Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25871 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25871 nr. 3 |
1. Achtergronden bij het wetsvoorstel
Deze wetswijziging beoogt de verantwoordelijkheid voor een adequate voortzetting van het onderwijsprogramma aan leerlingen, bij verblijf in het ziekenhuis of bij verblijf ziek thuis, expliciet te beleggen bij de school waarbij de leerling is ingeschreven (de thuisschool). Het onderwijs en de zorg voor de voortgang van het onderwijsprogramma blijven ook tijdens de ziekte een taak van de school waarbij het kind is ingeschreven; de leerlingen worden daarom bij opname niet langer uitgeschreven bij de thuisschool. Het bevoegd gezag van de thuisschool kan ter continuering van het onderwijsprogramma ondersteuning inroepen vanuit de schoolbegeleidingsdienst (sbd) (indien de leerling in een niet-academisch ziekenhuis is opgenomen dan wel ziek thuis verblijft) of vanuit een educatieve voorziening (indien de leerling is opgenomen in een academisch ziekenhuis). De bekostiging van het huidige ziekenhuisonderwijs wordt beëindigd.
Deze wetswijziging is het gevolg van verbeterde en kortere behandelmethoden in de gezondheidszorg en in samenhang daarmee de gewijzigde opvattingen om patiënten zo kort mogelijk in het ziekenhuis te laten verblijven en verpleging zoveel mogelijk thuis aan te bieden. Als gevolg van deze ontwikkelingen hebben de huidige ziekenhuisscholen te kampen met een terugloop van leerlingen, mede omdat slechts kinderen met een opnameprognose van ten minste 3 weken recht hebben op ziekenhuisonderwijs. De huidige ziekenhuisscholen hebben immers formeel geen onderwijstaak ten opzichte van de leerling die thuis wordt verpleegd dan wel een opnameprognose van minder dan 3 weken heeft. Dit betekent dat een deel van de populatie zieke kinderen, namelijk de thuis ziek liggende kinderen en de kinderen met een opnameprognose van minder dan 3 weken, buiten het bereik van de ziekenhuisschool valt en veelal verstoken blijft van onderwijs. Daarbij komt dat er leerlingen zijn, die jaren na genezing van een ernstige ziekte, alsnog problemen in het onderwijs ondervinden. Met andere woorden de thuisschool wordt thans op verschillende manieren geconfronteerd met zieke kinderen; sowieso kunnen zich de volgende situaties voordoen:
1 een leerling kan voor een korte periode in het ziekenhuis worden opgenomen, maar daarna een lange herstelperiode thuis nodig hebben, bijv. kinderen die een chemokuur moeten ondergaan;
2 een leerling kan kort, maar frequent worden opgenomen in het ziekenhuis, bv. nierdialysepatiënten;
3 een kind geneest van een ernstige ziekte en krijgt na een aantal jaren problemen die de schoolprestaties beïnvloeden. Het kan gaan om sociaal-emotionele problemen, maar ook om problemen op cognitief gebied. Uit onderzoek is bekend dat kinderen die een hersenbestraling hebben gehad op latere leeftijd problemen kunnen krijgen. Het komt ook voor dat kinderen die genezen zijn van een ernstige ziekte in sociaal en emotioneel opzicht problemen ondervinden met de aansluiting bij hun leeftijdgenoten. Zij worden op jongere leeftijd «volwassen». Dit vergt ook een andere aanpak van deze kinderen in de klas;
4 tijdens een genezingsperiode kunnen situaties optreden, waardoor een kind de school niet kan bezoeken als gevolg van externe factoren, dus zonder zelf ziek te zijn; bijv. door verminderde weerstand kan een kind de school tijdelijk niet bezoeken als er een mazelen-epidemie heerst;
5 kinderen kunnen in een ziekenhuis opgenomen zijn of thuis ziek liggen.
Het beleid is erop gericht scholen in het primair en voortgezet onderwijs extra instrumenten in handen te geven, waardoor ze steeds beter in staat zullen zijn om te gaan met leerlingen die tijdelijk specifieke zorg nodig hebben. Met andere woorden scholen worden beter toegerust om een gedifferentieerde zorg aan te bieden. Om het continueren van het onderwijsproces van zieke leerlingen echter optimaal te kunnen vormgeven, kunnen scholen ondersteuning inroepen bij de schoolbegeleidingsdienst of de educatieve voorziening. Hiertoe zal het huidige personeel van de ziekenhuisscholen dat ervaring heeft in het begeleiden van zieke kinderen en met mogelijke consequenties van die ziektes voor het leerproces van leerlingen, zoveel mogelijk worden ingezet. Daarbij kunnen in de toekomst ook technologische ontwikkelingen voor een school een steeds grotere bijdrage leveren in het op maat aanbieden van onderwijs en het op afstand verzorgen van onderwijs aan zieke kinderen.
De hoofdlijnen van dit wetsvoorstel zijn gebaseerd op bovengenoemde ontwikkelingen en komen tegemoet aan de wens om onderwijs zo dicht mogelijk bij huis aan te bieden aan zowel kinderen in ziekenhuizen als kinderen die thuis ziek liggen.
Het voorstel was 20 juni 1996 onderwerp van overleg met de Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen uit de Tweede Kamer (brief van 1 april 1996, kamerstukken II, 1995/96, 24 400 VIII, nr. 78). De commissie heeft tijdens dit overleg ingestemd met de gekozen hoofdlijnen.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De school waarbij de leerling is ingeschreven (de thuisschool) blijft verantwoordelijk voor een leerling die thuis ziek ligt of in het ziekenhuis verblijft. Bij opname in het ziekenhuis blijft de leerling ingeschreven bij de thuisschool, ook indien de afwezigheid langer dan 3 weken zal duren. De huidige 3-weken-grens komt dus te vervallen. Het ziekenhuisonderwijs als schoolsoort wordt opgeheven. De thuisschool is verantwoordelijk voor het continueren van het onderwijsprogramma en kan het beste bepalen wanneer ondersteuning door een schoolbegeleidingsdienst of een educatieve voorziening gewenst is.
Er moet onderscheid gemaakt worden tussen ondersteuning die geleverd wordt door de schoolbegeleidingsdienst en door de educatieve voorziening.
Ondersteuning verzorgd door sbd
De thuisschool blijft de eerst verantwoordelijke voor het continueren van het onderwijs aan de ingeschreven zieke leerling en bepaalt ook het moment waarop de ondersteuning ingeschakeld wordt. De schoolbegeleidingsdienst heeft echter wettelijk de plicht een ondersteuningsaanbod te ontwikkelen voor zieke kinderen in het primair, voortgezet en beroepsonderwijs. Het onderhavige wetsvoorstel beoogt deze ondersteuningstaak expliciet op te nemen in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra. De thuisschool maakt afspraken met de schoolbegeleidingsdienst over de aard van de ondersteuning. De schoolbegeleidingsdienst ondersteunt het onderwijsproces binnen het ondersteuningsaanbod. De aard/inhoud van de ondersteuning kan variëren. Het wetsvoorstel beoogt het personeel van de ziekenhuisscholen te laten overgaan naar een sbd (of een educatieve voorziening) voor de uitvoering van deze taak.
Nederland is opgedeeld in een dekkend netwerk van 56 sbd-regio's. Het kan voorkomen dat een kind woont in een andere sbd-regio dan waar het is opgenomen. De thuisschool van het kind klopt voor ondersteuning aan bij de sbd waarbij de school is aangesloten. In dit geval gaat de betreffende sbd ondersteuning bieden aan een kind dat opgenomen is in een ziekenhuis in een aanpalende regio. Omdat dit «grensverkeer» over en weer zal voorkomen, wordt hiervoor geen specifieke voorziening getroffen.
Ondersteuning verzorgd door de educatieve voorziening
In de academische ziekenhuizen is het aanbod van leerlingen continu en zodanig substantieel, dat een permanente voorziening ten behoeve van de ondersteuning van het onderwijs aan de opgenomen kinderen gerechtvaardigd is. De kinderen die in een academisch ziekenhuis opgenomen worden, hebben vaak een ernstige ziekte. Ook hier geldt dat de thuisschool de eerst verantwoordelijke blijft. De educatieve voorzieningen hebben net als de sbd's een onderwijsondersteunende functie; zij zijn echter uitsluitend werkzaam in het academisch ziekenhuis. De thuisschool maakt afspraken met de educatieve voorziening over hoe de ondersteuning eruit gaat zien. De educatieve voorziening ondersteunt het onderwijsproces op basis van de gemaakte afspraken. De ondersteuningstaak van de educatieve voorzieningen wordt in dit wetsvoorstel wettelijk vastgelegd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Naast de ondersteuningstaak hebben de educatieve voorzieningen ook tot taak informatie te verstrekken aan medewerkers die zich bij de schoolbegeleidingsdiensten bezighouden met de ondersteuning bij het onderwijs aan zieke kinderen. Gedacht moet worden aan (medische) informatie over (nieuwe) ziektebeelden die relevant zijn voor de betrokken sbd-medewerkers.
c De aard en vorm van de ondersteuning
De thuisschool bepaalt het moment waarop de extra ondersteuning wordt ingeschakeld (ondersteuning op maat). Dit hangt af van de aard en het verloop van de ziekte en de individuele situatie van de leerling. Scholen worden, zoals hiervoor beschreven, op verschillende manieren geconfronteerd met zieke kinderen. Door de zorgverbreding heeft de school extra instrumenten in handen, waardoor ze in staat mag worden geacht het onderwijsprogramma te continueren als een leerling een langere tijd thuis verblijft. Op het moment dat de thuisschool niet langer in staat is op adequate wijze het onderwijsprogramma aan te bieden aan het zieke kind, kan de school ondersteuning inroepen vanuit de schoolbegeleidingsdienst of de educatieve voorziening. Voor sommige leerlingen kan het betekenen dat na 5 dagen extra ondersteuning nodig is, anderen kunnen weken ziek zijn zonder een achterstand op te lopen, omdat er bijvoorbeeld goede afspraken met de ouders kunnen worden gemaakt over huiswerk. De thuisschool maakt met de sbd respectievelijk de educatieve voorziening werkafspraken over de aard en vorm van de ondersteuning.
De ondersteuning kan zowel op het individu als op de ondersteuning van de leerkracht van de school zijn gericht en moet worden gezien als een «educatieve hand» aan het bed, die beschikt over specifieke kennis waardoor met ondersteuning het onderwijs aan zieke kinderen kan worden geoptimaliseerd. De inhoud van de ondersteuning aangeboden door de schoolbegeleidingsdiensten en de educatieve voorzieningen verschilt in principe niet en zal steeds «op maat» worden aangeboden, aangepast aan de mogelijkheden van de school en toegesneden op (het niveau en de situatie van) de leerling. De ondersteuning omvat elementen als:
– deskundigheidsbevordering van het onderwijzend personeel, waar het gaat om specifieke kennis over ziekte(beelden) en het omgaan met ziektes,
– informatieverstrekking over de mogelijke consequenties die ziektes kunnen hebben op de verdere onderwijsloopbaan en -prestaties van kinderen,
– begeleiding van de leerkracht van de thuisschool,
– begeleiding van de leerling aan bed en advisering over technologische mogelijkheden om het onderwijsprogramma op afstand te continueren.
Evenals bij de regeling van de schoolbegeleiding is in dit wetsvoorstel niet voorzien in een toezicht van de inspectie op de ondersteuning bij het onderwijs aan zieke kinderen in de vorm van een rechtstreeks toezicht op de educatieve voorzieningen of de schoolbegeleidingsdiensten. Gezien het belang van de ondersteuning voor de kwaliteit van het onderwijs en de individuele schoolloopbaan van het kind is de betrokkenheid van de inspectie wel gewenst. De inspectie zal zich daarom in het kader van het schoolbezoek en het gewone toezicht op de kwaliteit tevens een beeld dienen te vormen van de kwaliteit van voornoemde ondersteuning. Teneinde de inspectie hiertoe zo goed mogelijk in staat te stellen, hebben de schoolbegeleidingsdiensten de plicht om de inspectie alle gevraagde informatie te verstrekken. Met betrekking tot de educatieve voorzieningen geldt op grond van artikel 2.19 WHW (Artikel V, onder C) een jaarlijkse verslagverplichting.
Het ziek-zijn van een kind brengt voor de ouders een onzekere situatie met zich mee: naast de bezorgdheid over het ziek-zijn zelf en alle beslommeringen en spanningen die dit met zich meebrengt, is er vaak ook nog de bezorgdheid over de gevolgen van de ziekte voor de schoolloopbaan van hun kind. Het is belangrijk dat ouders de zekerheid hebben dat in elk geval het onderwijs zo goed mogelijk is gewaarborgd, dat zij weten wat de school hiervoor doet en dat zij weten wat te doen indien men het gevoel heeft dat de school niet adequaat handelt. Het huidige schoolwerkplan en het nog in te voeren schoolplan (waarin o.m. voorzieningen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften zijn opgenomen) en de schoolgids kunnen de ouders nader informeren en bieden (door het vermelden van de voorzieningen voor zieke leerlingen) ouders een houvast waarop de school aanspreekbaar is; individueel of via de medezeggenschapsraad beschikken ouders bovendien over de mogelijkheden om hierin te sturen. De voorgenomen klachtenregeling biedt een extra middel tot versterking van de ouderlijke positie.
Daarnaast bestaat uiteraard steeds de mogelijkheid om de inspectie in te schakelen.
f Leerlingen in psychiatrische klinieken
Kinderen die zijn opgenomen in psychiatrische klinieken hebben vaak geen thuisschool. Voor deze groep zal per 1 augustus 1999 een oplossing moeten worden gezocht. In overleg met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het betrokken veld zal worden bezien hoe het onderwijs aan deze klinieken het best kan worden georganiseerd en bekostigd. Hoewel de uitgangspunten van een leerlinggebonden financiering (lgf) slechts in beperkte mate gelden voor de psychiatrische leerlingen, zal de beschikbare expertise toch, analoog aan het lgf-circuit, moeten worden gebundeld. Naar verwachting zal er op 1 augustus 1999 geen passende voorziening zijn ingericht. In afwachting hiervan zullen de kinderen die opgenomen zijn in psychiatrische klinieken en geen thuisschool hebben, moeten worden ingeschreven bij een passende school voor speciaal onderwijs.
Met een «passende school» wordt bedoeld een school die voor het individuele kind passend is en die te zijner tijd zal opgaan in een regionaal expertise-centrum. Voor de aangeduide groep leerlingen wordt van geval tot geval bezien aan welke school of scholen inschrijving zou kunnen plaatsvinden en verwacht mag worden dat alle leerlingen op een voor hen passende school daadwerkelijk zullen worden ingeschreven (ondanks het feit dat er voor het bevoegd gezag van de scholen geen inschrijvingsverplichting geldt).
Met ingang van 1 augustus 1999 wordt de bekostiging van de huidige ziekenhuisscholen beëindigd.
Het is de bedoeling (zie de toelichting op artikel V, onder C en D en artikel VII) om het personeel van de huidige ziekenhuisscholen vanaf die datum bij een educatieve voorziening of bij een schoolbegeleidingsdienst ondersteuning te laten verzorgen bij het geven van onderwijs aan zieke leerlingen.
De inschrijving van leerlingen bij een ziekenhuisschool vervalt per 1 augustus 1999. De ouders zullen op grond van de verplichting van de Leerplichtwet 1969 een nieuwe school moeten zoeken.
Die nieuwe school bepaalt of de ondersteuning van een sbd of een educatieve voorziening wordt ingeschakeld.
