nr. 60
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 33a wordt, onder vernummering van het tweede tot en met zesde
lid tot derde tot en met zevende lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:
2. Indien het uitbrengen van het verslag aan de persoon ten aanzien van
wie de bijzondere bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, zijn uitgeoefend
niet mogelijk is, wordt de commissie van toezicht hiervan op de hoogte gesteld.
De mededeling aan de commissie gaat vergezeld van de motivering waarom het
verslag niet kan worden uitgebracht.
B
Artikel 52a komt te luiden:
Artikel 52a
In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor
beroepen tegen besluiten op grond van dit hoofdstuk de rechtbank te 's-Gravenhage
bevoegd.
C
Aan artikel 59, tweede lid, wordt, onder de vervanging van de punt aan
het slot van onderdeel b door een puntkomma, een nieuwe onderdeel toegevoegd,
luidende:
c. het ongevraagd adviseren van Onze betrokken Ministers terzake van de
uitvoering van artikel 33a.
D
In artikel 95a vervalt de komma.
E
Na artikel 104 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 104a
De voordracht voor een eerste vaststelling van een algemene maatregel
van bestuur op grond van artikel 37a, eerste lid, wordt niet eerder gedaan
dan vier weken nadat het ontwerp daarvoor aan beide kamers der Staten-Generaal
is overgelegd.
Toelichting
Mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister
van Defensie en de Minister van Justitie licht ik deze vierde nota van wijziging
als volgt toe.
A en C
Wij kunnen instemmen met de strekking van het amendement ingediend door
de heer van Oven op stuk nr. 18, dat de controletaak van de commissie van
toezicht wil versterken door de diensten te verplichten het achterwege laten
van een notificatie gemotiveerd te melden bij de commissie van toezicht zodat
zij, indien zij dit noodzakelijk acht, de ministers over de uitvoering van
de notificatieplicht kan adviseren. De motivering heeft betrekking op het
vermelden van een of meer van de gronden, opgenomen in artikel 33a, die maken
dat notificatie in het betreffende geval niet mogelijk is. Met enige technische
aanpassingen, toegelicht in de brief aan de Tweede Kamer in aansluiting op
het wetgevingsoverleg van 11 juni 2001 met de vaste commissie voor Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, nemen wij dit amendement over in het wetsvoorstel.
B
Tijdens het wetgevingsoverleg van 11 juni 2001 met de vaste commissie
voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bleek in de Kamer brede steun
te zijn voor het handhaven van het beroep in twee instanties bij beroepen
tegen besluiten op inzageverzoeken. Wij zijn bereid aan deze wens tegemoet
te komen, met dien verstande dat wij voorstellen het beroep in eerste instantie
te concentreren bij de rechtbank in Den Haag. Door het concentreren van deze
zaken bij één rechtbank kan beter gewaarborgd worden dat vaste
procedures worden ontwikkeld en nageleefd bij de omgang met het specifieke
vertrouwelijke materiaal van de diensten. De keuze voor Den Haag hangt ermee
samen dat de diensten in of in de nabijheid van Den Haag gevestigd zijn, hetgeen
o.m. van belang kan zijn bij de inzage van zeer gevoelige of omvangrijke dossiers
in het gebouw van de diensten zelf. Dit om te verzekeren dat de rechter in
alle gevallen een volledig en adequaat inzicht kan krijgen.
C
Zoals tijdens het wetgevingsoverleg van 11 juni 2001 met de vaste commissie
voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de heer Rouvoet terecht opmerkte
stond er in de tekst van artikel 95a ten onrechte een komma.
E
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel is door de heer Van Oven een
amendement ingediend op stuk nr. 19 met als strekking een voorhangprocedure
voor te schrijven voor de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel
37a, eerste lid. Zoals ook aangegeven in mijn brief aan de Tweede Kamer in
aansluiting op het wetgevingsoverleg van 11 juni 2001 met de vaste commissie
voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, wordt volgens aanwijzing 35
Aanwijzingen voor de regelgeving in de wet geen formele betrokkenheid van
het parlement bij gedelegeerde regelgeving geregeld tenzij daarvoor bijzondere
redenen bestaan. Deze bijzondere redenen achten wij hier niet aanwezig. Bij
de verdeling van een regeling over de wet en algemeen verbindende voorschriften
van lager niveau is in artikel 37a een duidelijke keuze gemaakt. De aard van
het te regelen onderwerp rechtvaardigt niet regeling op het niveau van de
formele wet. In dat geval dient ook niet een voorhangprocedure te worden voorgeschreven.
Delegatie met een voorhangprocedure is toch altijd een wat halfslachtige vorm
van delegatie. Bovendien werkt een voorhangprocedure zoals voorgesteld voor
vele jaren, en geldt die voorhangregeling tot in lengte van jaren en ook ten
aanzien van latere technische wijzigingen van de desbetreffende algemene maatregel
van bestuur of van wijzigingen van ondergeschikte betekenis. Wij hebben overigens
geen bezwaren tegen een voorhangprocedure bij de eerste vaststelling van de
onderhavige algemene maatregel van bestuur. Bij de eerste vaststelling gaat
het om de hoofdlijnen van de gedelegeerde regeling en is een direct verband
met de parlementaire behandeling van de wet aanwezig. Om die reden nemen wij
een dergelijke voorhangprocedure, waarvan de reikwijdte dus wordt beperkt
tot de eerste vaststelling van de algemene maatregel van bestuur, op in het
wetsvoorstel.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries