Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 25831 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 25831 nr. 6 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 april 2000
Hierbij wil ik uw Kamer in kennis stellen over de inspanningen die door het ministerie van VROM zijn verricht om het niet-gebruik van huursubsidie terug te dringen. Het voornemen om deze inspanningen te verrichten is beschreven in het plan van aanpak «Terugdringen niet-gebruik»1. Aanleiding voor het opstellen van dit plan waren de percentages niet-gebruik huursubsidie, gepubliceerd door het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) in de Armoedemonitor in 1997.
Mede naar aanleiding van deze publicaties heeft de Tweede Kamer eind 1997 met vertegenwoordigers van belangenorganisaties, gemeenten en onderzoekers rondetafelgesprekken gehouden, teneinde oplossingen te bedenken voor het niet-gebruik van huursubsidie2. Ook door het ministerie zijn dergelijke bijeenkomsten georganiseerd.
Mede op basis van de aldus opgedane kennis is het Plan van Aanpak tegengaan niet-gebruik huursubsidie opgesteld, dat op 12 januari 1998 door de toenmalige Staatssecretaris Tommel van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) aan de Tweede Kamer is aangeboden.
In het navolgende wordt aandacht besteed aan de verschillende oplossingen die in het plan van aanpak werden voorgesteld om niet-gebruikers op te sporen tot het aanvragen van huursubsidie. Deze betroffen voorlichting door middel van publiekscampagnes, het actief opsporen van niet-gebruikers, de vereenvoudiging van de regelgeving en de modernisering van de uitvoering. Daarnaast zijn voorstellen gedaan voor nader onderzoek naar de aard en de omvang van het niet-gebruik van huursubsidie. Vanwege privacy-aspecten, die een rol spelen bij het koppelen van grootschalige bestanden, hebben niet alle voorgenomen onderzoeken, waaronder een koppeling van onderzoeksbestanden aan die van de belastingdienst, doorgang kunnen vinden.
Daarnaast werden in het Plan van Aanpak ook de destijds al in gang gezette inspanningen om het gebruik van huursubsidie te bevorderen beschreven. Hieronder vielen onder meer de nieuwe Huursubsidiewet, gevoerde publiekscampagnes, het verspreiden van kanskaarten, en de verlenging van de indieningstermijn voor een subsidieaanvraag. De activiteiten in het Plan van Aanpak worden momenteel uitgevoerd of zijn al afgerond. In deze brief worden de onderzoeksbevindingen en de resultaten van de inspanningen om het niet-gebruik terug te dringen beschreven.
In het Plan van Aanpak is geschetst dat niet-gebruik met name verklaard kan worden uit de «perceptie van cliënten van hun recht op huursubsidie». Niet-gebruikers weten dat er huursubsidie bestaat, maar dienen geen aanvraag in omdat ze ten onrechte denken niet in aanmerking te komen voor huursubsidie (onjuiste vooronderstelling). De meest voorkomende onjuiste vooronderstellingen zijn:
• mijn huur is te laag om huursubsidie te krijgen;
• ik krijg geen huursubsidie omdat ik bij een particuliere huisbaas huur;
• het loont niet de moeite een aanvraag in te dienen;
• mijn inkomen is te hoog;
• het aanvragen van huursubsidie is ingewikkeld.
Het campagneconcept richtte zich erop deze onjuiste voorstellingen te weerleggen door iemand uit de doelgroep wel huursubsidie te laten krijgen (argument versus contra-argument benadering) en zo de niet-gebruikers te overtuigen dat huursubsidie voor hen persoonlijk ook relevant is.
De toon van de campagne was informatief en wervend. In combinatie met het weerleggen van onjuiste vooronderstellingen, werden mensen gestimuleerd huursubsidie aan te vragen. Mensen die overtuigd waren, werden voor het indienen van de aanvraag verwezen naar hun verhuurder of gemeente.
De middelen die ingezet zijn door VROM omvatten televisie- en radio-spots, brochures, kanskaarten, advertenties (via gemeenten), artikelen in huis-aan-huis-bladen, specifiek voorlichtingsmateriaal voor anders-taligen (radio, brochures, posters), spots voor de kabelkrant en pagina's op internet. Naast de communicatie-activiteiten vanuit VROM vindt ook vanuit gemeenten en corporaties veel communicatie plaats richting potentiële huursubsidiegebruikers.
De in het plan van aanpak aangekondigde publiekscampagnes, die door VROM zijn gevoerd om het niet-gebruik van huursubsidie terug te dringen, hebben tot goede resultaten geleid.
De bekendheid van het begrip huursubsidie is al jaren zeer hoog. De naamsbekendheid schommelt rond de 97–98%. De campagnes zijn goed aangeslagen en gewaardeerd. In 1998 vatte 89% van de respondenten de boodschap van de campagne samen als: «mensen aansporen tot het aanvragen van huursubsidie». De waardering van de Postbus 51-spot was positief: men vond die duidelijk en geloofwaardig.
De basiskennis rond huursubsidie, namelijk naamsbekendheid en dat het een inkomensafhankelijke regeling is, is zeer hoog. Dat terwijl tegelijkertijd de kennis van de onderwerpen die in de campagnes centraal stonden in de laatste jaren flink is gestegen.
VERDERE VOORLICHTINGSACTIVITEITEN
De continuering van de reguliere, jaarlijkse huursubsidiecampagne zal in voldoende mate zorgen voor het behoud van het hoge algemene kennisniveau over huursubsidie. Het gebruik van specifieke massamediale middelen zal verder weinig tot geen extra bijdrage meer kunnen leveren aan het terugdringen van het niet-gebruik. Alleen van persoonlijke communicatie – brieven op naam, huisbezoeken, intakegesprekken, en dergelijke – mag verder enig effect worden verwacht. Dergelijke verdergaande voorlichtingsmiddelen om de resterende groep niet-gebruikers te bereiken vertonen overigens overeenkomsten met de benaderingswijzen die in de gemeentelijke pilots bestandsvergelijking zijn gebruikt. Zoals blijkt uit de hier navolgende paragraaf levert dit slechts bescheiden resultaten op.
HET ACTIEF OPSPOREN VAN DE NIET-GEBRUIKERS
Het opsporen van niet-gebruikers bestond uit een gemeentelijke pilot bestandsvergelijking en het versturen van huursubsidie kanskaarten naar huurders.
PILOTS GEMEENTELIJKE BESTANDSKOPPELINGEN
In opdracht van de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en VROM zijn gedurende 1989–1999 op gemeentelijk niveau een aantal varianten met bestandskoppelingen uitgevoerd teneinde niet-gebruikers van verscheidene inkomensafhankelijke regelingen op te sporen.1
In een aantal gemeenten zijn geautomatiseerde gegevensbestanden, waaronder die van de belastingdienst, gekoppeld teneinde mogelijke niet-gebruikers te selecteren. Deze niet-gebruikers zijn vervolgens actief benaderd. De pilot heeft voor de huursubsidie onverwachte resultaten laten zien. Minder dan 10% van de benaderde potentiële rechthebbende personen dienden in de pilotgemeenten aanvragen in voor huursubsidie. Geconcludeerd moet worden dat zelfs een intensief, op de persoon gericht instrument als gemeentelijke bestandsvergelijking een minder effectief middel is om massaal niet-gebruikers aan te sporen tot het aanvragen van huursubsidie. In december 1999 bent u separaat middels een brief2 over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd.
Een kabinetsstandpunt over de wenselijkheid van bestandskoppelingen met onder andere als doel het niet-gebruik terug te dringen zal de komende periode worden voorbereid.
Naar aanleiding van onderzoek waaruit bleek dat zittende huurders na een wijziging in de huishoudens- en/of de inkomenssituatie vaak onwetend zijn dat zij in aanmerking kunnen komen voor huursubsidie, is door verhuurders in samenwerking met VROM gestart met het uitwerken van de één-dimensionale kanskaartmethode.
Deze methode maakte het mogelijk voor verhuurders om aan de hand van verschillende selectiecriteria automatisch brieven te genereren, die naar zittende huurders konden worden verstuurd. Aan de hand van inkomensniveaus in de brief konden huurders zien of zij kans maakten op huursubsidie (de verhuurder hield hierbij rekening met het feitelijke huurniveau, dit in tegenstelling tot de een jaar eerder verstuurde kanskaarten). Teneinde deze brieven te kunnen versturen heeft het Ministerie van VROM een programma ontwikkeld dat aansluit bij het automatiseringssysteem dat door de meeste verhuurders wordt gebruikt. Dit programma is vervolgens verspreid onder verhuurders.
Uit een effectmeting van deze actie blijkt dat er ongeveer 500 000 brieven zijn verspreid onder zittende huurders. Vervolgens zijn ongeveer 5000 aanvragen ingediend, hetgeen wijst op een effectiviteitspercentage van 1 %. In absolute aantallen leverde deze actie, door haar massale karakter, een beter resultaat op dan de bovengenoemde pilot bestandsvergelijking.
VEREENVOUDIGING VAN REGELGEVING EN UITVOERING
Zoals in het Plan van Aanpak is beschreven dient naast aandacht voor het perceptieniveau van de cliënt, de nodige aandacht besteed te worden aan vereenvoudiging van regelgeving en uitvoering als het gaat om het tegengaan van het niet-gebruik. De activiteiten op dit terrein worden hieronder weergegeven.
Het door het ministerie van VROM uitgevoerde Eos-programma, voorziet in de modernisering van de uitvoeringsorganisatie voor de huursubsidie1. De uitvoering van het programma is gespreid over een aantal jaren. Drie doelstellingen liggen aan het Eos-programma ten grondslag, te weten verbetering van de efficiëntie, verhoging van de klantvriendelijkheid en verbetering van de informatievoorziening ten behoeve van de beleidsontwikkeling.
Een belangrijk instrument hiertoe is het afschaffen van het vervolgaanvraagformulier voor een groot deel van de huursubsidiegerechtigden. Dit wordt ook wel het «automatisch continueren» genoemd.2 In de nieuwe situatie wordt op basis van directe uitwisseling van gegevens van de Belastingdienst, de gemeentelijke bevolkingsadministratie en verhuurders, voor huursubsidieontvangers het recht op huursubsidie vastgesteld. De verwachting is dat zowel de klantvriendelijkheid als de efficiëntie van het uitvoeringsproces van huursubsidie met een dergelijke werkwijze gebaat zullen zijn. Een tweede instrument is de mogelijkheid om binnen twee weken te beslissen op een eerste aanvraag voor huursubsidie. Evenals bij de vervolgaanvragen zal het mogelijk zijn nieuwe aanvragen automatisch af te handelen.
Het instellen van laagdrempelige klantcontactpunten is een derde instrument dat zal worden ingezet. De opzet van deze klantcontactpunten is nog in ontwikkeling. Het gaat hierbij onder meer om de diensten die zullen worden aangeboden, de eisen die aan de klantcontactpunten moeten worden gesteld en de vormen die de klantcontactpunten gaan aannemen. Pilots met betrekking tot de eerste aanvraag vinden plaats in 2000 en pilots betreffende de klantcontactpunten vanaf het najaar van 2000.
Met de opzet van de nieuwe huursubsidie-uitvoeringsorganisatie zullen nieuwe mogelijkheden ontstaan om het «niet-gebruik» tegen te gaan.3 Wat betreft het automatisch continueren wordt bijvoorbeeld de kans geminimaliseerd, dat een huursubsidiegerechtigde wegens het niet invullen van een vervolgaanvraagformulier geen huursubsidie meer ontvangt.
Bij het vormgeven van de klantcontactpunten zal naar laagdrempeligheid worden gestreefd. De klant zal voor het aanvragen van huursubsidie minder afhankelijk zijn van de verhuurder en de gemeente. Drempelvrees om het inkomen mee te delen aan de verhuurder bij een huursubsidieaanvraag zal daardoor geen rol meer spelen. Omdat VROM zelf de bewonings-, inkomens- en huurgegevens verzamelt, zal de gevraagde inspanning van de klant tot een minimum beperkt worden. Tenslotte zal het tijdstip van aanvragen niet meer vastliggen. Huursubsidie kan volgens de beoogde systematiek op elk willekeurig moment van het jaar worden aangevraagd.
DE VERLENGING VAN DE INDIENINGSTERMIJN
Zoals beschreven in de Memorie van Toelichting bij de Huursubsidiewet zoals deze geldt per 1 juli 1999 is de indieningstermijn voor het aanvragen van huursubsidie in voorgaande tijdvakken meermalen verlengd. Hiermee is beoogd dat niet-gebruik van huursubsidie in ieder geval niet werd veroorzaakt door het te laat aanvragen van huursubsidie. Om aan te kunnen sluiten bij de systematiek die wordt beoogd in het project Eos is op de lange termijn het doel om een uniforme systematiek over de volle breedte van de Huursubsidiewet te verwezenlijken. Een aanvrager zal dan het gehele jaar huursubsidie kunnen aanvragen. Onderzoek naar de effecten van de verlenging van de indieningstermijn in het tijdvak 1 juli 1997 tot 1 juli 1998 wijst uit, dat er ongeveer 3300 aanvragen zijn ingediend na het verstrijken van de oorspronkelijke indieningstermijn. Dit komt uit op 0,6% van alle aanvragen ingediend gedurende het desbetreffende subsidietijdvak.
De nieuwe Huursubsidiewet die met ingang van het tijdvak 1997/1998 van kracht is geworden, is gericht op matiging van huurlasten, doelmatigheid en vereenvoudiging. Praktisch alle huishoudens die huursubsidiegerechtigd zijn krijgen sindsdien een ruimere financiële tegemoetkoming. Dit vooruitzicht heeft de drempel om huursubsidie aan te vragen verlaagd. De gemiddelde bijdrage is ten opzichte van het tijdvak 1986/1987 met circa f 1100,– per jaar gestegen tot circa f 2850,–1. De vervanging van tabellen door een berekeningswijze op basis van een formule maakt het bovendien eenvoudiger om in te schatten of het recht op huursubsidie bestaat. Tenslotte is door het afschaffen van het schattingsinkomen een einde gekomen aan een fors aantal veelal problematische terugvorderingen.
In het kader van vereenvoudiging van de regelgeving is het van belang om te vermelden dat, sinds de nieuwe Huursubsidiewet van kracht is, het aantal aanvragen, rekening houdend met de effecten van de vermogenstoets met ruim 150 000 sterk is toegenomen. Met een gelijkblijvende doelgroep van beleid- en in het licht van het gunstige economische tij- wijst dit in de richting van een afname van het niet-gebruik.
DE OMVANG VAN DE GROEP NIET-GEBRUIKERS
In het Plan van Aanpak «terugdringen niet-gebruik» werd het niet-gebruik van huursubsidie in het tijdvak 1993/1994 geschat op 32 %. Dit percentage betrof het aantal niet-gebruikers als aandeel van het totaal aantal rechthebbenden op huursubsidie zoals berekend door het SCP.
De basis voor het berekenen van het niet-gebruik percentage was het Woningbehoefte Onderzoek van 1994 (WBO'94). Hoewel de berekeningen met – eveneens door het SCP zelf aangegeven – onzekerheden gepaard gingen (zie ook de paragraaf «kanttekeningen» in het navolgende), vormden ze het uitgangspunt voor beleid.
In opdracht van het Ministerie van VROM is, op basis van het recent ter beschikking gekomen WBO'98, de omvang van het niet-gebruik van huursubsidie in 1997–1998 berekend. Hierbij werd een berekeningsmethodiek gehanteerd die min of meer vergelijkbaar is met de methode die door het SCP in 1997 is gehanteerd2. De nieuwe berekeningen gaven in eerste instantie een ongecorrigeerd niet-gebruik van huursubsidie te zien van 470 000 huishoudens in het tijdvak 1997–1998.
Extra vragen in het WBO'98 zijn bij nadere analyse benut om het niet-gebruik af te bakenen. De 470 000 huishoudens die aangaven dat zij geen huursubsidie ontvingen, maar waar op basis van de door de respondent zelf opgegeven informatie over de huishoudenssamenstelling, het netto inkomen en de huur, wel een berekend recht op huursubsidie bestaat, is gevraagd naar de redenen van het niet-gebruik.
De respondenten gaven de volgende redenen aan voor het niet-gebruik van huursubsidie:
Aanvraag loopt nog (25 000);
Aanvraag is afgewezen (120 000);
Het inkomen wordt als te hoog ingeschat (135 000);
Er is sprake van vermogen (10 000);
De huur is te hoog/te laag (20 000)
Na aftrek van bovengenoemde categorieën resteren er 160 000 huishoudens (18,6%) die aangeven geen huursubsidie te ontvangen en daarbij tevens aangeven onvoldoende kennis te hebben van de regeling om te beoordelen of zij daar wel voor in aanmerking komen.
Dat respondenten menen geen recht te hebben op huursubsidie omdat hun inkomen te hoog is of dat zij melden dat hun huur te hoog of te laag is, kan berusten op mispercepties van de van toepassing zijnde subsidiebepalingen. Wanneer deze groepen alsnog als mogelijke niet-gebruikers aangemerkt worden, lag het niet-gebruik in 1997–1998 tussen de 18,6–26,8%.
CBS ONDERZOEK NAAR ONDERBENUTTING HUURSUBSIDIE
Een recent onderzoek door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), genaamd «onderbenutting huursubsidie» kent een andere aanpak en had als doel het verkennen van de mogelijkheden van het werken met bestandsvergelijking.1 In dit onderzoek worden basisgegevens van de CBS-huurenquête 1997 gekoppeld aan gegevens van het Regionaal Inkomensonderzoek 1996. Het CBS-onderzoek leverde ook indicaties op voor de omvang van het niet-gebruik van huursubsidie2 Het niet-gebruikpercentage in 1997 lag volgens dit onderzoek tussen de 15% en de 23% en het gemiddelde bedrag dat huurders misliepen op ca. f 200,– per maand.
Bij bovengenoemde onderzoeken moeten kanttekeningen worden geplaatst. Voor het bepalen van het niet-gebruik, waarbij de exacte hoogte van het individuele inkomen van grote invloed is, is het WBO op zichzelf minder geschikt. Uit nadere onderzoeken blijkt dit duidelijk. Een voorbeeld is een klein herbenaderingsonderzoek, gehouden in augustus 1998, waarbij gebleken is dat WBO-respondenten moeite hebben met het inschatten van hun eigen belastbare inkomen. De in het WBO opgegeven inkomens waren bij alle herbenaderde respondenten lager dan hun werkelijke inkomen ofwel er was sprake van vermogen. Het is waarschijnlijk dat vele respondenten ten onrechte tot de niet-gebruikers zijn gerekend omdat hun inkomen hoger is dan hetgeen zij opgegeven hebben in het WBO.
Een eenduidige, gecorrigeerde schatting van het niet-gebruikpercentage op basis van enkel het WBO is om bovengenoemde redenen niet mogelijk geweest doch het vermoeden bestaat dat het gebruik van het WBO een aanzienlijke overschatting van niet-gebruik tot gevolg heeft. Het eerder genoemde CBS-onderzoek geeft indicaties dat koppeling van inkomensgegevens aan huurgegevens technisch mogelijk is. De kanttekening bij dit onderzoek betreft de omvang van de steekproef, die om gezaghebbende uitspraken te doen over niet-gebruik, te klein is. Grootschaligere koppelingen (bijvoorbeeld WBO-Belastingdienst) zijn binnen de huidige juridische kaders vanwege privacy-aspecten echter niet mogelijk. In de volgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan.
Wel wordt opgemerkt dat ongeacht de verschillende uitkomsten de onderzoeksresultaten trendmatig wijzen op een afname van het niet-gebruik in de onderzochte periode.
Ten behoeve van het exact bepalen van de omvang van de groep niet-gebruikers werd door VROM enige tijd getracht om in samenwerking met het CBS en de Belastingdienst een koppeling tussen het WBO en inkomensgegevens van de Belastingdienst tot stand te brengen. De betrouwbaarheid van de percentages zou hierdoor aanzienlijk toenemen. Uit advies van de Landsadvocaat is echter gebleken dat een dergelijke koppeling zonder toestemming van de geregistreerde in het licht van privacyregelgeving slechts onder bepaalde voorwaarden mogelijk is. Aan deze voorwaarden wordt in casu niet voldaan waardoor een dergelijke koppeling op korte termijn niet mogelijk is. In toekomstige WBO's wordt toestemming van geënquêteerde zoveel mogelijk vooraf geregeld, waardoor een koppeling (met toestemming) in de toekomst eventueel wel mogelijk zou zijn.
In deze paragraaf wordt kort ingegaan op het niet-gebruik in termen van specifieke huishouden- en woningkenmerken. De beschrijving heeft betrekking op de hiervoor genoemde categorie niet-gebruikers, die aangeeft onvoldoende inzicht te hebben in de regeling, de zogenaamde «harde kern». De kenmerken van de niet-gebruikers zijn niet wezenlijk gewijzigd de afgelopen jaren:
1. Het niet-gebruik neemt – zoals mocht worden verwacht – substantieel af naar mate het subsidiebedrag hoger is (33% bij een «gemist» jaarlijks subsidiebedrag van minder dan f 1 500,– tot nog maar 12% bij een subsidiebedrag van f 3 500,– of meer). Huishoudens geven overigens niet aan dat zij geen huursubsidie aanvragen omdat ze het bedrag niet «de moeite waard» vinden.
2. Er is geen relatie tussen het niet-gebruik van huursubsidie en het opleidingsniveau.
3. Het niet-gebruik stijgt sterk naarmate de woonduur toeneemt. Huishoudens die in de negentiger jaren in hun huidige woningen zijn gaan wonen, kennen een niet-gebruikpercentage van 15,4, een percentage dat sterk stijgt tot boven de 35 bij bewoners die meer dan 40 jaar in hun huidige woning wonen.
4. Het niet-gebruik bedraagt onder bewoners van corporatiehuurwoningen 14%; bij particuliere verhuurders bedraagt dit percentage het dubbele (29,1%). Het niet-gebruik neemt ook toe met de gemeentegrootte: 16% in gemeenten met minder dan 50 000 inwoners tot meer dan 30% in de grootste gemeenten.
Het onderzoek inzake de aard van het niet-gebruik zal zich de komende jaren ontwikkelen langs de volgende lijnen. In de eerste plaats zal de categorie niet-gebruikers jaarlijks worden gemonitord aan de hand van het WBO (dat jaarlijks wordt gehouden in plaats van in een vierjaarlijkse cyclus).Voorts zal er een herbenadering onder die respondenten van het WBO plaatsvinden, van wie vastgesteld is dat zij onder de categorie niet-gebruikers vallen (ook niet-gebruikers buiten de «harde kern»). Het doel is om meer specifiek de achtergronden en motieven van het niet-gebruik van huursubsidie onder potentieel gerechtigden te achterhalen.
De verschillende onderzoeksresultaten wijzen trendmatig op een afname van het niet-gebruik huursubsidie. De verschillende maatregelen, zoals beschreven in deze brief, hebben dan ook effect gesorteerd. Ik zal de komende periode op de ingeslagen weg doorgaan, waarbij vooral voorlichting en een snelle en klantgerichte uitvoering de pijlers zullen zijn.
Het project Eos wordt doortastend voortgezet en zal leiden tot een meer efficiënte en klantgerichte omgang met (potentiële) huursubsidiegerechtigden. De lokale klant-contactpunten, al dan niet gebundeld met andere voorzieningen, zullen een nieuwe mogelijkheid van het bereiken van potentiële huursubsidiegerechtigden vormen.
Door juridische belemmeringen inzake grootschalige bestandskoppelingen (WBO-Belastingdienst) is het vooralsnog onmogelijk een meer exacte bepaling van de omvang van de groep niet-gebruikers te leveren. De effecten van het opsporen van niet-gebruikers door middel van bestandsvergelijking, aanschrijving en huisbezoek zijn beperkt. De resultaten van de gemeentelijke pilots bestandsvergelijking wijzen dit uit. De geringe effectiviteit van een persoonlijke benadering van eventuele niet-gebruikers leidt tot de conclusie dat soortgelijke voorlichtings- en opsporingsacties slechts weinig zullen bijdragen aan het terugdringen van het niet-gebruik. De huidige meetinstrumenten die ingezet worden om het niet-gebruik te monitoren blijven echter gehandhaafd en zullen verder aangescherpt worden. Tevens zal verdergaand onderzoek worden gedaan naar de achtergrondkenmerken van niet-gebruikers.
Zie inzake het belang van een dergelijke koppeling ook de brief van de minister van SZW aan de vaste Kamercommissie voor SZW van 18 april 1998 (kenmerk BZ/UK/98/11 743).
Voor een volledig verslag van de pilot bestandsvergelijking wordt verwezen naar de rapportage «Terugdringen niet-gebruik inkomensafhankelijke voorzieningen» (kenmerk SoZa 99-989).
In het regeerakkoord is de totstandkoming van een moderne uitvoeringsorganisatie voor de huursubsidie vertaald in de «taakstelling HSW».
Met het oog op de continuïteit en de beheersbaarheid van het veranderingsproces wordt een geleidelijke invoering van het automatisch continueren voorgestaan.
Ingecalculeerd moet tevens worden dat op kleine schaal niet-gebruik kan toenemen vanwege het gebruik van primaire bronnen.
De onderzoekers gebruikten een eigen methodiek waarin geen gebruik kon worden gemaakt van het SCP-microsimulatietraject. Daarnaast zijn bepaalde groepen waarvan het niet-gebruik minder goed kon worden vastgesteld, niet buiten beschouwing gelaten. Het aldus becijferde niet-gebruik cijfer wordt daardoor hier overschat.
Uit deze studie komt naar voren komt dat er onder bijstandsgerechtigden 2 tot 12% niet gebruik is. Hiermee heeft deze groep het laagste niet-gebruik.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25831-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.