Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 december 2011
Tijdens het AO Arbo-onderwerpen op 9 november 2011 heb ik naar aanleiding van een vraag van de heren Huizing (VVD) en Ulenbelt
(SP) toegezegd dat de Tweede Kamer voor de Begrotingsbehandeling een eerste indicatie zou krijgen van de civielrechtelijke
mogelijkheden om boetes te innen bij buitenlandse bedrijven.
De civielrechtelijke instrumenten die zien op wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing in een andere
lidstaat, zijn alle naar hun aard beperkt tot burgerlijke- en handelszaken. Administratiefrechtelijke zaken zijn daarvan standaard
specifiek uitgezonderd in de bepalingen over het toepassingsgebied.
Voorbeeld:
Verordening 44/2001 «Brussel I» inzake de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen
in burgerlijke en handelszaken, artikel 1: «De verordening wordt toegepast in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard
van het gerecht. Zij heeft met name geen betrekking op (...) administratiefrechtelijke zaken.»
Ik zie derhalve momenteel geen enkel aanknopingspunt voor het langs civielrechtelijke weg innen van de boetes in het buitenland.
In de aanloop naar een Rijksincassobureau (RIB) zal de internationale inning van bestuurlijke boetes overigens een punt van
aandacht gaan vormen. Er is inmiddels bij het ministerie van V&J een expert-werkgroep «bestuurlijk handhaven over de grenzen
heen» ingesteld, onder aanvoering van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
P. de Krom