25 862
Wijziging van de Machtigingswet Koninklijke PTT Nederland N.V. en enige andere wetten in verband met de juridische splitsing van Koninklijke PTT Nederland N.V.

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 27 maart 1998

De ondergetekenden zijn de leden van de verschillende fracties erkentelijk voor de door hen geleverde inbreng in het verslag. Het verheugt de ondergetekenden te mogen constateren dat deze fracties de door Koninklijke PTT Nederland N.V. («KPN») voorgenomen juridische splitsing van de vennootschap als een logische stap beschouwen, en in meerderheid in grote lijnen kunnen instemmen met het voorstel van wet.

KPN treft op dit moment de noodzakelijke voorbereidingen voor de afsplitsing van PTT Post B.V. Mede met het oog op de voorgenomen beursnotering van de ter gelegenheid van de splitsing opgerichte TNT Post Groep N.V. en de daarbij spelende belangen, zijn deze voorbereidingen gebonden aan een strak tijdschema. Zo is het voornemen van KPN om op 26 juni 1998 het voorstel tot splitsing ter goedkeuring voor te leggen aan de algemene vergadering van aandeelhouders. Nadat op basis van dit voorstel het besluit tot splitsing door deze vergadering is genomen en door de houder van het bijzonder aandeel is goedgekeurd, zal de splitsing op zeer korte termijn worden geëffectueerd.

Zoals uiteengezet in de memorie van toelichting bij het onderhavige voorstel van wet, maakt de door KPN voorgenomen afsplitsing van PTT Post B.V. een wijziging van de Machtigingswet Koninklijke PTT Nederland N.V. noodzakelijk. Dit in de zin dat, daar PTT Post B.V. op grond van de Machtigingswet Koninklijke PTT Nederland N.V. en de Postwet na de splitsing niet langer in aanmerking zou komen voor de uitvoering van de postconcessie, wordt voorgesteld om de concessie, met ingang van het moment waarop de juridische splitsing is geëffectueerd, te verlenen aan TNT Post Groep N.V.

Mede gelet op het standpunt van de leden van de verschillende fracties ten aanzien van de splitsing van KPN, zoals dat blijkt uit het verslag, menen de ondergetekenden er goed aan te doen te wijzen op de uit het bovenstaande volgende wenselijkheid van een zo spoedig mogelijke duidelijkheid over het onderhavige voorstel van wet. De ondergetekenden zullen er uiteraard alles aan doen om aan de parlementaire behandeling alle ondersteuning te geven die wenselijk en noodzakelijk wordt geacht.

De ondergetekenden gaan hieronder in op de in het verslag vermelde vragen en opmerkingen. Om redenen van inzichtelijkheid is bij de beantwoording op enkele plaatsen afgeweken van de indeling en de volgorde van het verslag.

1. De positie van de staat in relatie tot de splitsing

Nadat KPN in het voorjaar van 1997 de staat op de hoogte heeft gesteld van haar voornemen tot splitsing van de vennootschap, is de regering tot het standpunt gekomen dat de splitsing geen nadelige consequenties zou mogen hebben voor de bestaande waarborgen van de staat als behartiger van het algemeen belang bij een goed functionerend post- en telecommunicatiesysteem. Van de zijde van KPN is te kennen gegeven dat een wijziging in de verhouding tussen de staat en KPN ter gelegenheid van de splitsing bovendien een onwenselijke complicering zou betekenen van de toch al zeer complexe juridische en financieel-economische voorbereidingen voor de juridische splitsing. Daarbij zou een dergelijke wijziging niet enkel van invloed zijn op de relatie tussen de staat en KPN en TNT Post Groep N.V., maar tevens verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor de positionering van beide vennootschappen op de verschillende aandelenmarkten.

Om bovengenoemde redenen zijn de staat en KPN tot overeenstemming gekomen over het in het kader van de splitsing te hanteren uitgangspunt dat de splitsing de waarborgen van de staat, als behartiger van het algemeen belang, onaangetast dient te laten. Dit uitgangspunt sluit in zich dat er voor is gekozen om de splitsing te benaderen als een louter technische operatie, waarbij, naast de verlening van de postconcessie aan TNT Post Groep N.V., de bestaande privaatrechtelijke relatie tussen de staat en het huidige KPN na de splitsing voor KPN wordt gehandhaafd en voor TNT Post Groep N.V. gelijkelijk wordt overgenomen.

In dit verband stellen de leden van de D66-fractie de vraag wat de regering vindt van de gedachte om ter gelegenheid van de splitsing het verschil in positie tussen de overheid en post respectievelijk telecom nader te regelen. Deze leden wijzen op het feit dat in Europees verband de regelgeving voor de telecommunicatiesector nagenoeg geheel is geliberaliseerd, waarvan voor de postsector nog geen sprake is. De ondergetekenden menen echter dat de liberalisering van de regelgeving voor de telecommunicatiesector geen directe aanleiding geeft om reeds nu, ter gelegenheid van de splitsing, de privaatrechtelijke relatie tussen de staat en KPN, bepaald door de taak van de overheid uit hoofde van de waarborging van het algemeen belang, te herijken. Want hoewel de geliberaliseerde regelgeving zonder meer is gericht op de ontwikkeling van de Nederlandse telecommunicatiesector tot een sector met onderling concurrerende marktpartijen én in de markt de eerste bewijzen daarvoor te vinden zijn, is de feitelijk unieke positie van KPN op de markt voor telecommunicatie vooralsnog evident. Op grond hiervan mag verwacht worden dat KPN in ieder geval nog de komende jaren een cruciale rol zal spelen voor het algemeen belang bij een goed functionerend telecommunicatiesysteem. Op grond hiervan achten de ondergetekenden voorshands handhaving van de huidige privaatrechtelijke relatie tussen de staat en KPN, zoals die bijvoorbeeld tot uitdrukking komt in de rechten verbonden aan het bijzonder aandeel, wenselijk en gerechtvaardigd, en zien de ondergetekenden het enkele feit van de splitsing niet als aanleiding om de huidige relatie te herzien.

De leden van de PvdA-fractie stellen de vraag wat nog de betekenis is van een bijzonder aandeel in KPN in een geliberaliseerde telecommarkt. De leden van de CDA-fractie vragen daarbij wat de betekenis is van het aandeelhouderschap van de staat in KPN vanaf het moment dat het concessieregime voor telecommunicatie is komen te vervallen. Met het oog op het feit dat het bijzonder aandeel en het aandeelhouderschap deel uitmaken van de privaatrechtelijke relatie tussen de staat en KPN, kan in antwoord op beide vragen worden aangesloten bij het zojuist gestelde, dat naar de mening van de ondergetekenden de feitelijke situatie op Nederlandse markt voor telecommunicatie handhaving van de huidige privaatrechtelijke relatie vooralsnog wenselijk maakt. Ten aanzien van het door de staat gehouden economisch belang in KPN zij nog opgemerkt dat dit voor een deel (het zogenoemde minimum belang ter grootte van éénderde van het geplaatst kapitaal) het bijzonder aandeel in KPN ondersteunt. Ten tijde van de beursgang van KPN in 1994 is te kennen gegeven dat de staat niet voornemens is om dit deel vóór het jaar 2004 te vervreemden. Hetzelfde voornemen komt overigens voor TNT Post Groep N.V. te gelden.

De leden van de D66-fractie vragen zich af of de staat denkt ondernemingsbeslissingen te kunnen sturen op grond van het bijzonder aandeel. Ten aanzien van de specifiek aan het bijzonder aandeel verbonden rechten het volgende. De introductie van het bijzonder aandeel ten tijde van de beursgang van KPN gaf de staat het recht om besluiten, die leiden tot fundamentele veranderingen in de groepsstructuur van KPN als concessiehouder, goed te keuren. Middels uitoefening van deze rechten werd door de staat beoogd mede het belang van een juridisch en financieel solide houder van de concessie te dienen, naast zijn eigen economisch belang als aandeelhouder. De staat heeft zich destijds verbonden zijn rechten als bijzonder aandeelhouder slechts uit te oefenen om het algemeen belang bij een goed functionerend post- en telecommunicatiesysteem te dienen; het is derhalve nadrukkelijk niet de bedoeling om als staat ondernemingsbesluiten te sturen. Dit is én blijft, ook in de situatie na de splitsing, een zaak van raad van bestuur en raad van commissarissen van de beide vennootschappen.

In antwoord op de door de leden van de D66-fractie gestelde vraag waarom de overheid in zowel KPN als TNT Post Groep N.V. een even groot aandelenpakket wil behouden, zij in aanvulling op het voorgaande opgemerkt dat de wettelijke systematiek van een juridische splitsing geen mogelijkheid inhoudt om het door de staat gehouden aandelenbelang in één of beide vennootschappen aan te passen. De enige mogelijkheid daartoe zou zijn om (een deel van de) aandelen na de splitsing te verkopen. Op dit moment bestaan er evenwel geen voornemens om zulks te doen.

Voor wat betreft de door de leden van de D66-fractie gestelde vraag terzake van de waarborgen van de staat met betrekking tot de postmarkt het volgende. De waarborgen van de staat terzake van het algemeen belang bij een goed functionerend postsysteem zijn op dit moment enerzijds besloten in de postconcessie en de daaraan gekoppelde opgedragen dienstverlening, anderzijds in de privaatrechtelijke relatie tussen de staat en KPN. Met inachtneming van het door de regering bij de splitsing gehanteerde uitgangspunt, hebben de ondergetekenden het voornemen om op basis van het onderhavige voorstel van wet de postconcessie aan TNT Post Groep N.V. te verlenen. Ten aanzien van de waarborgen besloten in de privaatrechtelijke relatie tussen de staat en KPN bestaat, zoals gezegd, het voornemen om deze in identieke vorm voor TNT Post Groep N.V. van toepassing te doen zijn. In antwoord op een door de leden van de PvdA-fractie gestelde vraag, betekent dit laatste dat de staat een bijzonder aandeel in TNT Post Groep N.V. zal houden, met dezelfde rechten als verbonden aan het bijzonder aandeel in KPN. In antwoord op een door de leden van de VVD-fractie gestelde vraag, betekent het tevens dat de staat ten aanzien van TNT Post Groep N.V. in de gelegenheid wordt gesteld om, indien de waarborging van het algemeen belang dit vergt, door middel van het nemen van preferente aandelen A zijn belang te vergroten tot 51% van het stemgerechtigd kapitaal.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering met deze leden de mening is toegedaan dat voor post een grotere waarborgfunctie nodig is, gezien het in stand houden van het monopolie. Zoals hiervoor reeds is aangegeven, zijn de ondergetekenden de mening toegedaan dat het met de Telecommunicatiewet (kamerstukken II 1997/98, 25 533) komen te vervallen van het concessieregime geen aanleiding geeft om reeds nu, ter gelegenheid van de splitsing, de privaatrechtelijke relatie tussen de staat en KPN, bepaald door de taak van de overheid uit hoofde van het algemeen belang, te herijken.

De leden van de D66-fractie vragen welke waarborgen c.q. beschermingsconstructies er zijn om de beide na de splitsing bestaande vennootschappen te behoeden voor vijandelijke overnames. In de situatie na de splitsing zullen alle waarborgen c.q. beschermingsconstructies zoals die voor de huidige vennootschap gelden, voor zowel KPN als TNT Post Groep N.V. van kracht zijn. Als beschermingsconstructie bestaat er de mogelijkheid tot uitgifte van preferente aandelen. Een andere waarborg is de duurzame vastlegging van het structuurregime. Daarnaast geldt als waarborg het bijzonder aandeel met de daartoe behorende bevoegdheden, dat de staat na de splitsing in beide vennootschappen zal houden.

De leden van de fractie van D66 zien graag de positie van de staat nader gedefinieerd voor de post- en telecommarkt afzonderlijk. Met het bovenstaande wordt deze vraag geacht te zijn beantwoord, met dien verstande dat voor wat betreft de sectorspecifieke wet- en regelgeving het toezicht op beide markten sinds 1 augustus 1997 wordt uitgevoerd door de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA).

De leden van de fractie van D66 vragen met welk uitgangspunt KPN heeft ingestemd. Dit betreft het bovenvermelde uitgangspunt dat de splitsing de waarborgen van de staat, als behartiger van het algemeen belang bij een goed functionerend post- en telecommunicatiesysteem, onaangetast dient te laten.

