25 872 (R 1606)
Herstel van gebreken en leemten in de Rijksoctrooiwet en de Rijksoctrooiwet 1995 alsmede het laten vervallen van de verplichte domiciliekeuze

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING1

Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

1. Algemeen

Dit wetsvoorstel strekt tot het herstel van onvolkomenheden van ondergeschikte aard in de Rijksoctrooiwet en de Rijksoctrooiwet 1995, alsmede tot het laten vervallen van de verplichte domiciliekeuze voor buitenlandse octrooiaanvragers. Deze wijzigingen vinden plaats in het kader van de rijksbrede reparatie van wetgeving, die voor de gewone wetgeving haar beslag heeft gekregen de ontwerp-Reparatiewet I (kamerstukken II 1997/98, 25 836). De twee genoemde wetten dienen met voorrang gerepareerd te worden. Daarom wordt thans niet voorzien in een «rijksbrede reparatierijkswet», maar alleen in een wijziging van de beide rijkswetten. De uitgangspunten van de reparatie van de beide wetten zijn wel identiek aan die van de ontwerp-Reparatiewet I. Voor de achtergrond van deze uitgangspunten en de gevolgde werkwijze verwijs ik dan ook naar de toelichting op dat wetsvoorstel.

Het gaat in dit wetsvoorstel vooral om het herstel van wetstechnische gebreken en leemten. Het wetsvoorstel is niet gebruikt voor beleidsinhoudelijke wijzigingen, behoudens het laten vervallen van de verplichte domiciliekeuze.

Om de omvang van het wetsvoorstel enigszins te beperken, zijn de te wijzigen zinsdelen veelal beknopt geformuleerd, zoals ook bij de ontwerp-Reparatiewet I is gebeurd. Dit betekent dat aanwijzing 231 van de Aanwijzingen voor de regelgeving soms niet volledig is gevolgd. In die aanwijzing is voorgeschreven dat bij wijziging van een bepaling ten minste een gehele lees- of begripseenheid wordt vervangen door een nieuwe lees- of begripseenheid. Gelet op het technische karakter van dit wetsvoorstel is deze geringe afwijking aanvaardbaar, temeer omdat in de artikelsgewijze toelichting steeds is aangegeven wat de inhoud is van de voorgestelde wijziging.

2. De wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995

De voorgestelde wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 verdient aparte beschouwing. Deze wijziging wekt de indruk dat er zeer veel gerepareerd moet worden in die rijkswet. Dat is in formeel opzicht ook het geval, maar materieel zal er weinig veranderen. De omvang van de reparatie wordt namelijk voor het grootste deel veroorzaakt doordat een onvolkomenheid verbeterd moet worden die ontstaan is bij de aanpassing van de Rijksoctrooiwet 1995 aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel III van hoofdstuk 6 van de rijkswet van 22 december 1993, houdende aanpassing van een aantal rijkswetten aan de eerste en tweede tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassing rijkswetten Awb) (Stb. 692; hierna: de aanpassingsrijkswet) strekte tot wijziging na totstandkoming van de op dat moment nog bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal in behandeling zijnde Rijksoctrooiwet 1995. De wijzigingen bestonden voornamelijk in het schrappen van bijzondere motiveringsbepalingen en omrekening van termijnen in weken. De verwachting was toen dat de Rijksoctrooiwet 1995 vóór de aanpassingsrijkswet tot wet zou zijn verheven, maar die verwachting kwam niet uit. Doordat in de aanpassingsrijkswet werd uitgegaan van een andere nummering van de artikelen dan de nummering die uiteindelijk in de Rijksoctrooiwet 1995 werd gehanteerd, ontstond het probleem dat volgens de letter van de aanpassingsrijkswet verkeerde of zelfs niet bestaande artikelen werden gewijzigd.

In een tekstplaatsing van de Rijksoctrooiwet 1995 (Stb. 1995, 52) werden de wijzigingen van de aanpassingsrijkswet aangebracht in de artikelen waarvoor ze eigenlijk bedoeld waren, met de rechtvaardiging dat daarmee een kennelijke onvolkomenheid zoveel mogelijk werd verbeterd ten behoeve van de duidelijkheid van de wet. Omdat een tekstplaatsing geen kracht van wet heeft en de onvolkomenheid dus ook niet op een afdoende wijze corrigeerde, is het steeds de bedoeling geweest de reparatie op een geschikt moment uit te voeren. De rijksbrede reparatie van, in beginsel, alle wetten geeft de geschikte gelegenheid om deze onjuistheid recht te trekken.

Het effect van deze reparatie zal zijn dat door deze wijziging de Rijksoctrooiwet 1995 in beginsel ook formeel gelijk zal luiden aan de tekstplaatsing ervan in Stb. 1995, 52. In beginsel, aangezien de wetswijziging, aangebracht bij wet van 14 december 1995, houdende aanpassing van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag tot oprichting van de Wereld Handelsorganisatie, met bijlagen 1, 2 en 3, alsmede wijziging van de Rijksoctrooiwet (Stb. 668), uiteraard niet ongedaan wordt gemaakt. Doordat in die wijzigingswet bovendien een aantal wijzigingen die door de aanpassingsrijkswet waren aangebracht, weer ongedaan zijn gemaakt, was reparatie van enkele bepalingen niet nodig.

