25 837
Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling over de behandeling van klachten door bestuursorganen

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 10 november 1998

Op 5 november 1998 vond de Tweede-Kamerbehandeling plaats van het wetsvoorstel intern klachtrecht (hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht). Tijdens deze behandeling diende de heer Brood van de VVD-fractie een amendement in (25 837, nr. 7). Nadat de beraadslaging was gesloten, heeft de heer Brood een gewijzigd amendement ingediend (25 837, nr. 9 (herdruk)).

Omdat ik op het tijdstip waarop de stemmingen over het wetsvoorstel en het amendement worden gehouden, in de Eerste Kamer aanwezig moet zijn, is het voor mij niet mogelijk om u mondeling te informeren over het regeringsstandpunt op het gewijzigde amendement-Brood. Daarom breng ik dit standpunt graag door middel van deze brief onder uw aandacht.

Het gewijzigde amendement van de heer Brood ziet weliswaar nu alleen nog maar op registratie en jaarlijkse publicatie van schriftelijke klachten, maar brengt niettemin eveneens extra bestuurslasten met zich voor bestuursorganen. De bezwaren die ik eerder inbracht tegen het amendement van de heer Brood, gelden onverkort ook voor het gewijzigde amendement. Het voorgestelde hoofdstuk 9 van de Awb is bedoeld als minimumregeling. Het registeren en evalueren van klachten met het doel structurele klachten te kunnen onderkennen en structurele maatregelen te treffen, is een eigen verantwoordelijkheid van bestuursorganen. Het gaat mede ook uit een oogpunt van sobere wetgeving te ver om een wettelijke plicht daartoe op te leggen.

Aan de gewijzigde tekst van het amendement kleeft daarnaast nog een aantal andere bezwaren. Zo eist het amendement volgens de tekst registratie en publicatie van schriftelijke klachten, terwijl het met het oog op het leereffect de bedoeling van het amendement is dat een bestuursorgaan naast het verschaffen van inzicht in aantallen en soorten schriftelijk ingediende klachten, jaarlijks in een verslag de wijze van afhandeling van deze klachten verantwoordt. Het amendement regelt dan ook iets anders dan beoogd wordt, en mist daardoor doel. Door letterlijk publicatie van klachten te eisen, brengt het amendement ten slotte met zich dat een bestuursorgaan iedere schriftelijke klacht openbaar maakt. Daarmee maakt het amendement een inbreuk op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de klager. Overigens zou het indienen van klachten onbedoeld worden ontmoedigd, als een klager het niet op prijs zou stellen dat zijn klacht in de openbaarheid zou worden gebracht.

Gelet op bovenstaande argumenten, ontraad ik de Kamer aanvaarding van het gewijzigde amendement-Brood.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

Naar boven