Het huidige budget voor het ziekenhuisonderwijs op grond van de Wet op de expertisecentra blijft beschikbaar voor de bekostiging van het voorgestelde model. Het gaat hier om een budget van f 9,3 miljoen. Van dit bedrag wordt f 8,3 miljoen verdeeld over de educatieve voorzieningen bij de academische ziekenhuizen en de schoolbegeleidingsdiensten. De hoogte van het budget voor de educatieve voorzieningen wordt vastgesteld op basis van het aantal leerlingen dat het gemiddelde is van de hoogste dagtellingen in de maanden september tot en met april in het schooljaar 1994–1995 van leerlingen van ziekenhuisscholen die waren opgenomen in het academisch ziekenhuis en een bedrag per leerling.
Het deel van het budget voor de ondersteuning bij het onderwijs aangeboden vanuit de schoolbegeleidingsdienst wordt via de gemeenten verdeeld over de 56 sbd-regio's. Het budget voor de schoolbegeleidingsdiensten zal derhalve worden opgehoogd.
De resterende f 1 miljoen zal worden bestemd voor overgangsmaatregelen in de personele sfeer, zoals bij- en omscholing, en eventuele wachtgeldgevolgen.
Voor de opzet van een deskundigheidsnetwerk tussen de medewerkers van de schoolbegeleidingsdiensten en de educatieve voorzieningen die zijn betrokken bij de ondersteuning van het onderwijs aan zieke leerlingen zullen extra middelen ter beschikking worden gesteld.
In het vierde jaar na inwerkingtreding van het nieuwe model vindt een evaluatie plaats waarbij wordt gekeken of aanpassing van de thans voorgestelde regeling gewenst is. Tevens zal op dat moment worden bekeken of de verdeling van het budget nog dient te worden aangepast (als gevolg van verandering in leerlingen- en/of patiëntenaantallen) en of de specifieke uitkering ten behoeve van de ondersteuning bij het onderwijs aan kinderen die ziek thuis zijn of in een algemeen ziekenhuis verblijven, wordt overgeheveld naar het Gemeentefonds.
6. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdelen A en B (artikelen 1 en 2)
De schoolsoort onderwijs aan kinderen die zijn opgenomen in ziekenhuizen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel g, van de Wet op de expertisecentra (WEC) verdwijnt als zodanig uit de WEC. Er is afgezien van verlettering van de resterende onderdelen, omdat dit zou leiden tot verwarring (het veld is gewend aan de bestaande letteraanduidingen van de schoolsoorten) en tot de noodzaak om de tientallen verwijzingen naar deze onderdelen in de WEC en in de lagere regelgeving aan te passen.
Artikel I, onderdeel C (artikel 11, vierde lid) Artikel II, onderdeel A (artikel 8, zevende lid) Artikel III, onderdeel A (artikel 6a)
Met het aan artikel 11 van de WPO toegevoegde vierde lid, het aan artikel 11 van de WEC toegevoegde zevende lid respectievelijk dit nieuwe artikel 6a van de WVO wordt expliciet tot uitdrukking gebracht dat een school waarvan een leerling ziek thuis of in een ziekenhuis verblijft, verantwoordelijk is voor het op adequate wijze aanbieden van voldoende onderwijs aan die leerling. (Het gaat hier niet om leerlingen die zijn ingeschreven aan een school voor langdurig zieke kinderen in de zin van artikel 2, tweede lid, onderdeel h, van de WEC). Ook voor het zieke kind geldt dat een ononderbroken ontwikkelingsproces moet kunnen worden doorlopen. De wijze waarop dat gestalte krijgt wordt echter mede bepaald door de specifieke omstandigheden waarin het zieke kind verkeert.
De inhoud van de ondersteuningstaak van de schoolbegeleidingsdienst/educatieve voorziening wordt in onderling overleg tussen de thuisschool en de schoolbegeleidingsdienst of de educatieve voorziening bepaald.
Artikel I, onderdeel D (artikel 18)
Dit artikel heeft betrekking op het door een school kunnen inroepen van ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen.
Uit het algemeen deel van de toelichting blijkt reeds dat in de praktijk de school die om ondersteuning verzoekt een actieve rol in die ondersteuning zal spelen. De informatie van de school en uiteraard van de ouders over de leerling is van groot belang voor de inhoud van de onderwijsondersteunende taak. Door regelmatig contacten te onderhouden met de school en de ouders van de leerling kan de schoolbegeleidingsdienst/educatieve voorziening de ondersteuning bij het onderwijs optimaliseren.
Artikel I, onderdeel E (artikel 19)
De wijzigingen in artikel 19 van de WEC betreffen technische wijzigingen die samenhangen met de wijzigingen van artikel 33 van de WEC.
Artikel I, onderdeel F (artikel 32)
Uit de opsomming van artikel 32, eerste lid, van de WEC moet «artikel 35» vervallen aangezien ingevolge artikel I, onderdeel J, van dit wetsvoorstel, artikel 35 van de WEC vervalt.
Artikel I, onderdelen G, H en I (artikelen 33, 33a en 34)
De wijzigingen in bovengenoemde artikelen betreffen technische wijzigingen die samenhangen met de wijzigingen in het onderwijs aan leerlingen die zijn opgenomen in ziekenhuizen.
Artikel I, onderdeel J (artikel 35)
Het thans geldende artikel 35 heeft betrekking op de toelating tot een school voor kinderen die zijn opgenomen in ziekenhuizen. Aangezien deze schoolsoort in artikel 2, tweede lid, onderdeel g, komt te vervallen, moet ook artikel 35 vervallen.
Artikel I, onderdelen K tot en met Q (artikelen 62, 93b, 93c, 97, 101, 102h en 106)
De wijzigingen in bovengenoemde artikelen zijn technische wijzigingen die samenhangen met de beëindiging van de bekostiging dan wel opheffing van de thans bestaande ziekenhuisscholen als scholen bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel g, van de WEC. Ingevolge dit wetsvoorstel komen de regelen met betrekking tot de ziekenhuisscholen als zodanig hierdoor te vervallen.
Artikel I, onderdeel R (artikel 108a) Artikel II, onderdeel C (artikel 113)
De wijziging in deze artikelen strekt ertoe de ondersteuningstaak van de schoolbegeleidingsdienst expliciet te maken.
Artikel II, onderdeel B (artikel 10) Artikel III, onderdeel B (artikel 17) Artikel IV (artikel 7.1.4.)
Ingevolge artikel 10 van de WPO, artikel 17 van de WVO en artikel 7.1.4. van de WEB bestaat de mogelijkheid om een schoolbegeleidingsdienst/educatieve voorziening te verzoeken behulpzaam te zijn bij het geven van onderwijs aan zieke leerlingen in de vorm van ondersteuning. Zie voor een nadere toelichting op deze onderdelen, de toelichting op artikel 18 van de WEC.
Artikel V, onderdeel A (artikel 1.4.)
In dit artikel wordt een uitbreiding van de taken van een academisch ziekenhuis voorzien, te weten: er voor zorg dragen dat er een educatieve voorziening is. De academische ziekenhuizen zijn vrij in de wijze waarop de educatieve voorziening wordt vormgegeven. De educatieve voorziening heeft tot taak ondersteuning te bieden bij het onderwijs aan zieke kinderen die zijn opgenomen in een academisch ziekenhuis (op verzoek van de school waarbij het kind is ingeschreven). In het geval dat een kind na ontslag uit het academisch ziekenhuis nog enige tijd thuis of in een perifeer ziekenhuis moet verblijven, bestaat de mogelijkheid voor de thuisschool om aansluitend ondersteuning te vragen aan de schoolbegeleidingsdienst. De educatieve voorziening heeft tevens tot taak het personeel van de schoolbegeleidingsdiensten op de hoogte te houden van ontwikkelingen op medisch gebied voor zover die relevant (kunnen) zijn voor de ondersteuning van het onderwijsprogramma aan zieke kinderen door de schoolbegeleidingsdienst. De ondersteuningstaak van de educatieve voorziening heeft betrekking op leerlingen, dat wil zeggen kinderen die zijn ingeschreven bij een school in de zin van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en leerlingen van een beroepsopleiding in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs voor zover zij bij de start van de opleiding leerplichtig waren.
