Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 25830 nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 25830 nr. 8 |
Vastgesteld 15 april 1999
De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 31 maart 1999 overleg gevoerd met minister Zalm van Financiën over:
– de rapportage en het verslag van het schriftelijk overleg over de integriteit van de financiële sector (25 830, nrs. 4 en 6);
– de rapportage van de stuurgroep «grote röntgenfoto»(25 830, nr. 7);
– de brief over het Financieel expertisecentrum (FEC)(Fin-99-88).
Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA) vond het van het grootste belang om uiterst zorgvuldig om te gaan met de vele miljarden die in de financiële sector omgaan, niet alleen om het vertrouwen van de consument in de financiële sector op peil te houden, maar ook omdat de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse financiële sector gediend is met een zo hoog mogelijke integriteit. Zij stelde met tevredenheid vast dat er inmiddels flinke impulsen zijn gegeven aan het bevorderen hiervan, onder andere via wetgeving. Zullen in de notitie over de Nederlandse toezichtstructuur de voor- en nadelen van integratie van toezichthouders worden aangegeven? En hoe staat het met het overleg over het wegnemen van belemmeringen in de Europese regelgeving op het punt van de geheimhoudingsplicht van toezichthouders?
Verder kon mevrouw Witteveen instemmen met de reactie van de regering op de vragen naar aanleiding van de tussenrapportage, maar die gaf haar wel aanleiding tot enkele aanvullende vragen. Zij wees erop dat het toezicht in Nederland inmiddels zeer ver gevorderd is, maar dat er internationaal nog flinke hiaten zijn. Wil de minister in de toegezegde notitie over mondiale samenwerking op het gebied van financieel toezicht nadrukkelijk ingaan op de rol die het IMF, de Wereldbank en de Europese centrale bank daarbij zouden kunnen spelen?
In welke zin zou de integriteitscode, ontwikkeld door de Nederlandse vereniging van banken (NVB), nader toegespitst kunnen worden en hoe zou de reikwijdte van deze code kunnen worden vergroot? Wil de minister bevorderen dat de banken deze integriteitscode ook van toepassing laten zijn op hun dochterondernemingen in het buitenland?
Ligt het niet meer voor de hand, de stichting Toezicht effectenverkeer (STE) in plaats van Amsterdam exchanges (AEX) te laten toezien op winstwaarschuwingen en haar ook te belasten met de toelating tot officiële notering aan de beurs en met het opstellen van de prospectus? Mevrouw Witteveen noemde winstwaarschuwingen in combinatie met voorkennis een bron van potentiële fraude en van financiële instabiliteit en zij pleitte ervoor deze aspecten bij het beleid te betrekken.
In verband met de grote belangen die erbij in het geding kunnen zijn, drong mevrouw Witteveen aan op volstrekte helderheid omtrent de voorwaarden voor het verstrekken van informatie uit de politieregisters aan de minister van Financiën of de toezichthouders.
Wat is op het punt van de coderekeningen de stand van zaken bij de afzonderlijke strafbaarstelling van witwassen?
De fractie van de PvdA juicht de vorming van het Financieel expertisecentrum (FEC) toe. Welke minister is verantwoordelijk voor dit centrum? Wordt het een zelfstandig bestuursorgaan? Zal het centrum inderdaad slechts drie medewerkers tellen?
Mevrouw Witteveen was niet tevreden met de reactie van de minister op schriftelijke vragen over het verschoningsrecht van notarissen. Zij kondigde aan nadere vragen te zullen stellen en zij vroeg alvast een overzicht van het verschoningsrecht van notarissen en andere vrijeberoepsbeoefenaars in andere Europese lidstaten en in de Verenigde Staten.
Ten slotte vroeg mevrouw Witteveen de minister periodiek te rapporteren over de ervaringen met de aangescherpte wettelijke bepalingen over gebruik van voorwetenschap.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD) stelde bij financiële integriteit de verant- woordelijkheid van de sector zelf voorop; zij zag duidelijke wet- en regelgeving daarbij als randvoorwaarden.
De minister stelt in zijn brief van 24 februari jl. dat de «grote röntgenfoto» niet beschouwd moet worden als de start van een grootscheepse horizontale stroomlijning van toezichtswetten. Waarom niet? Samenwerking tussen de toezichthouders in de financiële sector is toch immers van groot belang om geen gaten te laten vallen in de toezichtstructuur?
Verder vroeg mevrouw Voûte om een notitie over de voortgang op het punt van de toetsing van de betrouwbaarheid van bestuurders en op het punt van de coderekeningen. Moeten de banken nu te allen tijde informatie aan de toezichthouders kunnen verstrekken over wie deze coderekeningen beheren?
Ter voorkoming van juridische problemen drong mevrouw Voûte aan op een eenduidige reactie van de minister en de STE op de vragen van haar fractie over de aanscherping van de wetgeving inzake gebruik van voorwetenschap.
Wanneer zal de minister duidelijkheid verschaffen over de informatie van bijvoorbeeld beleggingsfondsen aan het publiek?
Zijn er nog verschillen tussen de regels van de internationale «antiwitwasclub» (FATF) en de Nederlandse wetgeving terzake?
Het was mevrouw Voûte opgevallen dat de bij de grote röntgenfoto genoemde wetswijzigingen alle de verzekeringskamer betreffen, terwijl het bij de beleidsvoornemens toch ook om andere zaken gaat. Zou de minister met name willen ingaan op de opleiding van financiële rechercheurs en forensische accountants?
Het verheugde mevrouw Voûte zeer dat de AEX ertoe over is gegaan de deelnemers aan de beurs goed te informeren en te stimuleren. Ziet de minister aanleiding om de notitie over frontrunning nog aan te scherpen? Hoe staat het met de publicatie van de kwartaalcijfers? Wat is de visie van de minister op emissies van kleine bedrijven?
Ten slotte vroeg mevrouw Voûte in verband met het Financieel expertisecentrum naar de samenhang met de rest van het land bij het informatieoverleg en het selectieoverleg. Hoeveel medewerkers van de economische controledienst gaan er over naar het FEC?
Ook de heer Wijn (CDA) legde de nadruk op het grote belang van integriteit van de financiële sector. Hij maakte de minister een compliment voor het vele werk in de afgelopen jaren ten behoeve van wetgeving en maatregelen op dit punt en hij juichte de samenwerking van de financiële instellingen en de gedragscode van de NVB toe. Wat is de reikwijdte van deze gedragscode en is hij inderdaad per 1 januari jl. door de afzonderlijke banken overgenomen? Zou deze code ook op dochterondernemingen in het buitenland van toepassing kunnen worden verklaard?
Verder vroeg de heer Wijn naar het standpunt van de minister inzake kwartaalberichten voor beursgenoteerde fondsen en de emissies van kleine bedrijven.
De heer Wijn was het eens met de pragmatische aanpak bij de samenwerking van de toezichthouders in de vorm van het FEC, maar hij wilde druk blijven uitoefenen om verdere stroomlijning te bewerkstelligen in verband met de verdergaande vervlechting van verschillende soorten financiële instellingen. Het leek hem goed om jaarlijks overleg te voeren naar aanleiding van de bevindingen van de begeleidingscommissie van het FEC en gelet op de voortdurende druk die in dit verband nodig is, wilde hij al na twee jaar een evaluatie.
Voorts vroeg de heer Wijn naar het convenant inzake Fortis, omdat daarbij van een holding in Nederland en een holding in België sprake is. Wanneer verwacht de minister de rapportage over de toezichtafwikkelsystemen? Krijgt de Kamer daarmee pas te maken als er sprake is van een wet of zal zij ook al betrokken worden bij de analyse terzake?
Ten slotte vroeg de heer Wijn de minister nog nader in te gaan op de uitbreiding van de ECD, het OM, de landelijke officier voor de melding van ongebruikelijke transacties en de positie van de ECD in relatie tot het toezicht op de financiële sector.
Mevrouw Giskes (D66) sloot zich aan bij de opmerkingen over het grote belang van het bewaken van de integriteit van de financiële sector, omdat steeds meer zaken langs financiële lijnen geregeld worden en burgers er recht op hebben, te weten dat die lijnen betrouwbaar blijven.
Nu financiële instellingen zich ook steeds meer op elkaars terreinen gaan begeven, achtte mevrouw Giskes de onderlinge verhouding van de toezichthouders cruciaal. Zij constateerde met instemming dat ook de minister hiervan doordrongen is, gelet op de voorstellen van Nederland op dit punt in Europees verband. Kan hieruit worden afgeleid dat de minister vindt dat het werken met drie afzonderlijke toezichthouders uit de tijd begint te raken? Is het al duidelijk hoe hierover in Europa gedacht wordt?
Het had mevrouw Giskes aangenaam verrast dat de ECD inderdaad naar de FIOD overgaat. Kan de minister nog aangeven, hoe deze overgang precies in elkaar zit?
De code rendement en risico voor verzekeraars is er al enige tijd. Mevrouw Giskes had gehoord dat bepaalde zaken toch nog niet goed geregeld zijn en dat sommige kosten nu zelfs niet meer zichtbaar behoeven te worden gemaakt. Kan de minister uiteenzetten, hoe het met de toetsing van deze code staat en hoe actief het ministerie de gang van zaken volgt? En hebben de afzonderlijke banken inderdaad per 1 januari 1999 een eigen vertaling gemaakt van de integriteitscode van de Nederlandse vereniging van banken? Mevrouw Giskes vroeg verder nog naar de voortgang met de voorstellen die moeten voorkomen dat er van de invoering van de euro gebruik zal worden gemaakt bij het witwassen van geld.
Het was mevrouw Giskes opgevallen dat er bij dit hele onderwerp op een aantal onderdelen sprake is van een zekere traagheid. Zij had wel begrip voor de achtergrond hiervan, maar zij vond deze traagheid niet acceptabel en zij vroeg de minister toch vooral snelheid te betrachten.
De AEX heeft aangegeven dat het waarschijnlijk zal lukken, de beursgenoteerde instellingen per medio 1999 kwartaalcijfers te laten publiceren. Vindt de minister dit realistisch?
Blijkens de schriftelijke antwoorden kunnen in de Verenigde Staten banken nog steeds niet zo maar met verzekeraars samengaan. Welke ontwikkelingen verwacht de minister op dit punt? Ziet hij hierin geen reden om extra zorgvuldig te zijn als het gaat om het toezicht op financiële conglomeraten?
Is het eindelijk gelukt om de vacatures bij het openbaar ministerie te vervullen? Zo nee, waarom niet? En is het overleg tussen de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de financiering van de opleidingen voor financieel rechercheren inmiddels afgerond?
Ten slotte vroeg mevrouw Giskes naar de achtergrond van het vervangen van de gedragscode fiscusbanken door een voorschrift informatie fiscus/banken en zij wilde weten of deze lijn ook bij andere gedragscodes gevolgd zal worden.
De minister was het ermee eens dat de integriteit van de financiële sector een zeer complexe materie betreft en dat er soms sprake is van een trage voortgang op dit terrein. Dit komt voor een deel doordat de wetgeving terzake zeer nauw luistert, zodat ze door verschillende disciplines goed bekeken moet worden. Toch meende de minister te kunnen constateren dat er in de afgelopen jaren op een groot aantal terreinen heel veel voortgang is geboekt. Hij was blij met het brede draagvlak voor de intensivering van het beleid om de integriteit van de financiële sector te versterken.
Er is een nota aan de ministerraad voorgelegd waarin wat breder wordt ingegaan op de verhouding tussen het toezicht op de banken, de verzekeringswereld en het effectenverkeer. Deze bevat ook een analyse van ontwikkelingen in deze sector, opgesteld met steun van een klankbordgroep. Op basis van deze nota achtte de minister een goed gesprek met de Kamer over de toezichtstructuur mogelijk. Hij wilde niet op een en ander vooruitlopen, maar hij zei desgevraagd wel alvast dat de regering niet aanstuurt op een toezichtmonopolie. Er worden in de nota wel voorstellen gedaan om sectoroverschrijdende kwesties beter te kunnen aanpakken, maar er wordt slechts zijdelings ingegaan op de nieuwe activiteiten van pensioenfondsen, omdat op dat terrein Sociale Zaken en Werkgelegenheid het voortouw heeft. Er zal in samenwerking met dat ministerie nog een vervolgnota over raakvlakken van het toezicht op de financiële marktsector met het toezicht op pensioenfondsen aan de Kamer worden voorgelegd. Voorzover pensioenfondsen bancaire activiteiten gaan verrichten, vallen zij onder het toezicht op de banken. Zo blijft de Nationale investeringsbank gewoon onder het toezicht van De Nederlandsche Bank. De minister zei dat er bij conglomeraten duidelijk moet zijn, wie de hoofdtoezichthouder is, en dat er concrete afspraken moeten zijn over de verdeling van het werk en de verantwoordelijkheden. Hij wees erop dat er toch altijd coördinatieproblemen zullen moeten worden opgelost, ook bij één toezichthouder.
De geheimhoudingsplicht van toezichthouders is inmiddels voorgelegd aan het EU-bankenadviescomité en aan het EU-verzekeringscomité. De minister zei dat het van belang is de discussie op dit punt op een effectieve manier op gang te brengen, omdat zelfs zeer belangrijke onderwerpen in Ecofin-verband soms gewoon «doorgehamerd» worden.
Het IMF en de Wereldbank spelen in dit verband alleen een rol in de zin van hulp aan landen om normen voor en kennis over de toepassing van toezicht die bijvoorbeeld in de Verenigde Staten en in Europa gehanteerd worden, ingang te doen vinden. Verder zal in de eerstvolgende vergadering van het IMF het rapport-Tietmeyer worden besproken waarin een platform wordt gecreëerd om het IMF, de Wereldbank, het Bazels comité en andere toezichthouders in staat te stellen, allerlei zaken te integreren. Soms heeft het falen van het bedrijfseconomische toezicht immers macro-economische repercussies. Het verslag van de voorjaarsvergadering van het IMF, waarin dit onderwerp zal worden besproken, vormde volgens de minister wellicht een goed aanknopingspunt om hierover nog nader met de Kamer te spreken.
De minister gaf aan dat de integriteitscode per definitie ook op dochterondernemingen in Nederland van toepassing is en dat omgekeerd rechtspersonen in een ander land onder de toezichthouder en het integriteitsbeleid in dat land vallen. Hij ging er wel van uit dat er in de meeste gevallen sprake zal zijn van een concernbeleid in dezen, maar het leek hem dat dochters in het buitenland toch ook rekening zouden moeten houden met normen en regels die in het land van vestiging gelden. De minister was het niet eens met mevrouw Witteveen dat de integriteitscode die het moederconcern zou opleggen, nooit in strijd zou kunnen komen met de nationale wet- en regelgeving in het land van de dochter, maar hij legde er wel de nadruk op dat een instelling die min of meer adverteert met belastingontwijking via een dochter, daar onmiddellijk op aangesproken wordt. De minister toonde zich wel bereid om dit nog eens met de Nederlandse vereniging van banken op te nemen en op aandringen van mevrouw Witteveen zegde hij toe de Kamer schriftelijk te zullen informeren over de mogelijke belemmeringen in dezen.
Op een vraag van mevrouw Giskes antwoordde een medewerker van de minister, de heer Timmermans, dat een «rep office» niet onder een gedragscode valt omdat het geen bank is, doch slechts een vertegenwoordigend kantoor van een buitenlandse instelling, voornamelijk uit Turkije en Marokko, hier gevestigd om cliënten die oorspronkelijk uit die landen afkomstig zijn, te adviseren over het aanpakken van bankzaken. Zodra zo'n vestiging toch als bank blijkt te functioneren, wordt er ingegrepen.
De minister tekende hierbij nog aan dat «money transfers», die ook geen echte bancaire afdelingen zijn, inmiddels wel onder de werking van de Wet melding ongebruikelijke transacties (MOT) zijn gebracht.
Verder zag de minister het effect van winstwaarschuwingen als inherent aan het karakter van de beurs, omdat de waarde van een aandeel behalve door de intrinsieke waarde bepaald wordt door de contante waarde van de toekomstige winststroom, zodat ook bescheiden wijzigingen in de winststroom die de belegger verwacht, forse effecten op de waarde van het aandeel kunnen hebben. Hij voelde niets voor een verbod op winstwaarschuwingen, niet alleen omdat het niet zou helpen om goed of slecht nieuws achter te houden omdat de belegger dit uiteindelijk niet zou waarderen, maar ook omdat het risico van misbruik van voorkennis groter zou worden. In dat licht vond hij dat nieuwe inzichten in de winstverwachtingen juist onmiddellijk gerapporteerd moeten worden. Hij zag het als een verantwoordelijkheid van de AEX om te zorgen voor ordelijke handel, tijdige winstwaarschuwingen, de officiële notering en de prospectus, waarbij de STE mogelijkheden heeft om in te grijpen als zij vindt dat er onvoldoende toezicht op de beurs wordt gehouden of als men de prospectus laat verflodderen. De beurs is verder al een eind gevorderd met een gedegen analyse van de primaire markt, ook in internationaal verband; de minister zegde toe het resultaat daarvan aan de Kamer toe te sturen om allerlei aspecten hiervan nader te kunnen bespreken.
De minister vond het een goede ontwikkeling om ook kleinere bedrijven tot de beurs toe te laten, omdat er vooral in de hightech en de research bedrijven zijn die jarenlang geen winst maken omdat ze nog aan het investeren zijn, maar die wel winstpotentieel hebben. Juist voor die bedrijven is een gang naar beurs extra interessant. De minister vond dat de prospectus een reële weergave van de positie van een bedrijf moet vormen, maar hij was van mening dat het een belegger vrij staat om wat speculatievere aandelen te kopen, mits hij eerlijk voorgelicht wordt, waarbij zowel «grote klappers» als faillissementen in de kapitalistische markteconomie all in the game zijn. Hij wees er in dit verband nog op dat de regelgeving voor het effectenverkeer in Nederland veelal scherper is dan in andere landen, zodat verder opkrikken van de normen in dezen de concurrentiepositie van de Amsterdamse beurs zouden kunnen benadelen.
Het ministerie van Justitie hoopt het conceptwetsvoorstel inzake de strafbaarstelling van witwassen, waaraan nu een consultatieronde wordt besteed, in ieder geval vóór het zomerreces aan de ministerraad te kunnen voorleggen. Justitie dacht aanvankelijk dat hierbij het begrip heling wel bruikbaar zou zijn, maar de FATF heeft inmiddels ook al aanbevolen, witwassen op zichzelf strafbaar te stellen.
Voor toezichthouders geldt reeds een apart regime bij het betrekken van informatie uit de politieregisters, waarbij de landelijke officier MOT coördinerend optreedt.
Op het punt van de coderekeningen is er een wetsvoorstel in de maak om de regelgeving rondom de identificatie door effecteninstellingen aan te scherpen, alsmede maatregelen tot het inrichten van een register van coderekeningen bij financiële instellingen. De kwestie is ook internationaal aan de orde gesteld in de FATF. Terzijde werd door de minister hierbij opgemerkt dat Oostenrijk recent een waarschuwing heeft gehad van de FATF in verband met de anonieme rekeningen; de Kamer heeft onlangs nog het verslag van de laatste bijeenkomst van de FATF gehad. Mede naar aanleiding van de beursaffaire in Nederland is nu bij de FATF aan de orde gesteld dat er op het punt van coderekeningen bekend moet zijn, wie er achter een rechtspersoon schuilgaat. Verder heeft Buitenlandse Zaken deze kwestie in New York aan de orde gesteld bij de bespreking van het bestrijden van de financiering van terrorisme. De toezichthouders hebben toegezegd dit punt in Bazel en in de International Organisation of Securities Commissions (IOSCO) te zullen aankaarten.
Het Financieel expertisecentrum is te zien als een semivirtueel centrum, een centrum met een beperkte vaste staf, waar de verschillende aansturende diensten van Justitie en van Financiën elkaar ontmoeten voor coördinatie en uitwisseling van informatie, maar waarbij ook gemakkelijk andere instanties betrokken kunnen worden. Het instellingsbesluit is op 19 februari jl. aan de Kamer gezonden en er is sprake van een gezamenlijke ministeriële verantwoordelijkheid, zij het dat de minister van Financiën de eerst verantwoordelijke is.
De heer Timmermans vulde hierbij desgevraagd nog aan dat in het centrum de fraudeofficier te Amsterdam vertegenwoordigd is, en daarnaast de toezichthouders die over het hele land gaan, de politie, de ECD en de belastingdienst, zodat in de praktijk heel Nederland bestreken wordt. Voor het informatieoverleg over trends en technieken zijn gegevens uit het land nodig; politie en openbaar ministerie regelen dit langs hun eigen kanalen. In het selectieoverleg neemt men een aantal concrete zaken onder handen, zoals de money transfers; zo nodig zal men met de regio's terugkoppelen wat er gedaan moet worden.
De minister verwees mevrouw Witteveen voor haar nadere vragen over het verschoningsrecht van notarissen naar de minister van Justitie. Hij tekende er wel bij aan dat daarbij wellicht onderscheid gemaakt zou kunnen worden tussen de oorspronkelijke bedoeling van het verschoningsrecht en het gebruik daarvan als alibi om geen informatie te verschaffen. Nederland dringt er in de FATF op aan dat in de aanbevelingen wordt opgenomen dat de meldingsplicht voor ongebruikelijke transacties ook voor notarissen en advocaten zou moeten gelden. De minister verwachtte dat het hier wel van zou komen.
De kleine röntgenfoto had betrekking op de Nederlandsche Bank, de STE en de verzekeringskamer, maar bij de grote röntgenfoto ging het op verzoek van de Kamer om een nog breder terrein, waarbij ook de Ziekenfondsraad en het CTSV aan de orde kwamen. De minister zei dat het in het eerste geval gemakkelijker was om de mogelijkheden van stroomlijning en samenwerking te bekijken dan in het tweede, omdat de Ziekenfondsraad en het CTSV minder goed met de andere toezichthouders te vergelijken zijn. Hij vond samenwerking tussen de toezichthouders in de financiële sector uiterst belangrijk; hij deelde mee dat deze het er ook over eens zijn dat hier meer aan gedaan moet worden en hij zegde toe de Kamer over de voortgang en de gedachten op dit punt in eerdergenoemde nota voor te leggen. Voor een antwoord op de vragen van mevrouw Voûte over de toetsing van de betrouwbaarheid van bestuurders, beleidsbepalers en medebeleidsbepalers, verwees de minister naar de notitie die de Kamer op 29 maart jl. is toegestuurd.
De minister was het met mevrouw Voûte eens dat het van groot belang is om volstrekte duidelijkheid te verschaffen inzake de strafbaarstelling van het gebruik van voorwetenschap, maar hij gaf aan dat er meer overleg met de STE over de juridische aspecten hiervan nodig is dan voorzien was. Hij zegde toe haar vragen op dit punt zo snel mogelijk te zullen beantwoorden.
De ECD is wel betrokken bij de overlegvormen van het FEC, maar hij is niet vertegenwoordigd in de kerngroep. Verder is in het overleg tussen Justitie en Financiën de conclusie getrokken dat vooral de werkinhoud en de connecties in dat verband bepalend zouden moeten zijn voor de positionering van het personeel van de ECD, zodat deze dienst bij Financiën, bij de belastingdienst is ondergebracht. De medewerkers van de ECD krijgen hiermee meer mogelijkheden voor doorstroming en de belastingdienst heeft ook een enorm aanbod van interne opleidingen. Bovendien is het een voordeel dat het personeel flexibeler ingezet kan worden. De ondernemingsraden van de ECD en de FIOD moeten nog wel advies uitbrengen.
Van de voorziene capaciteitsuitbreiding van de ECD met 15 man zijn nu 6 plaatsen gerealiseerd. De arbeidsmarkt vormt hierbij het knelpunt. Ook bij de belastingdienst zijn pas 8 van de 25 extra arbeidsplaatsen bezet. Bij het openbaar ministerie in Amsterdam gaat het wat dit betreft beter; juristen zijn wellicht makkelijker aan te trekken, want van de 23 plaatsen zijn er 18 bezet. Men hoopt op 1 mei a.s. de hele uitbreiding rond te hebben. Bij de uitbreiding ten behoeve van de landelijke officier van justitie zijn inmiddels 11 van de 15 plaatsen bezet; men hoopt in het tweede kwartaal op volle sterkte te zijn. Bij de interne uitbreiding van Financiën zijn 5 van de 6 plaatsen gerealiseerd. Met de versterking van de financiële expertise bij de politie te Amsterdam moet men nog van start gaan; er was enig misverstand over deze uitbreiding, die echt voor het «boven-Amsterdamse» financiële rechercheren bedoeld was. De minister zegde op een vraag van mevrouw Giskes toe ook hiervan nog een nader overzicht te zullen verstrekken.
Dit alles laat de bevoegdheid van Justitie om te beslissen over strafrechtelijke vervolging onverlet; deze is zelfs versterkt, omdat de traditionele transactiebevoegdheid van de directeur der rijksbelastingen aan Justitie is overgedragen.
De minister vond de notitie van de AEX over frontrunning een goed stuk, maar het ministerie had er toch ook wel wat commentaar op. Er is inmiddels een definitief stuk in de maak en de minister hoopte in mei een exact standpunt in dezen te kunnen innemen.
De code rendement en risico is door de verzekeringsbranche samen met de Consumentenbond ontwikkeld. De minister was blij met deze code en hij ging ervan uit dat deze eventueel nog aan de hand van de praktijk zou kunnen worden aangepast. In 2000 volgt een evaluatie, maar mochten er in de tussentijd nog onduidelijkheden blijken die om een acute oplossing vragen, dan zullen de toezichthouders tot actie worden aangezet.
Verder was de minister bereid na te gaan of de banken inderdaad per 1 januari de gedragscode van de NVB hebben overgenomen. Op een vraag van mevrouw Giskes gaf hij aan dat er wetgeving op stapel staat om Nederlandse vestigingen van buitenlandse banken te dwingen om dergelijke codes door te voeren. Hij gaf de voorkeur aan doorvoering in overleg met de sector, omdat die sneller gaat, maar hij vond dat er uiteindelijk wettelijke eisen zouden moeten kunnen worden gesteld, zij het niet al te gedetailleerd, omdat dan de flexibiliteit zou verminderen.
In de Verenigde Staten is de zeer strikte scheiding tussen banken en verzekeraars geleidelijk aan het verdwijnen, de minister verwachtte dan ook dat de combinatie van bank- en verzekeringsactiviteiten ook daar meer gebruikelijk zal worden. Hij kon niet zeggen hoe het toezicht, dat nu ook nog strikt gescheiden is, zich zal gaan ontwikkelen. Er zijn overigens maar heel weinig landen met één toezichthouder, namelijk Zweden, Engeland, zij het niet wat het systeemtoezicht betreft, en Australië met een soort aspecttoezicht. In de rest van de wereld is het Nederlandse model de norm.
De gedragscode fiscusbanken is inderdaad vervangen door een Voorschrift informatie fiscus/banken. De minister zei dat dit niet is gedaan vanwege een ruzie met de banken, maar omdat de banken door hun cliënten aansprakelijk kunnen worden gesteld voor iets wat zij vrijwillig hebben afgesproken. Dit geldt niet bij zaken die eenzijdig door de overheid worden opgelegd, dus de banken gaven hier de voorkeur aan, nu de fiscus toch wat verder wil gaan dan de interpretatie van de afspraken door de banken. De NVB is overigens nauw bij de formulering van het voorschrift betrokken geweest.
Naar aanleiding van een vraag van de heer Wijn antwoordde de minister dat het verstrekken van kwartaalberichten betrokken zal worden bij de kabinetsreactie op het rapport-Peters, die de Kamer over enkele weken kan verwachten. Daarbij zal de hele verslagwetgeving onder de loep genomen worden.
De minister noemde het convenant tussen de toezichthouders inzake Fortis internationaal vrijwel uniek. Over de precieze inhoud kon hij de Kamer niet informeren, maar hij nam aan dat de toezichthouders het adequaat hebben geregeld.
Het overleg met De Nederlandsche Bank en de STE over het toezicht op afwikkelsystemen is in een afrondende fase; de minister hoopte de Kamer hierover nog vóór de zomer te kunnen informeren. Hij kondigde aan dat er in ieder geval wetgeving nodig zal zijn, met name om systeemrisico's tegen te gaan.
Ten slotte wilde de minister vasthouden aan de in het instellingsbesluit afgesproken evaluatie van het FEC na drie jaar, omdat hij verwachtte dat die tijd ook wel nodig zal zijn voor een fatsoenlijke evaluatie. Hij zou de Kamer wel de jaarlijkse rapportage doen toekomen.
Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Reitsma (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), De Vries (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Patijn (VVD), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Bos (PvdA), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA).
Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Smits (PvdA), Duijkers (PvdA), Koenders (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Hofstra (VVD), De Wit (SP), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Blok (VVD), Weekers (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Rabbae (GroenLinks), Van Dok-van Weele (PvdA), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25830-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.