Dat de Rijksoctrooiwet 1995 na de wijzigingen die met dit voorstel voor een rijkswet zijn beoogd, niet geheel zal luiden als de tekstplaatsing, wordt bovendien veroorzaakt door het feit dat dit wetsvoorstel nog enige zelfstandige reparaties bevat die niet te maken hebben met de aanpassingsrijkswet (zie de onderdelen A tot en met H, J, X, Y, CC en DD, en de toelichting daarop).

3. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, A en D

De wijzigingen in de artikelen 18, eerste lid, en 57, tweede lid, van de Rijksoctrooiwet behelzen de correctie van enige verwijzingen naar artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met betrekking tot het bewijsrecht. Enige jaren geleden zijn die bepalingen herzien, waarbij ook een vernummering heeft plaatsgevonden; zie hiervoor de wet van 3 december 1987, houdende nieuwe regeling van het bewijsrecht in burgerlijke zaken (Stb. 1987, 590 jo. 1988, 9). Die vernummering was niet verwerkt in de Rijksoctrooiwet, zodat daarin voorzien wordt in deze reparatierijkswet.

Artikel I, B

De wijziging van artikel 34 betreft het verbeteren van een schrijffout.

Artikel I, C

Een soortgelijke correctie als opgenomen in de onderdelen A en D wordt voorgesteld in artikel 41, om twee verwijzingen in de Rijksoctrooiwet in overeenstemming te brengen met de thans geldende bepalingen ten aanzien van het beslagrecht. De relevante wijzigingen in het beslagrecht zijn te vinden in de wet van 7 mei 1986, houdende Invoeringswet Boeken 3–6 Nieuw B.W., eerste gedeelte, bevattende wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de rechterlijke organisatie en de Faillissementswet (Stb. 1986, 295; die wet is later nog gewijzigd, zie Stb. 1991, 199).

Artikel II, F, I tot en met O, T tot en met X, BB en EE

Het uitgangspunt van de reparatie van de Rijksoctrooiwet 1995 is dat de aanpassingsrijkswet geen effect heeft gehad, voor zover niet-bestaande artikelen werden gewijzigd of woorden die niet in de genoemde artikelen voorkomen, werden vervangen. Die aanpassingen moeten dus alsnog op de correcte plaats geschieden. In de genoemde onderdelen is dat het geval.

Artikel II, P tot en met T, Z en AA

De vervanging van de artikelen 39, tweede lid, 40, 42, tweede en derde lid, en 79 van de Rijksoctrooiwet 1995 (zie Artikel III, onderdelen J, K, L en U, van de aanpassingsrijkswet), door een nieuwe tekst heeft formeel wel effect gehad, zodat enerzijds de oorspronkelijke bepalingen hersteld moeten worden, en anderzijds de wijzigingen van de artikelen 40, tweede lid, 41, 43, tweede en derde lid, en 81 opnieuw vastgesteld moeten worden.

Artikel II, A tot en met D, F, G, Y en CC

Een volgend punt dat in de Rijksoctrooiwet 1995 verbetering behoeft, betreft een onnauwkeurigheid in die wet. Gebleken is namelijk dat in deze rijkswet «algemene maatregel van bestuur» en «algemene maatregel van rijksbestuur» door elkaar heen worden gebruikt. Alleen in de artikelen 92, 95 en 98 van de rijkswet is werkelijk een algemene maatregel van bestuur bedoeld, omdat hoofdstuk 7 alleen voor Nederland geldt – het gaat er om de uitvoering van een EG-verordening. In de andere gevallen gaat het om algemene maatregelen van rijksbestuur. In deze reparatiewet wordt dat onderscheid consequent tot uitdrukking gebracht.

Artikel II, onderdelen E, H, J, X en DD

De artikelen 23, derde lid, derde volzin, en 26 van de Rijksoctrooiwet 1995 bepalen thans dat een buitenlandse aanvrager van een octrooi gedurende de octrooiprocedure domicilie moet kiezen bij een gemachtigde in het Koninkrijk (dat wil zeggen een octrooigemachtigde of een advocaat). In zijn advies van 10 december 1996, nr. W10.96.044 (Bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 maart 1997, nr. 49), met betrekking tot het Besluit certificaat gewasbeschermingsmiddelen is de Raad van State uitvoerig ingegaan op deze bepalingen en heeft hij erop gewezen dat zij in strijd zijn met artikel 59 van het EG-Verdrag. Ook de Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft met gelijksoortige argumenten erop aangedrongen de beide bepalingen te herzien. Gelet daarop kunnen deze artikelen niet meer gehandhaafd worden vanwege strijd met artikel 59 van het EG-Verdrag. Deze rijkswet geeft een geschikte gelegenheid om de desbetreffende artikelen ook in formele zin in overeenstemming te brengen met het EG-Verdrag, dat als hoger recht voorrang heeft.

Door het vervallen van, in het bijzonder, artikel 26 wordt de domiciliekeuze niet meer verplicht gesteld voor buitenlandse aanvragers. Wel bestaat de mogelijkheid dat een aanvrager uit vrije wil domicilie kiest bij een Nederlandse octrooigemachtigde of een advocaat, waartoe hij kan overgaan omdat daarmee beter gewaarborgd kan worden dat de correspondentie met het Bureau voor de Industriële Eigendom steeds op tijd plaatsvindt en cruciale termijnen niet per ongeluk verstrijken. Een dergelijke domiciliekeuze betekent niet dat de aanvrager gebruik moet maken van de adviserende diensten van een octrooigemachtigde of advocaat. In wezen hoeven zij niet meer te zijn dan een postbus, waar de desbetreffende brieven en dergelijke zonder vertraging kunnen aankomen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State van het Koninkrijk is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven