25 883 Arbeidsomstandigheden

Nr. 188 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juli 2011

In het algemeen overleg met de Kamer op 27 april 2011 (kamerstuk 25 883, nr. 184) heb ik toegezegd de Kamer te informeren over de wijze van inning van premies werknemersverzekeringen en volksverzekeringen bij lokaal ambassadepersoneel en over de voortgang in de situatie van het lokale personeel van de Marokkaanse ambassade. Deze brief schrijf ik mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Ambassades en consulaten zijn verplicht zich te houden aan de wetten en regelingen van de ontvangende staat. Dit is neergelegd in het Weens verdrag inzake het diplomatieke verkeer van 18 april 1961 en in het Weens verdrag inzake consulaire betrekkingen van 24 april 1963. Op hen zijn dus in beginsel de normale regels van aangifte en afdracht van toepassing, behoudens voor zover uitzonderingen gelden in verband met hun bijzondere status.

Onderscheid moet worden gemaakt in de heffing van premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet enerzijds en de heffing van loonbelasting en premies volksverzekeringen anderzijds.

Voor de aangifte en afdracht van premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet gelden de gebruikelijke Nederlandse regels. De ambassade doet als werkgever periodiek (maandelijks of per vier weken) aangifte bij de Belastingdienst van de loonbetalingen aan zijn verzekerde werknemers. De werkgever moet over het betaalde loon de premies voor de Nederlandse werknemersverzekeringen berekenen en deze afdragen aan de Belastingdienst. Dit betreft de premies voor de verzekeringen op grond van de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Werkloosheidswet. Deze premies zijn verschuldigd door de werkgever over het betaalde loon en worden niet verhaald op de werknemer. Werknemers zijn van rechtswege verzekerd en kunnen aanspraak maken op de uitkeringen die voorzien zijn in de verschillende uitkeringswetten.

Ook moet de werkgever een vergoeding betalen aan de werknemer voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet die de werknemer verschuldigd is. De werkgever moet vervolgens de inkomensafhankelijke bijdrage inhouden op het loon van de werknemer.

Indien de ambassade deze premies niet opgeeft of afdraagt zijn er vanwege de bijzondere positie van de ambassade geen mogelijkheden om dit af te dwingen. Echter: op verzoek van de Belastingdienst neemt het Ministerie van Buitenlandse Zaken stappen als ambassades nalaten opgave te doen. Mij zijn geen gegevens bekend waaruit zou blijken dat de Marokkaanse ambassade op dit punt niet aan zijn wettelijke verplichtingen voldoet.

Voor de loonbelasting en de premies volksverzekeringen geldt een van de normale heffingen afwijkend regime. Voor gewone werkgevers is voorgeschreven dat zij loonbelasting en premies volksverzekeringen inhouden op het loon dat zij uitbetalen aan de werknemers. Voor de werknemers is deze inhouding een voorheffing op de inkomstenbelasting en premieheffing over het totale inkomen.

Ambassades laten deze inhoudingen achterwege en betalen het brutoloon uit aan de werknemer, omdat op grond van artikel 6, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 diplomatieke, consulaire en andere vertegenwoordigers van andere Mogendheden en de hun toegevoegde ambtenaren, alsmede bij ministeriële regeling aan te wijzen internationale organisaties niet als inhoudingsplichtigen worden beschouwd. Ambassades en consulaten zijn dus niet verplicht om de eventuele door de werknemer verschuldigde belasting en premies volksverzekeringen op het salaris in te houden en af te dragen. Het alsnog invoeren van een verplichting tot inhouding is weinig zinvol, omdat zo’n verplichting – vanwege de Weense Verdragen – niet zou kunnen worden afgedwongen.

De werknemers zijn daarmee zelf verantwoordelijk en verplicht te zorgen voor de betaling van de premies volksverzekeringen en inkomstenbelasting. Zij voldoen aan die verplichting met de jaarlijkse aangifte van hun inkomen bij de Belastingdienst en afdracht op basis van de aanslag van de Belastingdienst. De werknemers kunnen hierop door de Belastingdienst worden aangesproken.

In het conflict tussen de lokale werknemers van de Marokkaanse ambassade en hun werkgever heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken sinds het algemeen overleg van 27 april jl. met beide partijen meerdere malen gesproken.

Volgens de Marokkaanse ambassadeur heeft hij met toestemming van Rabat de salarissen van het lokaal personeel verhoogd. De ambassade betaalt geen vakantiegeld, maar wel een 13e maand. De ambassade beschouwt dit als vakantiegeld. Het personeel stelt dat de betaling nog altijd niet overeenkomt met het Nederlands arbeidsrecht.

Op grond van de beschikbare gegevens blijkt het bijzonder moeilijk om objectief vast te stellen welke afwijkingen er momenteel zijn van het Nederlandse arbeidsrecht. De salarisadministratie van de Marokkaanse ambassade kan niet worden ingezien door de Nederlandse Arbeidsinspectie zonder toestemming van de ambassadeur. De medewerkers hebben vooralsnog hun recente klachten niet met controleerbare feiten kunnen onderbouwen. Daardoor blijft het vooral het woord van de ene partij tegenover dat van de andere. Het ministerie heeft geen middelen om zelf duidelijkheid of een doorbraak te forceren.

In het meest recente gesprek met Abvakabo-FNV, op 10 juni jl., is daarom de lokale medewerkers van de ambassade de suggestie gedaan hun zaak voor te leggen aan de Nederlandse rechter. De gang naar de rechter is ook voor lokale werknemers van buitenlandse vertegenwoordigingen een logische stap. Zij hebben immers, precies als iedere andere werknemer in Nederland, het recht een arbeidsgeschil aan de rechter voor te leggen voor een onafhankelijk oordeel. Pas als er een tegen de buitenlandse vertegenwoordiging gewezen vonnis is, dat met dwangmiddelen zou moeten worden uitgevoerd, gaan de diplomatieke immuniteiten een rol spelen. Op grond van een gewezen vonnis heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken echter een sterke positie om met diplomatieke druk een oplossing te bereiken.

De Marokkaanse ambassadeur heeft in contacten met het ministerie van Buitenlandse Zaken verklaard dat hij zich ondanks de diplomatieke immuniteit verplicht zal voelen een eventueel vonnis van de Nederlandse rechter te respecteren.

In het algemeen overleg van 27 april jl. heb ik de Kamer gezegd zo nodig de Marokkaanse ambassadeur te ontbieden. Op dit moment acht ik dat (nog) niet noodzakelijk. Het blijft nadrukkelijk een mogelijkheid voor het geval de ambassade een eventuele gerechtelijke uitspraak niet zou willen volgen.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

Naar boven