Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 februari 2016
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft mij verzocht op korte
termijn schriftelijk te reageren op een door deze commissie vastgesteld «Position
paper inzake EU-Arbowetgeving» zodat het antwoord nog betrokken kan worden bij het
algemeen overleg over arbeidsomstandigheden dat gepland is op 18 februari 2016.
Ik heb het paper met belangstelling gelezen. Het beschrijft op goede en begrijpelijke
wijze het arboacquis met daarin de Kaderrichtlijn en de 23 bijzondere richtlijnen.
Het paper wijst op de Nederlandse benadering van arboregelgeving met een nadruk op
doelvoorschriften enerzijds en anderzijds praktische (sectorgewijze) arbovoorschriften.
De invulling van die voorschriften kan plaatsvinden in arbocatalogi.
De opvatting van de Kamer zoals die is verwoord onder «Standpunt Tweede Kamer» sluit
aan bij de opvattingen van het kabinet. Eerder heb ik eurocommissaris Thyssen, en
haar voorganger Andor, geïnformeerd over deze opvattingen. Daarbij heb ik ondermeer
gewezen op het belang van doelvoorschriften waarbij technische voorschriften aan de
individuele lidstaten worden overgelaten en op het bereiken van een gelijk Europees
speelveld. Ondermeer door op Europees niveau meer grenswaarden voor kankerverwekkende
stoffen vast te stellen.
Een belangrijk punt uit het paper is de stelling dat vanuit culturele overwegingen
(in Nederland bijvoorbeeld de samenwerking tussen sociale partners) en vanuit het
subsidiariteitbeginsel, de EU-regelgeving dusdanig moet zijn dat er op EU-niveau een
gelijk speelveld ontstaat en er tegelijkertijd ruimte is voor een passende invulling
per lidstaat. Hierbij staat voor mij, net als voor uw Kamer voorop dat het beschermingsniveau
van werknemers minimaal gelijk blijft en mogelijk verhoogd wordt.
Wellicht ten overvloede wil ik aangegeven dat ik van opvatting ben dat het aanpassen
van het arboacquis, dat over een periode van meerdere decennia tot stand is gekomen,
een logische stap is. Stroomlijnen van concepten en het aanpassen van regelgeving
aan de actualiteit zijn mijns inziens voorwaarden om een regelgeving «in goede conditie»
te houden.
Op dit ogenblik beraadt de Europese Commissie zich op nadere stappen wat betreft de
evaluatie en herziening van de Europese arboregelgeving. Mij lijkt het waarschijnlijk
dat de commissie ook opvattingen vanuit de lidstaten, niet zijnde van ministers of
regeringen, mee zal wegen. Ik wil u dan ook aanraden uw opvattingen niet alleen mij
kenbaar te maken, maar die ook actief te delen met de Europese Commissie en het Europees
parlement.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher