25 839
Tegoeden Tweede Wereldoorlog

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 1999

In het Algemeen Overleg van 27 mei jl. (25 839, nr. 9) heeft de Kamer mij enige vragen gesteld die samenhangen met het onderwerp Tegoeden Tweede Wereldoorlog. In dit kader heb ik de Kamer enige schriftelijke informatie toegezegd. Allereerst heeft de Kamer gevraagd naar de communicatie tussen de commissie-Scholten en het CJO (Centraal Joods Overleg). Ik heb inmiddels gesprekken gevoerd met de gehele commissie-Scholten en het CJO. Nadien hebben de commissie-Scholten en het CJO een gesprek op 23 juni gehad, op 7 september vindt een vervolggesprek plaats. Tussentijds zullen de verschillende onderzoekers elkaar nog treffen. Ik ga ervan uit dat het draagvlak onder de commissie-Scholten hierdoor gegroeid is en het eindrapport van de commissie-Scholten aan waarde zal winnen.

Vervolgens heeft de Kamer gevraagd naar de 40% respons van banken en verzekeraars en wat dit betekent voor de representativiteit van de gegevens. Een toelichting van de zijde van de commissie-Scholten op de respons van banken treft u in een bijlage aan.

Een verantwoording van de resultaten van de enquête onder verzekeringsmaatschappijen zal gegeven worden in het desbetreffende deelrapport dat onderdeel zal uitmaken van het eindrapport van de commissie-Scholten.

Ten slotte heeft de Kamer gevraagd of er nog onderzoekshiaten voorkomen. De rekeningen bij buitenlandse banken, het onderwerp bedrijven en het thema onroerende goederen vallen buiten de taakopdracht van de commissie-Scholten. Ten dele zijn deze onderwerpen reeds behandeld in het eindrapport-Kordes, voorts zal hierop worden ingegaan in het eindrapport van de commissie-Van Kemenade (KPMG-onderzoek). Het onderwerp hypotheken is reeds in het eerste rapport van de commissie-Scholten behandeld, het deelaspect rente komt nog aan bod in het eindrapport van de commissie-Scholten. Dan zijn er nog de kluisjes. Dit onderwerp is voorzover de kluisjes financiële tegoeden betreffen, voorwerp van studie van de commissie-Scholten. Voor de overige vermogensbestanddelen van kluisjes zij verwezen naar het eindrapport-Kordes.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Toelichting op de enquête onder de banken

De Commissie-Scholten besloot in haar eerste vergadering in de herfst van 1997 om als voorbereiding van haar werkzaamheden een qua vraagstelling beperkte enquête te houden onder banken en verzekeringsmaatschappijen. Deze enquête is bij de aanvang van het onderzoek, in december 1997 uitgevoerd. Voor de enquête werden alle instellingen aangeschreven die op dat moment lid waren van de Nederlandse Vereniging van Banken, respectievelijk het Verbond van Verzekeraars. De commissie was zich ervan bewust dat deze kring van aangeschrevenen belangrijk te ruim was, maar stelde aan uitvoering van de enquête voor de jaarwisseling van 1997/1998 de hoogste prioriteit.

Aan de enquête lag, naast het doel feitelijke informatie te verkrijgen over het nu nog beschikbare archiefmateriaal, bovendien de gedachte ten grondslag dat op deze wijze elke thans in Nederland werkzame bank en verzekeringsmaatschappij op de werkzaamheden van de commissie zou worden geattendeerd.

Voor een goed begrip van de enquête zij allereerst verwezen naar de uiteenzetting dien omtrent in het Eerste Rapport van de commissie (Inleiding, 2). Een gedetailleerde verantwoording van de resultaten van de enquête onder verzekeringsmaatschappijen zal gegeven worden in het desbetreffende deelrapport dat onderdeel zal uitmaken van het Eindrapport van de commissie. Voor nadere toelichting op de enquête onder de banken diene het volgende.

De commissie ontving eind 1997 van de Nederlandse Vereniging van Banken een lijst met 118 adressen van de in Nederland op dat moment actieve banken. Op 21 december 1997 is naar deze adressen de enquête betreffende de beschikbaarheid van archieven en ander voor het onderzoek van de commissie belangrijk materiaal verzonden. Nadere analyse van de resultaten van dit onderzoek levert het volgende beeld op:

1. Van de 118 adressen hebben er 55 betrekking op banken die na 1945 zijn opgericht. Voorbeelden zijn de Nationale Investeringsbank (van 1945) en de Algemene Spaarbank Nederland, een groot aantal dochterondernemingen van buitenlandse banken (Commerzbank, BBL) en banken die vanaf de liberalisering van het structuurbeleid van De Nederlandsche Bank door verzekeringsmaatschappijen in het leven zijn geroepen (Ohra Bank, Spaarbeleg). Van deze 55 naoorlogse banken werden in totaal 19 antwoorden op de enquête ontvangen.

2. Onder de overige 63 (118 minus 55) adressen bevindt zich een belangrijk aantal dubbeltellingen: de ABN-AMRO bijvoorbeeld is met drie adressen vertegenwoordigd, en met een aantal nog zelfstandige dochterondernemingen (bijvoorbeeld de Hollandsche Bank-Unie); het antwoord van de Generale Bank, om een ander voorbeeld te geven, heeft blijkens de ingekomen brief tevens betrekking op de dochterondernemingen Oyens & van Eeghen, Direktbank en Lentjes & Drossaert. De 24 ontvangen antwoorden op de enquête hebben daarom betrekking op in totaal 33 van de bovengenoemde 63 adressen.

3. Resteert een lijst van 30 adressen van banken die in 1940–1945 actief waren maar die (hetzij zelf, hetzij hun rechtsopvolgers) niet gereageerd hebben op de enquête. Nadere analyse van deze lijst leverde op dat dit vooral kleinere (spaar)banken betreft, die echter in de tweede fase wel degelijk in het onderzoek betrokken zijn.

Het is vervolgens van belang op te merken dat deze enquête geen beslissende invloed op het uit te voeren onderzoek heeft gehad. De selectie van te onderzoeken banken is in belangrijke mate gebeurd op grond van historische informatie omtrent het relatieve belang van verschillende banken in de oorlogsjaren en omtrent hun betrekkingen met de joodse bevolkingsgroep. Zo is de dochteronderneming van de Deutsche Bank, Handelsmaatschappij H. Albert de Bary, om dergelijke redenen uitdrukkelijk wel in het onderzoek betrokken, en is, ondanks het gebrek aan respons onder de spaarbanken, onderzoek gedaan bij de Gemeentelijke Spaarbank Doetinchem (waarvan langs andere wegen bekend werd dat het archief zeer volledig was) om aldus de gang van zaken in een typische spaarbank te reconstrueren. Het ontbreken van respons op de enquête heeft dus geen invloed gehad op de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek.

Over de representativiteit van dit onderzoek kan nog het volgende worden opgemerkt. Vergelijkt men de in het onderzoek betrokken banken met wat bekend is omtrent de structuur van het bankwezen vlak voor de Tweede Wereldoorlog, dan ontstaat het volgende beeld met betrekking tot de verschillende categorieën banken:

– De Nederlandsche Bank: eind 1940 een balanstotaal van 1775 miljoen. Deze bank werd betrokken in het onderzoek.

– Handelsbanken: 320 stuks met eind 1940 een balanstotaal van 2306 miljoen. Hiervan zijn enkele zeer grote met een omvangrijke joodse klantenkring (Amsterdamsche Bank, Rotterdamsche Bank, Twentsche Bank, Kas-Associatie) en enkele typische kleinere (Bank Mendes Gans, Theodoor Gilissen Bankiers, Crediet- en Depositokas) alsmede een dochteronderneming van een Duitse Bank (H. Albert de Bary) in het onderzoek betrokken. Hun gezamenlijke balanstotaal kan op ca. 1100 miljoen geschat worden. Overigens zal het duidelijk zijn dat het binnen het kader van het onderzoek van de Commissie-Scholten onmogelijk is de archieven van alle 320 handelsbanken uit deze periode, voorzover deze nog bestaan, te onderzoeken.

– Girodiensten en Rijkspostspaarbank: eind 1940 een balanstotaal van 584 respectievelijk 625 miljoen. Deze instellingen zijn in het onderzoek betrokken, met uitzondering van de Gemeentegiro van Amsterdam, waarvan het archief om praktische redenen niet toegankelijk was.

– Landbouwkredietbanken: eind 1940 een balanstotaal van 582 miljoen. Vanwege het (confessionele) karakter van deze banken, waardoor het aantal rekeningen van joden zeer klein is geweest, is hier geen verder onderzoek naar gedaan.

– Hypotheekbanken (balanstotaal eind 1940 922 miljoen) en effectenbanken zijn het onderwerp van twee andere studies van de Commissie-Scholten, namelijk die met betrekking tot het joodse bezit aan hypotheken respectievelijk het effectenbezit.

Naar boven