2. De fiscale consequenties van de splitsing en de beursnotering van TNT Post Groep N.V.

De leden van de D66-fractie vragen of ook voor andere landen dan Nederland waar KPN actief is, geldt dat de afsplitsing van PTT Post B.V. geen fiscale consequenties heeft. De na de splitsing bestaande vennootschappen KPN en TNT Post Groep N.V. hebben beide hun hoofdzetel in Nederland, en zijn aldaar belastingplichtig. De splitsing als zodanig zal geen wijziging brengen in de bestaande belastingplicht zoals deze op dit moment voor KPN als concern geldt; voor de buitenlandse (minderheids-) deelnemingen van KPN geldt dat de Nederlandse splitsing geen invloed heeft op hun belastingpositie.

Tevens vragen de leden van de D66-fractie of in de Verenigde Staten het toezicht op de effectenhandel akkoord dient te gaan met de voorgenomen juridische splitsing, en zo ja, welke criteria daarbij worden gehanteerd. In antwoord op deze vraag het volgende. In de Verenigde Staten behoeft het toezicht op de effectenhandel geen specifieke goedkeuring te verlenen voor een afsplitsing. De reglementen van de Securities and Exchange Commission (de SEC, een toezichthouder vergelijkbaar met de Stichting Toezicht Effectenverkeer, de STE in Nederland) en de New York Stock Exchange eisen dat de aandeelhoudersvergadering een besluit neemt over een dergelijke afsplitsing. Teneinde tot een goede afweging te kunnen komen, dienen de aandeelhouders door middel van een «Information Statement» over de splitsing te worden geïnformeerd. Dit Information Statement behoeft geen goedkeuring van de SEC of de New York Stock Exchange. KPN zal het voorstel tot splitsing met de daarbij behorende toelichting, zoals vereist naar Nederlands recht, in de Verenigde Staten als Information Statement gebruiken. Daartoe zal KPN het in Engelse vertaling onder haar Amerikaanse aandeelhouders verspreiden. Ten behoeve van de notering van TNT Post Groep N.V. aan de beurs van New York, dient de SEC echter wel een zogenaamd Registration Form 20F goed te keuren.

Overigens hebben de ondergetekenden van KPN begrepen dat op dit moment het voornemen bestaat om TNT Post Groep N.V. te noteren aan de effectenbeurzen van Amsterdam, New York, Londen en Frankfurt. KPN zal haar notering aan de genoemde beurzen handhaven.

In antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie in hoeverre het een nadeel is voor PTT Post B.V. dat dit onderdeel van het huidige KPN wordt afgesplitst, dient te worden opgemerkt dat de afsplitsing van PTT Post B.V. door zowel PTT Telecom B.V. als door PTT Post B.V. wordt nagestreefd. De beslissing om PTT Post B.V. af te splitsen is daarbij met name op praktische gronden genomen, waarbij een rol heeft gespeeld dat het huidige aandeel KPN door de markt overwegend als een telecomaandeel wordt gezien. Consequentie van deze beslissing is dat TNT Post Groep N.V. een eigen beursnotering dient aan te vragen aan de eerder genoemde effectenbeurzen. Voor de Amsterdamse beurs dient bijvoorbeeld een prospectus TNT Post Groep N.V. te worden geschreven. In dat kader zal tevens een zogenaamd due diligence onderzoek plaatsvinden. Voor de Verenigde Staten zal een nieuw ADR-programma moeten worden opgezet, daar de handel op de beurs van New York ook plaatsvindt in de vorm van ADR's, een soort certificaten van aandelen. Daarnaast zal het Registration Form 20F moeten worden geschreven, dat de voorafgaande goedkeuring van de SEC behoeft. Voorzover deze voorbereidingen voor de beursnotering als nadeel te noemen zouden zijn, staat hier tegenover dat de afsplitsing PTT Post B.V. grote voordelen biedt om zich zelfstandig te positioneren.

De leden van de D66-fractie informeren naar wat er gebeurt met de aandelen van de andere aandeelhouders. Het antwoord hierop is dat de aandeelhouders in het huidige KPN hun aandelen blijven houden. Daarnaast ontvangen zij voor elk aandeel KPN dat zij in hun bezit hebben, één aandeel in TNT Post Groep N.V.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie wat de fiscale gevolgen van de splitsing van KPN zijn, indien het voorstel tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en van enige andere wetten in verband met de fiscale begeleiding van de overgang van vermogen onder algemene titel bij rechtspersonen op de voet van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (kamerstukken II 1997/98, 25 709) per de datum van de juridische splitsing nog niet is aangenomen. Ook de leden van de PvdA-fractie willen weten of de splitsing moet wachten op het van kracht worden van het betreffende voorstel van wet. In antwoord op beide vragen heeft KPN gesteld dat de inwerkingtreding van het betreffende voorstel van wet een voorwaarde is voor de splitsing van KPN.

3. Het postbeleid

De leden van de fractie van D66 gaan in op een aantal aspecten van de postconcessie en de daaraan gekoppelde opgedragen dienst. In dit verband wijzen de ondergetekenden voor wat betreft de inhoudelijke aspecten van het postbeleid op de bevindingen van de binnenkort af te ronden evaluatie van het Besluit algemene richtlijnen post. Over het beleidsvoornemen dat op basis van deze bevindingen is ontwikkeld, zal de Tweede Kamer op korte termijn worden geïnformeerd. Voorts kan worden gewezen op richtlijn nr. 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (PbEG. 1998, L15). Ter implementatie van deze richtlijn is een wijziging van de Postwet in voorbereiding. Het voornemen is om het daartoe strekkende voorstel het komende najaar ter behandeling aan de Tweede Kamer voor te leggen. Met het oog op dit komende traject hechten de ondergetekenden aan het standpunt om in het kader van het onderhavige wetsvoorstel niet de inhoudelijke aspecten van het postbeleid aan de orde te stellen.

4. De positie van de Algemene Rekenkamer in relatie tot de splitsing

De leden van de fracties van PvdA, CDA en VVD vragen of door de ondergetekenden overleg is gevoerd met de Algemene Rekenkamer over de mogelijke effecten op taken en bevoegdheden van de Rekenkamer als gevolg van het onderhavige voorstel van wet. Ten antwoord wordt opgemerkt dat het onderhavige voorstel van wet, juist vanwege de gekozen uitwerking van de splitsing met betrekking tot de bevoegdheden van de staat als (bijzonder) aandeelhouder, geen wijziging inhoudt van de taken en bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer ten opzichte van de situatie vóór de splitsing. Om deze reden heeft hierover geen overleg met de Algemene Rekenkamer plaatsgevonden. Voor de goede orde is het onderhavige voorstel van wet evenwel door de eerste ondergetekende ter kennisneming aan de Rekenkamer verzonden.

De leden van de fracties van de PvdA, CDA en VVD vragen of de Rekenkamer voldoende bevoegdheden heeft om te kunnen controleren of het toezicht op de uitvoering van in het bijzonder de postconcessie voldoende is. Hierop kan in bevestigende zin worden geantwoord. De Algemene Rekenkamer is ingevolge artikel 59, eerste lid, onder b, van de Comptabiliteitswet bevoegd om op basis van het tweede, derde en vierde lid van datzelfde artikel kennis te nemen van jaarrekeningen van KPN en TNT Post Groep N.V. en van daarop betrekking hebbende rapporten van de accountants, en om via de desbetreffende minister nadere informatie in te winnen respectievelijk te vorderen. Ingevolge artikel 59, eerste lid, onder d, kent de Algemene Rekenkamer een vergelijkbare bevoegdheid ten aanzien van de OPTA.

De Rekenkamer kan, voorzover het betreft toezicht op de uitvoering van de postconcessie, derhalve zowel inlichtingen inwinnen bij de OPTA als bij de Minister van Verkeer en Waterstaat. Gesteld kan worden dat de Rekenkamer geen andere plaats heeft in de toezichts- en controlestructuur waar het de uitvoering van de postconcessie betreft, dan die haar ook reeds nu toekomt op grond van de Comptabiliteitswet.

5. De betekenis van de splitsing voor de aanwezigheid van KPN in Groningen

De leden van de fracties van CDA en VVD vragen welke gevolgen de splitsing van KPN heeft voor de hoofdvestiging in Groningen. In hetzelfde verband vragen de leden van de PvdA-fractie naar de gevolgen van de opheffing van de holding KPN voor het aantal arbeidsplaatsen van KPN in Groningen, evenals voor de kwaliteit van de arbeid van KPN in Groningen. Inderdaad leidt de splitsing van KPN tot de opheffing van de bestaande holding-organisatie van KPN, waardoor er in de stad Groningen circa tweehonderd arbeidsplaatsen verdwijnen. Derhalve blijft KPN met bijna zesduizend werkzame personen in Groningen, en ruim tienduizend werkzame personen in het hele noorden, prominent aanwezig. Dit met veelal hoogwaardige werkgelegenheid in de opleidingssector, de IT-branche, research, services en dergelijke.

De leden van de PvdA-fractie vragen tevens hoe KPN in de situatie na de splitsing vorm zal geven aan afspraken om arbeidsplaatsen in Groningen te verzorgen, waarbij deze leden zich afvragen of de nieuwe situatie geen reden is om de in 1988 gemaakte afspraken te herformuleren. In dit verband wil de eerste ondergetekende aansluiten bij de antwoorden zoals gegeven op de op 14 januari 1997 door de leden der Tweede Kamer schriftelijk gestelde vragen (kamerstukken II 1996/97, 594). Hierin is gesteld dat KPN aan de uit de zogenoemde spreidingsovereenkomst volgende verplichtingen heeft voldaan, waarbij de eerste ondergetekende ervan uitgaat dat KPN zich realiseert dat ze nog wel is gebonden aan de eisen van de goede trouw. Dat KPN zich hiervan bewust is, evenals van haar morele en maatschappelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van de stad en de provincie Groningen, mag naar de mening van de ondergetekenden blijken uit de door KPN gevoerde uitvoerige gesprekken met de (waarnemend) burgemeester van de stad Groningen en de Commissaris van de Koningin voor de provincie Groningen. Deze gesprekken kennen naar verluidt voor de betrokken partijen een bevredigend verloop, en zullen, naar is begrepen, zo mogelijk voor het einde van de maand maart tot een gezamenlijke verklaring leiden.

6. Overig gestelde vragen

De leden van de D66-fractie vragen de mening van de regering ten aanzien van de door KPN voorgenomen bezitsverdeling tussen KPN en TNT Post Groep N.V. In antwoord zij opgemerkt dat de ondergetekenden niet inhoudelijk op deze vraag in kunnen gaan, aangezien zij niet over deze feitelijke informatie beschikken. Zulks maakt deel uit van het door KPN op te stellen voorstel tot splitsing, dat KPN op enig moment en gedurende een maand openbaar ter inzage dient neder te leggen en op basis waarvan de algemene vergadering van aandeelhouders van KPN, waaronder de staat, en de staat als houder van het bijzonder aandeel, over de splitsing besluit.

De leden van de fracties van PvdA en CDA vragen wat de voornemens van KPN zijn met betrekking tot de werkmaatschappijen en bedrijfsonderdelen die onder de huidige holding KPN vallen. In dit verband hebben de ondergetekenden het volgende van KPN begrepen. De werkmaatschappijen en het bedrijfsonderdeel Research die onder het huidige KPN vallen, zijn op praktische gronden toegewezen aan ofwel KPN ofwel TNT Post Groep N.V. De werknemers werkzaam bij de huidige holding KPN zijn eveneens toegewezen aan KPN danwel TNT Post Groep N.V. Deze overgang heeft materieel met ingang van 1 januari 1998 haar beslag gekregen. Het onderstaande overzicht geeft een beeld van de allocatie van de werkmaatschappijen:

KPN Arbo B.V. Post
KPN Autolease B.V. Post
KPN Finans B.V. Telecom
KPN RisicomPost
KPN Ventures B.V. Telecom
ResearchTelecom
Vision Networks N.V. Telecom

Tevens is door deze leden geïnformeerd naar de voornemens met betrekking tot het KPN-Pensioenfonds. De pensioenen van KPN werknemers zijn op dit moment ondergebracht in een tweetal pensioenfondsen, te weten een bedrijfspensioenfonds voor de werknemers waarop de CAO van toepassing is, en een ondernemingspensioenfonds voor de werknemers boven het CAO-niveau. Het is het voornemen van KPN om deze beide pensioenfondsen te splitsen in Post en Telecom pensioenfondsen. Het beheer van de nieuwe fondsen zal door een gemeenschappelijke uitvoeringsorganisatie worden verricht.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven