nr. 43
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 9 november 1998
In het tijdschrift FEM/De Week van 24 oktober jl. verscheen een artikel
over arbeidsomstandigheden onder de titel «De beerput die Arbo heet».
Bij het plenaire debat over de Arbowet 1998 heb ik toegezegd te reageren op
enkele passages.
Hieronder geef ik u een korte reactie.
«Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelde
veel te lage eisen – zo adviseerde het de arbodiensten weliswaar veiligheidskundigen,
ergonomen, laboranten, bedrijfsverpleegkundigen en doktersassistenten aan
te nemen, maar het departement meldt in zijn brochure ook: aan dit personeel
worden op dit moment door de overheid nog geen opleidingseisen gesteld.»
Vanaf de inwerkingtreding van de herziene Arbowet in 1994 zijn opleidings-
en ervaringseisen in de regelgeving opgenomen die betrekking hebben op de
zogenaamde kerndisciplines binnen de arbodienst. Het betreft de veiligheidskundige,
bedrijfsarts, arbeidshygiënist en de arbeids- en organisatiedeskundige.
Van ieder van deze disciplines moet de arbodienst ten minste één
deskundige in huis hebben om voor het «certificaat arbodienst»
in aanmerking te komen. De aangehaalde zinsnede komt uit de brochure «Waaraan
moet een arbodienst voldoen» en heeft slechts betrekking op de overige –
niet verplichte – disciplines binnen de arbodienst.
«Veel overheids-arbo's hebben onterecht een vergunning verkregen».
Alle gecertificeerde arbodiensten voldoen aan de gestelde eisen. Deze
eisen hebben betrekking op organisatie en deskundigheid, het kwaliteitssysteem
en de kwaliteit van de arbo-dienstverlening in de praktijk. Na afgifte van
een certificaat – dat geldig is voor vier jaar – wordt jaarlijks
gecontroleerd of de arbodienst nog aan de eisen voldoet.
«Op 1 januari van dit jaar bleken weinig arbodiensten aan de
gestelde eisen te voldoen. Desondanks heeft het ministerie aan 115 arbodiensten
een certificaat onder voorschriften gegeven.»
Alle certificaten die door mijn ministerie zijn verstrekt zijn «onder
voorschriften» afgegeven. Dit is inherent aan het systeem van certificatie.
U bent hierover eerder per brief geïnfor-meerd door een van mijn voorgangers,
de heer Linschoten, op 19 december 1995 in de «Tweede rapportage stand
van zaken arbodiensten» (kenmerk ARBO/AIS/95/02 869). Ook mijn
voorganger, de heer De Grave, heeft u hierover geïnformeerd in zijn brief
over de verzelfstandiging van de certificering van arbodiensten van 30 maart
1998, Kamerstuk 25 883, nr. 3.
Het systeem is zodanig ingericht dat arbodiensten de afgelopen vier jaren
volgens een overgangsregeling de tijd hebben gekregen om gefaseerd aan de
gestelde eisen te voldoen, waarbij per jaar is uitgegaan van een bepaald minimum-niveau
zoals dat in de regelgeving is vastgelegd. Bij de aan het certificaat verbonden
voorschriften is aangegeven op welke termijn de arbodienst aan de eisen moet
voldoen. Tijdens de jaarlijkse controle bekijkt een auditor of aan de bij
het certificaat vermelde voorschriften is voldaan.
Het is regelmatig voorgekomen dat het Projectbureau Certificatie Arbodiensten
van mijn ministerie waarschuwingen heeft gegeven omdat arbodiensten tussentijds
niet hadden gewerkt aan het wegwerken van de tekortkomingen. Ook zijn enkele
certificaten ingetrokken omdat de arbodienst niet aan de eisen kon voldoen.
«In juli had een kwart nog niet eens dat certificaat onder
voorschriften en stond op een geheime lijst van het ministerie.»
Er bestaat geen geheime lijst. Beleid van het ministerie is dat over certificaataanvragers
en certificaataanvragen gedurende de behandeling van de aanvraag nooit gegevens
aan externen worden verstrekt.
«dat vooral de recent toegetreden groep gebrekkig functionerende
concurrenten vier jaar extra van het ministerie krijgt om zich te bewijzen»
Er is geen soepelheid betracht bij recent gecertificeerde arbodiensten.
«Een groot deel van de bedrijven negeert de wet, is niet aangesloten
bij een gecertificeerde arbodienst of neemt niet de wettelijk verplichte taken
af; de Arbeidsinspectie laat het lelijk afweten, maakt geen processen verbaal
op.»
Mijn voorganger, de heer De Grave, heeft u herhaaldelijk geïnformeerd
over de aansluiting van bedrijven bij arbodiensten en de afname van wettelijk
verplichte taken. In het bijzonder wil ik u in dit verband wijzen op zijn
schrijven van 19 juni 1998, over de ZARA-rapportage 1997, Kamerstuk 22 187,
Nr. 62. Reeds medio 1997, een half jaar voor dat alle werkgevers zich moesten
aansluiten bij een gecertificeerde arbodienst, bleken bijna alle werkgevers
(92% van de bedrijven met 95% van de werknemers) een contract met een arbodienst
te hebben afgesloten.
Het is daarnaast onjuist te stellen dat de Arbeidsinspectie niet op zou
treden tegen een werkgever wanneer deze geen contract heeft afgesloten met
een gecertificeerde arbodienst. De Arbeidsinspectie kijkt in eerste instantie
naar concrete tekortkomingen op de werkvloer.
Daarnaast wordt gekeken of een bedrijf is aangesloten bij een gecertificeerde
arbodienst of dat het bedrijf zelf een interne gecertificeerde arbodienst
in huis heeft. Bedrijven ontvangen ten eerste een waarschuwing als er op dit
punt een tekortkoming wordt geconstateerd. Veelal ondernemen werkgevers daarna
direct actie om deze tekortkoming op te lossen. Indien bij controle blijkt
dat het bedrijf nog steeds geen contract met een arbodienst heeft afgesloten
dan wordt proces-verbaal opgemaakt. Als dit proces-verbaal bij
de rechter komt – meestal volgt een schikking – dan wordt hiervoor
een boete opgelegd.
Het wetsvoorstel Arbowet 1998 heeft onder meer ten doel om de inspecteurs
van de Arbeidsinspectie een instrument te geven (bestuurlijke boete) waarmee
direct een boete kan worden gegeven voor het ontbreken van een contract met
een gecertificeerde arbodienst. Met deze «lik op stuk» benadering
wordt een doelmatiger handhaving beoogd.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst