25 839
Tegoeden Tweede Wereldoorlog

nr. 21
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 december 2000

Nadere uitwerking regeringsreactie naar aanleiding van het rapport van de Begeleidingscommissie Onderzoek Indische Tegoeden

Inleiding

Binnen de Indische gemeenschap is de negatieve beleving van het naoorlogs rechtsherstel veelal onlosmakelijk verbonden met de ingrijpende persoonlijke ervaringen in de perioden van de Japanse bezetting en de Bersiap waarin terreur en geweld vele slachtoffers maakten. Verzwakt, berooid en bedreigd hebben velen noodgedwongen afscheid moeten nemen van Nederlands-Indië. Ook degenen die aanvankelijk nog achterbleven zagen zich later genoodzaakt alsnog hun land te verlaten, eerst tijdens het Nederlands-Indonesische conflict tot 1949 en daarna tijdens het toenemende geweld rond de nationalisatie van 1957 en de overdracht van Nederlands Nieuw-Guinea in 1962. Alle Nederlanders uit Nederlands-Indië, Indonesië en Nieuw-Guinea delen de indringende ervaringen van een door gewelddadige omstandigheden veroorzaakt gedwongen vertrek uit hun vertrouwde omgeving naar een voor velen onbekende bestemming.

In Nederland vonden de repatrianten en immigranten een samenleving in wederopbouw die weinig tijd en aandacht, laat staan begrip had voor hun ervaringen. Schaarse mogelijkheden voor huisvesting, gerichte hulp bij achterstanden op het gebied van het onderwijs en de arbeidsmarkt ontbraken. Het onbegrip en de vooroordelen bij vele Nederlanders over Nederlands-Indië, de Indische maatschappij en het koloniale verleden in het algemeen, werden vaak als kwetsend ervaren. Al deze factoren hebben bijgedragen aan een gevoel van miskenning bij veel leden van de Indische gemeenschap.

De regering erkent dat het leed voor de oorlogsslachtoffers niet alleen met hun ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog te maken heeft, maar ook met hun terugkeer en opvang in de Nederlandse samenleving na de Tweede Wereldoorlog. De Commissie-Kordes heeft hierop in een aanbeveling gedoeld.

Op dit moment verricht de Stichting Onderzoek Terugkeer en Opvang (SOTO) in opdracht van het Kabinet een historisch-wetenschappelijk onderzoek naar in het bijzonder de immateriële aspecten van de terugkeer en opvang. Het onderzoek strekt zich bovendien uit tot de bredere groep van oorlogsslachtoffers. SOTO zal in 2001 haar verschillende publicaties uitbrengen.

De regeringsreactie met betrekking tot de Indische gemeenschap

In de regeringsreactie van 21 maart 2000 naar aanleiding van de rapporten Tegoeden Tweede Wereldoorlog erkent de Nederlandse regering ten volle – terugkijkend met de wetenschap en de ogen van nu – dat er teveel formalisme, bureaucratie en vooral kilte in het rechtsherstel is geweest. Daarvoor heeft de regering oprechte spijt en verontschuldigingen uitgesproken naar degenen die toen hebben geleden, zonder overigens verkeerde bedoelingen te veronderstellen bij degenen die toen verantwoordelijkheid droegen.

Eveneens is in de regeringsreactie gesteld dat reconstructie van het Indisch rechtsherstel summier is geweest omdat relevante archieven voor het grootste deel niet meer aanwezig waren. Dit neemt niet weg dat er binnen het meer beperkte, eigen kader van het Indisch rechtsherstel vermoedelijke tekortkomingen naar voren zijn gekomen die voor menig Nederlander tot teleurstelling hebben geleid. Op grond van dievermoedelijke tekortkomingen in het Indisch rechtsherstel in combinatie met diverse andere problemen waarmee de vervolgingsslachtoffers zich na de Japanse bezetting in Nederlands-Indië geconfronteerd zagen – met name de vijandige bejegening door Indonesiërs die naar onafhankelijkheid streefden en de grenzen die de ontwikkelingen in de periode tot aan de soevereiniteitsoverdracht hebben gesteld aan het rechtsherstel – acht de regering een gebaar op zijn plaats. De regering heeft de Indische gemeenschap dit voorjaar een bedrag van f 250 miljoen beschikbaar gesteld.

Het door de regering gevoerde overleg met het Indisch Platform

In het eerdere overleg van de regering met het Indisch Platform in februari en maart 2000 is de mogelijkheid van individuele uitkeringen aan vervolgingsslachtoffers binnen de Indische gemeenschap besproken. Van de zijde van het Indisch Platform werd hierop aangegeven dat dit niet mogelijk is vanwege de door de Indische gemeenschap gewenste gelijke behandeling van alle Nederlanders uit Nederlands-Indië. Het maken van een onderscheid tussen hen die wel of niet door de Japanse bezetter geïnterneerd waren, werd verworpen door het Indisch Platform. De regering heeft toen besloten de f 250 miljoen een collectieve bestemming te geven. Het Indisch Platform heeft projectvoorstellen voorbereid die lagen in de sfeer van herdenking, educatie, maatschappelijke zorg, welzijn, wetenschap en cultuur.

Gezien de onduidelijkheden rond de toegankelijkheid en het eventueel nog voorhanden zijn van onderzoeksmateriaal is door het Indisch Platform voorgesteld een inventariserend onderzoek op korte termijn te verrichten naar de haalbaarheid van onderzoek ten behoeve van het in behandeling nemen van individuele claims. De regering is aan deze wens tegemoet gekomen. Op 18 juli 2000 heb ik, met terugwerkende kracht tot en met 15 mei 2000, de Technische Commissie Haalbaarheidsonderzoek Indische Tegoeden ingesteld.

De resultaten van de uitgevoerde haalbaarheidsstudie zijn neergelegd in het Inventarisatierapport Haalbaarheidsonderzoek Indische Tegoeden, dat ik u op 31 augustus 2000 heb aangeboden.

Na het verschijnen van de regeringsreactie op 21 maart 2000 heeft het Indisch Platform teleurgesteld gereageerd op de hoogte en invulling van het gebaar. Vanuit de achterban is door organisaties en particulieren een sterk pleidooi gehouden voor een individuele bestemming van het gehele beschikbaar gestelde bedrag. Zo heeft de Vrije Indische Partij een petitie aan mij aangeboden van bijna 1000 handtekeningen. Mede gezien de wens van de Tweede Kamer om zo mogelijk tot overeenstemming te komen, is op 4 juli 2000 opnieuw overleg gevoerd met het Indisch Platform. In dit overleg is namens het Kabinet de wens uitgesproken om tot een nadere uitwerking te komen van het in de eerdergenoemde regeringsreactie gestelde. Tevens is afgesproken dat het Indisch Platform hiertoe nadere voorstellen zou doen.

De uitwerking van de regeringsreactie

Het Indisch Platform heeft in september en oktober 2000 voorstellen gedaan voor aanvullend onderzoek en de invulling van het gebaar, waarvoor binnen de achterban draagvlak bestaat. Deze voorstellen zijn, na ambtelijk overleg met het Indisch Platform, in het Kabinet besproken.

Onderzoek naar individuele claims

De rapporten van de Commissie-Van Galen en de Technische Commissie Haalbaarheidsonderzoek Indische Tegoeden hebben inzichtelijk gemaakt dat onderzoek naar de tekortkomingen in het rechtsherstel op individueel niveau nauwelijks mogelijk is, omdat relevant archiefmateriaal ontbreekt. Per brief van 22 september 2000 heeft het Indisch Platform er bij mij op aangedrongen in te stemmen met de in het Inventarisatierapport Haalbaarheidsonderzoek Indische Tegoeden geformuleerde aanbevelingen voor aanvullend inventariserend onderzoek in buitenlandse archieven. Conform de toezegging in de regeringsreactie tot het laten uitvoeren van inventariserend onderzoek naar de haalbaarheid van het in behandeling nemen van individuele claims, stemt de regering in met de aanbevelingen. De regering zal zich inspannen om ten behoeve van het onderzoek toegang te krijgen tot de relevante buitenlandse archieven.

De regering stelt nogmaals voorop dat het voor rechthebbenden mogelijk blijft om individuele claims van (nabestaanden van) rechthebbenden, die voortvloeien uit het rechtsherstel, onder bepaalde voorwaarden alsnog in behandeling genomen worden. Uit overwegingen van coulance zal in die gevallen worden afgezien van een beroep op louter verjaring.

Breed historisch onderzoek

Hoewel verondersteld mag worden dat in bestuurlijke en juridische zin de inrichting van het rechtsherstel correct heeft plaatsgevonden, neemt dit niet weg dat er waarschijnlijk tekortkomingen in de uitvoering zijn opgetreden. De Commissie-Van Galen wijst op de opeenvolgende maatregelen van diverse overheden na 1945 op het gebied van geldcirculatie en deviezenbeheer, die voor particuliere tegoedhouders tot aanzienlijke problemen hebben geleid.

De Bevriezingsordonnantie, de krapgeldpolitiek en het deviezenregime waren vooral gericht op het herstel van macro-economische processen, waaraan de particuliere belangen ondergeschikt bleken. Een oordeel over het rechtsherstel inzake de Indische tegoeden valt echter moeilijk te geven, omdat weinig literatuur voorhanden is en veel belangrijke archiefbescheiden ontbreken. Zo is het archief over de Indische Raad voor het Rechtsherstel niet meer aanwezig. De rapporten van de Commissie-Van Galen en de Technische Commissie Haalbaarheidsonderzoek Indische Tegoeden hebben volgens het Indisch Platform echter aangetoond dat verder onderzoek naar het rechtsherstel op institutioneel niveau ten dele mogelijk blijkt. Het Indisch Platform hecht belang aan een breed en diepgaand onderzoek naar het institutionele beleid rond het Indisch rechtsherstel, waarin met name aandacht wordt besteed aan morele en financiële aspecten van het rechtsherstel. De regering acht het wenselijk breed historisch onderzoek te laten uitvoeren naar de sociale en economische gevolgen van de Japanse bezetting en de daarop volgende bersiap- en revolutietijd, alsmede het dekolonisatieproces voor de verschillende bevolkingsgroepen en regio's. In dit onderzoek zal zoveel als mogelijk rekening worden gehouden met de onderzoeksvragen van het Indisch Platform. Gezien de veelal hoge leeftijd van de meest betrokkenen, wordt er naar gestreefd de voor het Indisch Platform relevante vragen zo snel mogelijk beantwoord te krijgen.

De invulling van het gebaar

Het Indisch Platform heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven een individuele bestemming van het gebaar centraal te willen stellen, waarbij tevens sprake dient te zijn van de door de Indische gemeenschap gewenste gelijke behandeling van alle Nederlanders uit Nederlands-Indië. Het gaat dan om individuele uitkeringen voor zowel diegenen die door de Japanse bezetter werden geïnterneerd als diegenen die buiten de kampen verbleven. In de brief van 27 september 2000 beargumenteert het Indisch Platform het als volgt: «In dit verband wil het Indisch Platform er bovendien op wijzen dat in het rapport van de Commissie Achterstallige Betalingen van 29 december 1952 de positie van binnen- en buitenkampers gelijkwaardig wordt behandeld en geeft ook dr. F. Steijlen, de coördinator van de Stichting Mondelinge Geschiedenis Indonesië in zijn memo aan dat buitenkampers evenzeer als oorlogsslachtoffers beschouwd moeten worden als binnenkampers... Vanuit een sterke onderlinge solidariteit zal het Indisch Platform dit standpunt eendrachtig naar haar achterban verhelderen en uitleggen». Naar analogie van de uitwerking van de regeringsreactie ten aanzien van de joodse gemeenschap en Roma en Sinti, wil het Indisch Platform een nader overeen te komen gedeelte van het uiteindelijke bedrag bestemmen voor collectieve doelen.

De regering heeft een gebaar willen maken naar de Indische gemeenschap voor de vermoedelijke tekortkomingen in het rechtsherstel en de grenzen die de ontwikkelingen in de periode tot aan de soevereiniteitsoverdracht hebben gesteld aan het rechtsherstel. Na afweging van de voorstellen van het Indisch Platform heeft de regering nader besloten een bedrag van f 350 miljoen beschikbaar te stellen, volledig te bestemmen voor individuele uitkeringen. Daarnaast wordt een bedrag van f 35 miljoen beschikbaar gesteld voor collectieve doelen, in nader overleg met het Indisch Platform vast te stellen. Gedacht wordt aan met name projecten die liggen in de sfeer van educatie, welzijn en cultuur. De uitvoering zal plaatsvinden in een publiekrechtelijk kader.

Het Indisch Platform wordt uitgenodigd met een voorstel te komen voor de afbakening van de doelgroep, onder de voorwaarde dat het bedrag ten goede komt aan Nederlanders die tijdens de Japanse bezetting in hetvoormalig Nederlands-Indië verbleven, danwel gedurende deze periode onvrijwillig elders geïnterneerd en/of tewerkgesteld waren. De uitvoeringskosten komen ten laste van de Nederlandse Staat. Vanzelfsprekend wil de regering, indien dit door het Indisch Platform op prijs wordt gesteld, behulpzaam zijn bij het opstellen en uitvoeren van een uitkeringsreglement.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Naar boven