Artikel V, onderdelen C en D (artikelen 2.18 en 16.10a WHW)
In dit artikel wordt geregeld dat in verband met de ondersteuningstaak een subsidie wordt toegekend aan de educatieve voorziening. In het kader van de voorbereiding van het wetsvoorstel is voor de berekening van het budget voor de educatieve voorzieningen gekozen voor het meest recente schooljaar waarover op dat moment gegevens bekend waren te weten 1994–1995. Omdat het aantal leerlingen dat is opgenomen in academische ziekenhuizen stabiel is, acht ik het geen bezwaar om van deze gegevens te blijven uitgaan.
Tevens wordt op grond van dit artikel behoud van werkgelegenheid in het vooruitzicht gesteld en wordt aldus de kennis en ervaring van het personeel van de ziekenhuisscholen benut voor de ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen. De toekenning van dit budget is immers gekoppeld aan de (bekostigings)voorwaarde dat de aan de specifieke uitkering gerelateerde formatieplaatsen worden aangeboden aan het personeel dat op 31 juli 1999 werkzaam was bij de ziekenhuisscholen. Een doorlopend dienstverband wordt in dit kader beschouwd als een aanbieding van de bedoelde formatie volgens de bekostigingsvoorwaarde van het derde lid. Het is in zo'n situatie dus niet noodzakelijk de desbetreffende formatieplaatsen feitelijk elk jaar aan te bieden aan het personeel wanneer het vaste dienstverband in het volgende schooljaar gewoon doorloopt. Gezien de strekking van de bepaling ligt het voor de hand dat een personeelslid dat vrijwillig een andere functie binnen de educatieve voorziening dan wel elders aanvaardt niet meer wordt beschouwd als personeel waarop deze bepaling ziet.
Uitgangspunt is (artikel 16.10a) dat – zolang niet anders is overeengekomen tussen werkgevers en personeelsorganisaties – de regelingen met betrekking tot de rechtspositie die golden op 31 juli 1999 blijven gelden voor het voormalige personeel van de ziekenhuisscholen alsof dit personeel nog was benoemd in de functie die het op 31 juli 1999 bekleedde. Aangezien de functie-inhoud wijziging ondergaat (van leraar naar ondersteuner) kunnen de bepalingen die specifiek betrekking hebben op de inhoud van de functie (bijv. art. I-R303 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel) niet langer van toepassing zijn. Er wordt van uit gegaan dat de betrokken werkgevers en personeelsorganisaties zich zullen inspannen om voor de beoogde inwerkingtreding van de wet per 1 augustus 1999 overeenstemming te bereiken over het – al dan niet met enige aanpassingen – onderbrengen van de betrokken personeelsleden onder de geldende CAO. Ter voorbereiding hiervan is in het kader van het georganiseerd overleg met personeelsorganisaties een pakketvergelijking gemaakt tussen de thans voor het betrokken personeel geldende rechtspositieregelingen (waaronder het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel) en de CAO's (van academische ziekenhuizen en van schoolbegeleidingsdiensten). Uit die pakketvergelijking is gebleken dat het genoemde rechtspositiebesluit op een aantal punten een gunstiger regeling biedt en wel op de volgende onderdelen: vakantieverlof voor leraren en directieleden, buitengewoon verlof, de verhuiskostenvergoeding, de taakverlichtingsregeling senioren en de plaatsing in het risicodragend deel van de formatie één jaar voorafgaand aan ontslag. Op andere onderdelen, te weten de mogelijkheid van een effectieve 36-urige werkweek, doorlooptijd salarisschalen, studiefaciliteitenregeling en overwerkvergoedingsregeling kent het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel een minder gunstige regeling. Uit de voorgestelde tekst van het wetsvoorstel blijkt dat al deze afwijkende regelingen in het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel van overeenkomstige toepassing blijven totdat tussen werkgevers en personeelsorganisaties overeenstemming hebben bereikt over inpassing in de CAO. Voor het geval overeenstemming tussen partijen uitblijft, voorziet het wetsvoorstel in de mogelijkheid dat de overgangsrechtelijke bepaling bij koninklijk besluit komt te vervallen. Tevens wordt geregeld dat het carrièrepatroon en het maximumsalaris in de nieuwe functie ten minste gelijk zijn aan het carrièrepatroon en het maximumsalaris dat behoorde bij de «oude» functie; het maximumsalaris dat behoorde bij die «oude» functie behoeft niet altijd gelijk te zijn aan het feitelijk salaris dat men genoot op het moment van de overgang. In de nieuwe functie moet het personeelslid ten minste het maximumsalaris van zijn «oude» functie kunnen bereiken.
Om de overgang van het personeel soepel te laten verlopen is een monitorgroep ingesteld, waarin het ministerie, werkgevers en werknemers zijn vertegenwoordigd. Het is de bedoeling dat de monitorgroep een actieve rol vervult in de «matching» van personeel en werkgevers en er op toeziet dat alle personeelsleden van de ziekenhuisscholen in een passende functie worden benoemd.
Dit artikel regelt de opheffing/beëindiging van de bekostiging van de op 31 juli 1999 bestaande ziekenhuisscholen en de overdracht van gebouwen, terreinen en roerende zaken van die scholen.
Zie de toelichting bij artikel V, onderdelen C en D.
Op grond van het eerste lid van artikel VIII geschieden de vaststelling en afrekening van vergoedingen die betrekking hebben op de periode van voor 1 januari 1999 op grond van het recht dat gold voor het jaar waarop de afrekening betrekking heeft. De vaststelling en afrekening van vergoedingen die betrekking hebben op de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 juli 1999 geschieden overeenkomstig het recht zoals dat gold op 31 juli 1999.
Artikel VIII, tweede lid, strekt er toe dat ook na 31 juli 1999 geschillen die aanhangig zijn gemaakt met betrekking tot de in artikel VI genoemde scholen worden afgehandeld volgens het op die datum geldende recht.
In dit artikel wordt geregeld dat in verband met de ondersteuningstaak het budget voor de schoolbegeleidingsdiensten tot 2003 wordt verhoogd met een bepaald bedrag. Omdat per 1 augustus 1999 de verantwoordelijkheid voor schoolbegeleidingsdiensten zal worden belegd bij de gemeenten zullen de bedoelde budgetten worden toegekend aan de gemeenten. Deze budgetten zijn geoormerkt, dat wil zeggen dat zij uitsluitend kunnen worden aangewend voor de ondersteuningstaak van de schoolbegeleidingsdiensten.
Het budget voor de schoolbegeleidingsdiensten wordt gebaseerd op het aantal leerlingen dat op 1 oktober 1996 op de in het artikel bedoelde scholen staat ingeschreven in elke gemeente en een bedrag per leerling. Indien het aantal leerlingen wijzigt als gevolg van een wijziging van de grenzen van een gemeente of op andere wijze met meer dan een door de minister vastgesteld percentage toeneemt, dan wordt het budget voor de schoolbegeleidingsdienst aangepast. Voor de educatieve voorzieningen is een dergelijke aanpassingssystematiek niet opgenomen. De reden hiervoor is dat het aantal leerlingen waarvoor ondersteuning zal worden ingeroepen van de educatieve voorziening (het aantal leerlingen dat is opgenomen in een academisch ziekenhuis) nauwelijks wijziging zal ondergaan. Zie ook de toelichting bij artikel V, onder C en D.
Op het ondersteuningsdeel van het budget van de schoolbegeleidingsdiensten zijn dezelfde bepalingen van toepassing met betrekking tot controle en terugvordering als voor het overige budget.
Op grond van dit artikel geldt voor het academisch ziekenhuis de verplichting om binnen 6 maanden na de inwerkingtreding van deze wet aan te geven op welke wijze men de educatieve voorziening heeft vormgegeven.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25871-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.