25 877
Regels met betrekking tot de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alsmede wijziging van enkele wetten (Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 19..)

nr. 37
AMENDEMENT VAN HET LID HARREWIJN

Ontvangen 11 juni 2001

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel 21, eerste lid, wordt na «personen» ingevoegd: zijnde ambtenaren van de diensten.

II

Artikel 21, zesde lid, wordt vervangen door:

6. De instructie aan de natuurlijke persoon, bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt schriftelijk vastgelegd en vooraf door of namens het hoofd van de dienst getekend, na toetsing aan de vereisten van doelmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en kenbaarheid.

III

Na artikel 21 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 21a

1. De diensten zijn bevoegd tot de inzet van natuurlijke personen, niet zijnde ambtenaren van de diensten, al dan niet onder dekmantel van een aangenomen identiteit of hoedanigheid, die onder verantwoordelijkheid en onder instructie van een dienst zijn belast met het gericht gegevens verzamelen omtrent personen en organisaties die voor de taakuitvoering van een dienst van belang kunnen zijn;

2. De natuurlijke persoon, bedoeld in het eerste lid, kan bij instructie van de dienst tevens worden belast met het verrichten van handelingen die tot gevolg kunnen hebben dat medewerking wordt verleend aan het plegen van een strafbaar feit. Een instructie als bedoeld in de eerste volzin wordt slechts gegeven, indien een goede taakuitvoering van de dienst dan wel de veiligheid van de betrokken natuurlijke persoon daartoe noodzaakt.

3. De natuurlijke persoon, bedoeld in het eerste lid, mag bij de uitvoering van de instructie door zijn optreden een persoon niet brengen tot ander handelen betreffende het beramen of plegen van strafbare feiten, dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.

4. Bij de instructie, bedoeld in het tweede lid, wordt aan de desbetreffende persoon aangegeven:

a. onder welke omstandigheden deze ter uitvoering van de instructie handelingen mag verrichten die tot gevolg kunnen hebben dat medewerking wordt verleend aan het plegen van een strafbaar feit;

b. de wijze waarop aan de instructie uitvoering dient te worden gegeven, waaronder begrepen de aard van de handelingen, die door de desbetreffende persoon daarbij zullen mogen worden verricht;

c. dat de medewerking die door de bedoelde natuurlijke persoon aan uitvoering van de instructie wordt gegeven, geheel vrijwillig en zonder drang of tegenprestatie van de kant van de dienst dient plaats te vinden.

5. De instructie aan de natuurlijke persoon, bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt schriftelijk vastgelegd en vooraf door of namens het hoofd van de dienst getekend, na toetsing aan de vereisten van doelmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en kenbaarheid.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze betrokken Ministers en Onze Minister van Justitie gezamenlijk, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot:

a. de voorwaarden waaronder en de gevallen waarin ter uitvoering van een instructie door een natuurlijke persoon als bedoeld in het eerste lid, handelingen mogen worden verricht die tot gevolg kunnen hebben dat medewerking wordt verleend aan het plegen van een strafbaar feit;

b. de wijze waarop de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid wordt gecontroleerd.

Toelichting

Dit amendement beoogt een scheiding aan te brengen tussen de bevoegdheden van agenten die werkzaam zijn als ambtenaren bij de diensten en anderen die werkzaamheden verrichten voor de diensten. Deze laatsten moeten minder bevoegdheden hebben als het gaat om het plegen van strafbare feiten.

Daarbij wordt voorgesteld in alle gevallen waar mogelijk sprake is van het plegen van strafbare feiten de instructie schriftelijk vast te leggen. Tenslotte beoogt het amendement de inzet van agenten te toetsen aan de vereisten van doelmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en kenbaarheid.

Harrewijn

Naar boven