25 836
Herstel van wetstechnische gebreken en leemten in diverse wetten alsmede intrekking van enkele wetten die geen betekenis meer hebben (Reparatiewet I)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 4 november 1998

ALGEMEEN

Het is verheugend te constateren dat de leden van de PvdA-fractie en de VVD-fractie reeds uitdrukkelijk hun instemming kunnen betuigen met dit wetsvoorstel. Sedert het tijdstip waarop het verslag over het wetsvoorstel is vastgesteld, zijn enkele maanden verstreken. Deze tijd is benut om het wetsvoorstel te actualiseren hetgeen noodzakelijk was in verband met inmiddels gewijzigde wetgeving, en voorts om nog enkele correcties van misslagen in andere wetten aan het wetsvoorstel toe te voegen. Een en ander heeft geresulteerd in de nota van wijziging die u tezamen met deze nota naar aanleiding van het verslag wordt aangeboden. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat met deze eerste reparatiewet bij wijze van «inhaalslag» een groot aantal technische verbeteringen in de wetgeving wordt aangebracht, waardoor naar verwachting de omvang van toekomstige reparatiewetten relatief beperkt kan blijven. In het algemeen deel van de toelichting bij de nota van wijziging is nader ingegaan op de aard van de aan het wetsvoorstel toegevoegde wijzigingen.

De leden van de fracties van PvdA, VVD en CDA hebben gevraagd of de (jaarlijkse) reparatiewet nu het primaire instrument vormt als het gaat om het herstellen van technische fouten.

In de memorie van toelichting is de «rijksbrede» reparatiewet aangeduid als «vangnet». Dit is niet in tegenspraak met het elders in de memorie van toelichting verwoorde voornemen om via jaarlijkse reparatiewetjes blijvend orde op zaken te stellen. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat technische fouten voortaan altijd alleen nog maar via de rijksbrede reparatiewetgeving kunnen worden verbeterd. Voor zover er echter niet direct andere mogelijkheden ter beschikking staan – bijvoorbeeld in de vorm van een departementale reparatiewet of door aan te haken bij een beleidsinhoudelijke wijziging van de desbetreffende wet – zal de rijksbrede reparatiewet voortaan een middel zijn om de noodzakelijke verbeteringen toch relatief snel te kunnen doorvoeren. Het voordeel en het nut van rijksbrede reparatiewetgeving zijn er vooral in gelegen dat er op die wijze altijd een wetsvoorstel voorhanden is om technische fouten te herstellen, zodat het herstel van die fouten niet onnodig lang op zich laat wachten of daarvan wellicht zelfs geheel wordt afgezien. Overigens moet worden geconstateerd dat met het onderhavige wetsvoorstel meer tijd is gemoeid dan een jaar. Dit hangt ontegenzeggelijk samen met het feit dat, als gezegd, met dit eerste, zeer omvangrijke wetsvoorstel een inhaalslag moest worden gemaakt. Verwacht mag worden dat bij volgende gelegenheden een jaarlijkse frequentie beter haalbaar zal zijn.

De leden van de fracties van PvdA, VVD en CDA hebben ook gevraagd hoe de regering denkt over het stimuleren van organisaties en particulieren om technische onvolkomenheden in wetgeving te melden bij het Ministerie van Justitie, zoals bepleit door J.M. Polak in zijn bijdrage in NJB 1997, afl. 8, p. 339.

De praktijk laat reeds zien dat gebruikers en toepassers van wet- en regelgeving de weg naar het Ministerie van Justitie of naar het desbetreffende vakdepartement weten te vinden, indien fouten in wetgeving worden aangetroffen. Ook via de redactieraad van de Algemene Databank Wet- en regelgeving, waarin wetgevingsjuristen van het Ministerie van Justitie en enkele andere ministeries zitting hebben alsmede vertegenwoordigers uit de advocatuur, de rechterlijke macht, de rechtswetenschap en het bedrijfsleven, worden wetstechnische onvolkomenheden onder de aandacht van Justitie gebracht. Voorts is van het opstellen en de indiening van het onderhavige wetsvoorstel een duidelijke stimulans uitgegaan om suggesties tot verbetering aan te dragen. In die zin neem ik het betoog van de heer Polak graag ter harte. Het gaat echter wat ver om, zoals de heer Polak overigens voorstelt, in de memorie van toelichting precies aan te geven welke voorstellen allemaal zijn aangebracht en waarom bepaalde suggesties niet in het reparatiewetsvoorstel worden verwerkt en wat daarmee eventueel verder zal worden gedaan. Soms zijn suggesties achterhaald, omdat de wetgeving inmiddels weer is gewijzigd; soms berusten suggesties op een onjuiste interpretatie van de wettekst; soms worden suggesties gedaan over fouten die reeds op het ministerie waren gesignaleerd. Zeker in die gevallen acht ik de memorie van toelichting bij een reparatiewetsvoorstel niet de aangewezen plek om daarover te rapporteren, maar dient dat bij voorkeur te geschieden in rechtstreekse communicatie met de betrokkenen zelf.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel CXCVII (Wetboek van Strafvordering)

Onderdelen C en D

De leden van de fracties van PvdA, VVD en CDA vragen zich af of bij de voorgestelde wijziging van de artikelen 23 en 24 van het Wetboek van Strafvordering nog wel sprake is van het herstel van wetstechnische gebreken en leemten.

Nu er blijkbaar twijfel kan ontstaan over de vraag of deze wijziging, die naar het oordeel van de regering wel als het herstel van een technische inconsequentie in de wetgeving kon worden gezien, in deze reparatiewet thuishoort, heb ik besloten deze wijziging uit het wetsvoorstel te schrappen. Via onderdeel 104, onder 1, van de nota van wijziging is hierin voorzien. De wijziging zal worden overgebracht naar een nog in te dienen wetsvoorstel dat enkele onvolkomenheden in het Wetboek van Strafvordering herstelt die over het algemeen niet slechts van louter technische aard zijn en daarom niet in deze rijksbrede reparatiewet konden worden opgenomen.

Met de leden van de VVD-fractie ben ik het eens dat het – achteraf gezien – ook mogelijk was geweest deze wijziging toe te voegen aan het wetsvoorstel houdende herziening van het gerechtelijk vooronderzoek (23 251). Echter, van meet af aan was deze wijziging opgenomen in het ambtelijk concept dat aan het onderhavige wetsvoorstel ten grondslag lag, in de overtuiging dat het hier ging om de reparatie van een louter wetstechnische inconsequentie. Ook in het licht van de omstandigheid dat de Raad van State over deze wijziging geen opmerkingen heeft gemaakt, leek deze overtuiging gewettigd.

De leden van de VVD-fractie hebben voorts gevraagd door wie de noodzaak van deze wetswijzing is geïnitieerd – door het openbaar ministerie of de zittende magistratuur – en of er zich mogelijk problemen in de rechtspraktijk hebben voorgedaan. Deze kwestie is indertijd aangedragen vanuit de zittende magistratuur. Mij is niet gebleken van problemen in de rechtspraktijk.

Op de overige vragen van deze leden, die de inhoud van de nu uit het wetsvoorstel verwijderde wetswijziging als zodanig betreffen, zal worden ingegaan in de memorie van toelichting bij genoemd wetsvoorstel tot herstel van enkele onvolkomenheden in het Wetboek van Strafvordering.

Artikel CCI en CCII

Overgangsregeling bevoegdheid advocaten en procureurs en de rechter i.v.m. herindelingswet van 11 september 1996, Stb. 449

De leden van de fracties van PvdA, CDA en VVD constateren terecht dat deze wijzigingen conform de toezegging van mijn ambtsvoorgangster zijn overgebracht van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren Rechterlijke Macht 1995/97 naar het onderhavige wetsvoorstel.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven