Nederlander. Op grond daarvan zou hij vrijwel steeds en onmiddellijk een optie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder f, kunnen uitbrengen. Om dat te verhinderen is dit onderdeel aangepast.

A.4 Door schrapping van het woord «gehad» wordt duidelijk dat de verzoeker ook op het tijdstip van de verlening van het Nederlanderschap nog aan de voorwaarde van toelating en hoofdverblijf moet voldoen.

A.9 Door de toevoeging «door Onze Minister» wordt de procedure van de intrekking van het Nederlanderschap op grond van dit onderdeel van het eerste lid van artikel 15 dezelfde als die welke geldt in geval van een intrekking op grond van artikel 14, eerste lid.

A.10 Door invoering van het «openbare orde»-vereiste in de optieprocedure – zie artikel 6, derde lid – bestaat de mogelijkheid dat de autoriteiten die bevoegd zijn optiebevestigingen af te geven, daaraan een andere invulling geven dan door de Minister van Justitie wordt gedaan in het kader van de naturalisatieprocedure. Ook op andere punten bestaat de kans op een onbedoelde andere toepassing van voorschriften die in de optieprocedure en naturalisatieprocedure als van gelijke inhoud bedoeld zijn. Toevoeging van het woord «krachtens» maakt het mogelijk in een algemene maatregel van rijksbestuur aan de minister de bevoegdheid te geven de eenvormigheid van toepassing te verwezenlijken.

B De intrekking van het Nederlanderschap op grond van onder andere artikel 14, eerste lid, werkt terug tot het moment van verkrijging of verlening ervan. De betrokken persoon is dan ook in het algemeen geen oud-Nederlander. Dat is echter anders waar het betreft de overgangsregeling van artikel II. De terugwerking van de intrekking tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze Rijkswet brengt mee dat wie vóór dat tijdstip het Nederlanderschap heeft verkregen en het Nederlanderschap met terugwerking tot dat tijdstip verliest, de status van oud-Nederlander heeft. Om hem op gelijke wijze te behandelen als anderen wier Nederlanderschap is ingetrokken, bepaalt het tweede lid van dit artikel dat hij in het kader van artikel 6, eerste lid, onder f, en van artikel 8, tweede lid, niet geacht wordt oud-Nederlander te zijn.

E.1 Artikel 16, aanhef en onder c, van de huidige Rijkswet bepaalt onder meer dat een minderjarige het Nederlanderschap verliest indien zijn vader of moeder dit verliest op grond van artikel 15, onder c. Is deze persoon nog minderjarig op het tijdstip dat de ouder een optie uitbrengt als in artikel V bedoeld, dan kan de vader of moeder het kind opnemen in de optieverklaring. Is deze persoon inmiddels meerderjarig dan behoort het een zelfstandig optierecht te hebben. Artikel V is daartoe aangepast.

Ten einde optanten die gebruik maken van artikel V en hun kinderen eenzelfde positie te brengen als overige optanten en hun kinderen worden enkele leden van artikel 6 van overeenkomstige toepassing verklaard. Het vereiste van toelating en hoofdverblijf voor kinderen van optanten worden niet gesteld, omdat artikel V juist voor oud-Nederlanders die in het buitenland verblijven een reparatiemogelijkheid beoogt te bieden. Tevens is ter verduidelijking opgenomen vanaf welk moment een nieuwe verliestermijn van tien jaar aanvangt.

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen

Naar boven