Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 25839 nr. 37 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 25839 nr. 37 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 november 2005
Hierbij informeer ik u over de afronding van de beëindiging van het overheidstoezicht op de verdeling van de Joodse tegoeden door de Stichting Maror-gelden Overheid (hierna: SMO) en de Stichting Joods Humanitair Fonds (hierna: SJHF). Tevens informeer ik u over de stand van zaken van de werkzaamheden van SMO en SJHF. Dit heb ik u toegezegd in mijn brief van 24 november 2004 (Kamerstukken II 2004–2005, 25 839, nr. 35).
Met deze brief wordt een periode afgesloten van nauwgezette betrokkenheid van overheidswege bij het onderwerp van de Joodse tegoeden. Deze periode begon in 1996 met de discussie over nog traceerbare bankrekeningen van Joodse vervolgingsslachtoffers in Zwitserland, maar strekte zich snel uit tot meerdere onderwerpen in meerdere landen.
Er ontstonden vervolgens in veertig landen historische commissies. Deze schetsten veelal voor het eerst dat wat zowel in de oorlog, als na de oorlog gebeurd was.
In het voorjaar van 1997 werd in Nederland de commissie-Van Kemenade ingesteld. Deze commissie heeft vooral onderzoek gedaan naar de oorlogstegoeden in het buitenland. In de zomer van 1997 kwam er een versnelling in het onderzoek, toen de door de commissie-Van Kemenade gevormde commissie-Scholten zich ging richten op de Joodse financiële tegoeden in Nederland zelf. In deze periode is de aandacht voorroof en rechtsherstel voor Joodse vervolgingsslachtoffers in Nederland sterk toegenomen. Die aandacht werd nog groter toen begin december 1997 de LiRo-affaire ontstond. De commissie-Kordes werd vervolgens ingesteld.
Uit de tijd van de commissies stamt de goede samenwerking tussen de Nederlandse regering en de Joodse gemeenschap zoals vertegenwoordigd door het Centraal Joods Overleg (hierna: CJO) en de Stichting Platform Israël (hierna: SPI).
Het onderzoekswerk van de commissies-Van Kemenade, Scholten en Kordes heeft enkele jaren geduurd en heeft licht doen schijnen op wat in vergetelheid was geraakt. De samenleving en de overheid zijn destijds onvoldoende doordrongen geweest van wat de Joden tijdens de oorlog is aangedaan en van de noodzaak daarom een snel en efficiënt rechtsherstel te bewerkstelligen. Hoewel het rechtsherstel in die tijd rechtmatig en nauwgezet is geweest, waren er verschillende tekortkomingen, die voor veel Joodse betrokkenen onbillijke en onrechtvaardige consequenties hebben gehad.
De regering heeft het advies van de commissies, om via het ter beschikking stellen van een bedrag aan de Joodse gemeenschap recht te doen aan de tekortkomingen, opgevolgd. Naast de hierboven omschreven tekortkomingen, heeft dit bedrag ook betrekking op erkenning van de morele aanspraken op zaken en gelden ten tijd van roof en rechtsherstel.
Het uiteindelijke akkoord dat de regering in 2000 gesloten heeft met de Joodse gemeenschap van een bedrag van € 181,5 mln is om finaal recht te doen aan de kritiek op de bejegening van de betrokken vervolgingsslachtoffers, het rechtsherstel en de gevolgen die dat heeft gehad voor hun verdere bestaan1. Dit heeft vervolgens in oktober 2000 zijn vertaling gevonden in de oprichting van de stichtingen SMO en SJHF. Deze stichtingen zorgden voor het beheer en de verdeling van het door de regering ter beschikking gestelde bedrag.
Het opzetten van de structuur om de verdeling mogelijk te maken, is door de besturen van SMO en SJHF en hun ondersteuning voortvarend en grondig aangepakt. Verschillende campagnes zijn succesvol opgezet om de Joodse gemeenschappen in Nederland, Israël, en Midden- en Oost-Europa en individuele Joodse oorlogslachtoffers of hun nabestaanden te bereiken. Tevens werden er in drie landen helpdesks opgezet waar mensen terecht konden met hun vragen. Deze adequate voorbereiding tezamen met de gedegen en slagvaardige afhandeling van de aanvragen voor individuele uitkeringen heeft ertoe geleid dat de voor een uitkering in aanmerking komende oorlogslachtoffers al in 2000 een eerste uitkering ontvingen. Door de voortdurende inzet van SMO en het haar ondersteunende Bureau Maror was in 2003 het voor individuele uitkeringen bestemde bedrag aan de vervolgingslachtoffers uitgekeerd. Naast de werkzaamheden die de Joodse gemeenschap op zich nam om een voortvarende en gedegen verdeling van de individuele uitkeringen mogelijk te maken, nam zij tegelijkertijd de werkzaamheden ter hand om een goede structuur voor de verdeling van de collectieve uitkeringen in Nederland, Israël en Midden- en Oost-Europa op te zetten.
Eind 2004 was er een dusdanige rechtmatige en transparante infrastructuur voor de verdeling van het ter beschikking gestelde bedrag opgezet dat het overheidstoezicht hierop kon worden beëindigd2. De afwikkeling hiervan heeft plaatsgevonden. De verdeling van het resterende bedrag wordt sinds 1 januari 2005 door particuliere Joodse stichtingen gedaan. Hiermee is dan ook een hoofdstuk dat in 2000 met de verdeling begon grotendeels afgesloten.
Hieronder wordt dieper ingegaan op de specifieke aspecten van de beëindiging van het overheidstoezicht en wordt u geïnformeerd over de afspraken die zijn gemaakt met SMO en SJHF over de hun resterende publieke taken. Ook wordt de totaalstand weergeven van de verdeling van het bedrag onder overheidstoezicht (dus tot 1 januari 2005). Ten slotte wordt u op de hoogte gebracht over de uitvoeringskosten.
2. Afronding beëindiging overheidstoezicht en resterende publieke taken
Om het overheidstoezicht op de verdeling van het bedrag te beëindigen zijn de statuten van SMO en SJHF per 1 januari 2005 gewijzigd. Tevens is de naam van SMO bij de statutenwijziging veranderd in Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid (SAMO). Ik zal in het vervolg van deze brief dan ook over SAMO spreken daar waar het de situatie vanaf 1 januari 2005 betreft.
Door het vervallen van het overheidstoezicht op de verdeling hebben SAMO en SJHF vanaf 1 januari 2005 nog slechts twee publieke taken1: het afhandelen van bezwaar- en beroepschriften en het monitoren van meerjarenprojecten. Deze taken hebben betrekking op beslissingen die zijn genomen over aanvragen voor uitkeringen in de periode 2000 tot en met 2004. Ze betreffen dus werkzaamheden die volgen uit de beslissingen die zijn genomen in de periode waarin de minister van Financiën medeverantwoordelijk was voor de verdeling van het bedrag.
De taak van het monitoren van projecten van SAMO en SJHF betreft meerjarenprojecten. Deze projecten krijgen gedurende een bepaalde looptijd in gedeeltes het aan hen toegekende bedrag, mits zij voldoen aan de in de beschikking gestelde voorwaarden. Wanneer alle projecten conform de daaraan gestelde eisen en binnen de daarvoor gestelde tijdslimiet worden uitgevoerd, zullen de taken van SJHF en SAMO in respectievelijk 2007 en 2013 zijn voltooid.
Over de praktische invulling van de uitvoering van de werkzaamheden van de besturen van SJHF en SAMO, hun ondersteuning daarbij en de daaraan verbonden uitvoeringskosten heeft intensief overleg plaatsgevonden tussen medewerkers van het ministerie van Financiën en de besturen van SJHF, SAMO, CJO en SPI. In samenwerking met het bestuur van SAMO is een bedrag van € 2,6 mln. vastgesteld voor de dekking van de uitvoeringskosten van de stichting voor de haar resterende levensduur. Een gedeelte van dit bedrag is bestemd voor de ondersteuning van het bestuur bij de monitoring van de Nederlandse projecten. Het andere gedeelte is ter dekking van de overige kosten zoals juridische ondersteuning bij de bezwaarprocedures en vergoedingen voor de bestuursleden en is in de vorm van een subsidie in oktober 2005 aan SAMO overgemaakt. SJHF heeft in dit kader éénmalig een lumpsum van € 300 000 ontvangen. Dit is in onderling overleg met het bestuur van SJHF overgekomen op basis van gemaakte kosten in het verleden en de te verwachten activiteiten die in 2005 en verder voortvloeien uit verplichtingen die onder overheidstoezicht zijn aangegaan.
3. Voortgang verdeling onder overheidstoezicht (periode 2000–2004)
Van het totaal door de regering beschikbaar gestelde bedrag is € 158,8 mln. aan SMO toebedeeld om dit te beheren en verdelen. Vanaf maart 2000 is dit uitdelingsvermogen rentedragend geworden, waardoor het totaal van de uitkeringen uiteindelijk hoger zal zijn dan het oorspronkelijk toegekende bedrag. Ter verdeling van deze middelen kende SMO tot en met 31 december 2004 drie Kamers: Kamer I voor individuele uitkeringen, Kamer II voor projecten met een collectief doel in Nederland en Kamer III voor projecten met een collectief doel in Israël.
Onder overheidstoezicht heeft SMO in totaal via de drie Kamers ongeveer € 164,4 mln. toegekend en bedroeg het totale restant van het uitdelingsvermogen inclusief rente-inkomsten circa € 7,7 mln.
Kamer I heeft een bedrag van ruim € 141,7 mln. uitgekeerd. De verdeling en uitkering van de aan SMO ter beschikking gestelde gelden voor de individuele uitkeringen inclusief de daarop ontvangen rente is volledig afgerond.
Kamer II heeft twee aanvraagronden beoordeeld en daarin voor een totaalwaarde van bijna € 18,6 mln. gelden aan projectaanvragen voor de Joodse gemeenschap in Nederland toegekend. De behandeling van de aanvraag voor de tweede ronde heeft vorig jaar plaatsgevonden nadat ik u had geschreven. Er zijn toen 195 aanvragen ingediend waarvan er 121 zijn gehonoreerd voor een totaalbedrag van ongeveer € 3,8 mln. De toekenningen deze ronde hebben in overeenstemming met het daarvoor geldende uitkeringsreglement en beleidsplan van SMO plaatsgevonden. Voor meer informatie hieromtrent verwijs ik naar mijn brief van 24 november 2004.
Kamer III heeft aan projecten van de Nederlands-Joodse gemeenschap in Israël voor een totaalbedrag van ongeveer € 4,1 mln.1 (NIS 23,2 mln.) toegekend.
Uit bovenstaande cijfers kan worden geconcludeerd dat SMO, Kamers I, II en III en de bezwaarschriftencommissie voortvarend en adequaat hun werkzaamheden hebben verricht. Het resterende bedrag zal door SAMO – behoudens een reservering voor de bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures – worden overgedragen aan en verder worden verdeeld door de particuliere Stichting Collectieve Maror-gelden Nederland (hierna: COM) en de particuliere Stichting Collectieve Maror-gelden Israël (hierna: SCMI)2. COM zal de verdere verdeling van het restende bedrag doen voor de projecten in Nederland en SCMI voor projecten in Israël.
Het andere deel van het ter beschikking gestelde bedrag, € 22,7 mln., is toebedeeld aan SJHF. Deze stichting heeft als doel het beheren en verdelen van haar vermogen aan humanitaire doelen in Midden- en Oost-Europa. In de periode van overheidstoezicht zijn door SJHF 131 projectaanvragen gehonoreerd voor een totaalbedrag van € 2,5 mln. Aan de projecten is geld toegekend door een brede vertegenwoordiging uit de nationale en internationale Joodse gemeenschap.
Op 26 april 2005 is het vermogen van ongeveer € 25 mln., ontstaan door bijschrijving van interest en door vermindering van uitgekeerde projectgelden, aan het Joods Humanitair Fonds overgedragen. Deze overdracht is gedaan onder de voorwaarde dat deze gelden worden gebruikt voor humanitaire doelen in Midden- en Oost-Europa. Op deze verdeling vindt geen overheidstoezicht meer plaats.
Conform de Algemene wet bestuursrecht hebben de aanvragende individuen en organisaties de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen en in (hoger) beroep te gaan.
Zowel bij SAMO als bij SJHF zijn alle bezwaarschriftprocedures naar aanleiding van de uitkeringsronden onder overheidstoezicht afgerond.
Op dit moment lopen er drie beroepsprocedures betreffende collectieve uitkeringen in Nederland (Kamer II) en vier hoger beroepsprocedures betreffende individuele uitkeringen (Kamer I). Ten aanzien van uitkeringen in Midden en Oost Europa lopen geen (hoger) beroepsprocedures.
Voor het financiële risico dat verbonden is aan deze beroep- en hoger beroepsprocedures is door SAMO een reservering gemaakt.
Het is altijd mogelijk dat er in de toekomst naar aanleiding van beslissingen die SAMO zal moeten nemen in verband met het monitoren van de meerjarenprojecten nieuwe bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures kunnen ontstaan.
Tijdens de periode van het overheidstoezicht op de verdeling van het bedrag werden de uitvoeringskosten door de Rijksoverheid gedragen. Zowel bij SMO als bij SJHF werden via een begrotings- en verantwoordingscyclus de uitvoeringskosten van SMO jaarlijks aan mij voorgelegd en door mij goedgekeurd.
De uitvoeringskosten van SAMO bestonden onder andere uit de kosten voor de ondersteuning van SMO door hun uitvoeringsorganisatie Bureau Maror en externen bij de beoordeling van de aanvragen en de uitkering van de gelden, vacatiegelden voor leden van het bestuur en bezwaarschriftencommissie, kosten voor juridisch advies, communicatie- en administratieve kosten.
De uitvoeringskosten tot en met 1 januari 2005 van SMO waren ongeveer € 12 mln. In die periode is zoals al eerder weergegeven ongeveer € 164,4 mln. verdeeld. De uitvoeringskosten tot en met 1 januari 2005 bedragen ongeveer 7,3% van het onder overheidstoezicht verdeelde vermogen. Inclusief de subsidie die aan SAMO is verstrekt voor de afwikkeling van de projecten komen de totale uitvoeringskosten op € 14,6 mln.. De totale kosten die voor de overheid gemoeid zijn met de verdeling en uitkering van de € 164,4 mln. bedragen 8,8% van dit bedrag.
De uitvoeringskosten van SJHF die gemoeid waren met de verdeling en uitkering van het vermogen tot 1 januari 2005, bedragen € 669 095 en zijn grofweg aan dezelfde categorieën onkosten uitgegeven. Dit is 3% van het uitgekeerde uitdelingsvermogen. De totale uitvoeringskosten voor de door SJHF verdeelde bedrag komt daarmee op een ongeveer € 1 mln., 4,3% van datzelfde bedrag.
In het begin van deze brief gaf ik u een omschrijving van de loop der gebeurtenissen die hebben geleid tot dit moment. Het moment waarop de overheid een grote stap terug doet bij betrokkenheid van de Joodse tegoeden.
In de afgelopen jaren heb ik, met wisselende intensiteit, samengewerkt met de Joodse gemeenschap in Nederland. Tevens heb ik, om zorgvuldig recht te doen aan de gevoelens van de vervolgingslachtoffers, contacten onderhouden met delen van de Nederlands Joodse gemeenschap in Israël. Ik heb mij mogen verheugen op een open, constructieve en respectvolle samenwerking. Ik heb veel bewondering voor de inzet van de betrokkenen die zich hebben ingespannen om deze moeilijke en soms emotionele taak tot een goed einde te brengen.
Nu het overheidstoezicht op de verdeling van het bedrag ten einde is draag ik, gezien het opgebouwde vertrouwen in de afgelopen jaren, met een gerust hart de verantwoordelijkheid voor de resterende werkzaamheden aan de Joodse gemeenschap over.
Hierover heb ik u op 24 november 2004 (Kamerstukken II 2004–2005, 25 839, nr. 35) geïnformeerd.
Voor deze activiteiten blijven SMO en SJHF een zelfstandig bestuursorgaan. Ter invulling van mijn verantwoordelijkheden zijn bevoegdheden in de statuten opgenomen.
De COM is opgericht door het Centraal Joods Overleg. De SCMI is opgericht door de Stichting Platform Israël. De COM en de SCMI zijn particuliere stichtingen die zijn opgericht voor de verdeling van de gelden die door de banken en verzekeraars ter beschikking zijn gesteld aan Joodse vervolgingsslachtoffers.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25839-37.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.