25 839
Tegoeden Tweede Wereldoorlog

nr. 39
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 30 mei 2007

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over de brief d.d. 3 april jl. inzake de Adviescommissie Restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog (briefnr. Ocw0.700.203).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 mei 2007. De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van de Camp

Adjunct-griffier van de commissie

Boeve

1

In hoeverre is de Restitutiecommissie (RC) in staat om alle claims van voor 4 april 2007 op tijd te verwerken?

Het mandaat van de Restitutiecommissie wordt met het oog op de afhandeling van alle vòòr 4 april 2007 ingediende claims verlengd. De daartoe benodigde tijd stel ik in nader overleg met de Restitutiecommissie vast.

2

Is het juist dat over claims die ná 4 april 2007 worden ingediend, de Restitutiecommissie kan adviseren conform het beleid zoals dat in 2000 gehanteerd werd? Indien ja, erkent u dat dit betekent dat per 4 april teruggekeerd is naar het oude beleid? Is het juist dat het beleid van voor 2000 door de commissie Ekkart is omschreven als een hardvochtig beleid? Zo ja, deelt de regering (bij nader inzien) deze opvatting? Kunt u dit toelichten?

In navolging van onder meer de Commissie Ekkart erkende de regering in 2000 dat in het rechtsherstel van na de oorlog fouten en tekortkomingen zijn geconstateerd die onder ogen moeten worden gezien en waaraan conclusies moeten worden verbonden. De Nederlandse regering nam aldus in maart 2000 een algemeen regeringsstandpunt in over de Tegoeden Tweede Wereldoorlog, dat voor cultuurgoederen verder werd uitgewerkt in juli 2000.

De essentie daarvan is dat het rechtsherstel dat na de oorlog heeft plaats gevonden niet wordt overgedaan. Claims die nog niet eerder zijn ingediend of waarbij sprake is van nieuwe, relevante gegevens worden nog in behandeling genomen. In die gevallen wordt geen beroep op verjaring gedaan. Op 18 april 2000 sprak uw Kamer zijn steun uit voor dit standpunt van de regering.

De geciteerde uitspraken van de Commissie Ekkart hadden veeleer betrekking op het rechtsherstel kort na de oorlog dat in 2000 door de regering ook is betiteld als kil en formalistisch. De term hardvochtig is door de commissie niet gebezigd ten aanzien van het beleid van juli 2000.

3

Waarom wordt voor de toekomst teruggegrepen op beleid waarover een door de regering ingestelde adviescommissie zich met verontrusting heeft uitgelaten?

Zoals hierboven al aangegeven had de opmerking van de Commissie Ekkart betrekking op het naoorlogs rechtsherstel. Het is de commissie zelf die de regering in haar slotaanbevelingen heeft geadviseerd om het verruimde beleid zoals dat sinds 2001 geldt als tijdelijke maatregel te beschouwen. Dat de aanbevelingen van de Commissie Ekkart tot verruiming van het regeringsstandpunt uit 2000 zijn bedoeld als een tijdelijke maatregel, onderbouwt de Commissie Ekkart met het argument dat met het verstrijken van de tijd de mogelijkheid tot het verdisconteren van de informatie uit de eerste en tweede hand betreffende de omstandigheden van bezitsverlies gedurende oorlogsjaren snel slinkt.

4

Wat schat de minister in dat de mogelijke effecten kunnen zijn van het opnieuw toepassen van het beleid van 2000?

De essentie van het algemene regeringsbeleid zoals dat sinds 2000 geldt, is dat het rechtsherstel dat na de oorlog heeft plaats gevonden, niet wordt overgedaan maar dat de regering zich bij nieuwe claims niet op verjaring beroept. Voor cultuurgoederen is in de notitie van juli 2000 bepaald dat claims die nog niet eerder zijn ingediend of waarbij sprake is van nieuwe, relevante gegevens nog in behandeling worden genomen. In die gevallen wordt geen beroep op verjaring gedaan. Dit betekent een continuering van het regeringsstandpunt waarover uw Kamer op 18 april 2000 zijn steun voor uitsprak.

5

In hoeverre gelden de bezwaren die toentertijd tegen het beleid van 2000 werden aangedragen nu niet meer?

Zie het antwoord op vraag 4.

6

Is het überhaupt mogelijk terug te keren naar het beleid van 2000 met het oog op precedentwerking?

Sinds de slotaanbevelingen van de Commissie Ekkart van 2004 en de regeringsreactie daarop van maart 2005 is duidelijk dat de termijn voor de indiening van verzoeken tot teruggave onder het verruimde beleid zou aflopen op 4 april 2007 en dat daarna het beleid van 2000 weer van kracht zou zijn.

7

Bent u bereid om gehoor te geven aan het advies van de commissie Ekkart; om een verruimd beleid te hanteren ten aanzien van verzoeken tot teruggave van cultuurgoederen die ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog en de afwikkeling daarvan in bezit van de Staat zijn gekomen, niet alleen ten aanzien van de Nederlands Kunstbezit-collectie (NK-collectie), maar ook ten aanzien van kunst behorend tot de museacollectie voor zover deze kunst staatseigendom betreft waarover claims ná 4 april jl. werden ingediend? Zo ja, hoe? Zo neen, waarom niet?

In de regeringsreactie op de eerste set aanbevelingen van de Commissie Ekkart is het de regering zelf geweest die heeft aangegeven het verruimde beleid waartoe Ekkart adviseerde voor voorwerpen in de NK-collectie, niet te beperken tot de NK-collectie maar van toepassing te laten zijn op de gehele rijkscollectie. Het mandaat van de Restitutiecommissie zoals vastgelegd in het instellingsbesluit strekt zich dan ook uit tot de gehele rijkscollectie. Gedurende de gehele periode van het verruimde beleid bestond dus de mogelijkheid om verzoeken in te dienen bij de Staat voor de teruggave van voorwerpen in de rijkscollectie. Ook na 4 april blijft die mogelijkheid bestaan met dien verstande dat die verzoeken dan eveneens op basis van het beleid van 2000 beoordeeld zullen worden.

8

Erkent u dat de kunst behorend tot de museacollectie voor zover deze kunst staatseigendom betreft niet zo grondig en zorgvuldig is onderzocht als de NK-collectie? Waarom wel/niet? Bent u de mening toegedaan dat bij verzoeken om restitutie uit deze collectie het oude hardvochtige beleid niet dient te worden toegepast.

Dat het onderzoek van de Commissie Ekkart louter betrekking had op de NK-collectie had alles te maken met de herkomst van deze collectie. Het betreft immers voorwerpen die door de Staat ten behoeve van anderen na de oorlog uit Duitsland zijn gerecupereerd.

Het onderzoek naar museumcollecties onder leiding van de Nederlandse Museumvereniging werd in december 1999 afgerond. Dit betrof aankopen van musea in de periode 1940–1948 en had zowel betrekking op voorwerpen die deel uitmaken van de rijkscollectie als niet rijkseigendom. Dit onderzoek is indertijd op zorgvuldige wijze uitgevoerd onder begeleiding van een commissie voorgezeten door Ronald de Leeuw, hoofddirecteur van het Rijksmuseum te Amsterdam. De Nederlandse Museumvereniging heeft laten weten vervolgonderzoek te willen doen naar aankopen in de periode 1933–1940. Ik sta positief ten aanzien van een uitbreiding en heb geen enkele twijfel over de zorgvuldigheid waarmee ook een aanvullend onderzoek zal plaatsvinden.

Voor zover dit leidt tot verzoeken tot teruggave uit de rijkscollectie ben ik in gesprek met de Restitutiecommissie over de mogelijkheid om de deskundigheid van de commissie in te zetten voor de advisering van verzoeken die na 4 april 2007 worden ingediend en naar de criteria van het restitutiebeleid van 2000 beoordeeld zullen worden. Voor zover het objecten betreft die geen eigendom zijn van de Staat is het aan de huidige bezitter om te beslissen over een verzoek tot teruggave. De Restitutiecommissie kan desgevraagd adviseren over eigendomsgeschillen waarbij geen sprake is van een onderdeel van de rijkscollectie.

9

Is het juist dat bepaalde categorieën kunst, zoals de kunst die behoort tot museale collecties, minder goed zijn onderzocht dan andere categorieën? Ligt het dan wel in de rede om hetzelfde (oude) beleid over de hele linie van toepassing te verklaring?

Zie het antwoord op vraag 8.

10

Geeft het feit dat er momenteel nog een tweede onderzoek loopt naar de museacollectie al genoegzaam aan dat de onderzoeken die tot nu zijn gedaan onvoldoende zijn, en dat restitutiebeslissingen niet op basis van het beleid van 2000 genomen moeten worden?

Zie het antwoord op vraag 8. Het tweede onderzoek betreft een aanvulling op het eerdere onderzoek.

11

Welk standpunt neemt de minister in ten aanzien van de brief van mevrouw Koenigs d.d. 13 april jl. (OCW0700233)?

Mevrouw Koenigs informeert in haar brief van 13 april jl. de Vaste Kamercommissie van OCW over haar standpunten inzake het restitutiebeleid, die in onderhavige brief van uw Kamer eveneens aan de orde worden gesteld. Mijn standpunt ten aanzien van de brief van mevrouw Koenigs vindt u terug in de bovenstaande beantwoording.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (CU), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Abel (SP), Van Leeuwen (SP), Verdonk (VVD), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GL).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (CU), Weekers (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Ten Broeke (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van Bommel (SP), Langkamp (SP), Dezentjé Hamming (VVD), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Nicolaï (VVD), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Azough (GL).

Naar boven