25 877
Regels met betrekking tot de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alsmede wijziging van enkele wetten (Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 19..)

nr. 34
AMENDEMENT VAN HET LID HARREWIJN

Ontvangen 11 juni 2001

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel 19 worden het eerste en tweede lid vervangen door:

1. De uitoefening door een dienst van een bevoegdheid als bedoeld in deze paragraaf is slechts toegestaan, indien, voor zover bij deze paragraaf niet anders is bepaald, Onze betrokken Minister daartoe toestemming heeft gegeven.

2. Het verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid wordt schriftelijk gedaan door het hoofd van de dienst en bevat ten minste:

a. een aanduiding van de persoon, de zaak dan wel de plaats waarop de bevoegdheid dient te worden toegepast;

b een omschrijving van de bevoegdheid die wordt toegepast;

c. de reden waarom de toepassing van het desbetreffende bevoegdheid noodzakelijk, doelmatig en proportioneel wordt geacht;

d. de periode waarvoor het verzoek geldt.

II

In artikel 20, tweede lid, vervalt de zinsnede: dan wel, voor zover van toepassing, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

III

In artikel 22, tweede lid, vervalt de zinsnede: dan wel, voor zover van toepassing, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

IV

In artikel 24, tweede lid, vervalt de zinsnede: dan wel, voor zover van toepassing, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

V

Artikel 25a, tweede lid, komt te luiden:

2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid mag slechts worden uitgeoefend, indien door Onze betrokken Minister daarvoor op een daartoe strekkend verzoek toestemming is verleend aan het hoofd van de dienst.

Toelichting

Dit amendement strekt ertoe de toestemmingsverlening voor de uitoefening van bijzondere bevoegdheden door de diensten, voor zover die een regelrechte inbreuk kunnen beteken op de privacy of het persoonlijke leven van personen, bij Onze betrokken Minister te leggen en niet door te mandateren aan het hoofd van de dienst. In artikel 19 stelt de indiener voor de mogelijkheid in lid 2 dat het hoofd van de dienst de bevoegdheid als in lid 1 doordelegeert aan een medewerker, in het verlengde van de opvatting dat zulke besluiten door de Minister genomen moeten worden, ongedaan te maken en die te vervangen door een nieuw tweede lid, waarin omschreven staat wat een verzoek tot uitoefening van bijzondere bevoegdheden moet inhouden.

Harrewijn

Naar boven