25 828
Wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs

nr. 8
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 28 september 2000

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

De artikelen I tot en met VI worden vervangen door:

ARTIKEL I

De Wet op het primair onderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 worden na de begripsomschrijving van «bevoegd gezag van volgens deze wet bekostigde scholen» de volgende begripsomschrijvingen ingevoegd:

Informatie Beheer Groep:

de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank;

persoonsgebonden nummer:

het sociaal-fiscaalnummer, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder j, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dan wel het door de Informatie Beheer Groep uitgegeven onderwijsnummer, bedoeld in artikel 40a, vierde lid;.

B

Na artikel 40 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 40a. Te verstrekken gegevens bij toelating

1. Onverminderd bij algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften met betrekking tot de in- en uitschrijving van leerlingen, vindt toelating van een leerling als bedoeld in artikel 40 slechts plaats nadat de ouders de gegevens betreffende de geslachtsnaam, de voorletters, de geboortedatum, het geslacht en het persoonsgebonden nummer van de leerling hebben overgelegd. Indien de ouders aannemelijk maken dat zij geen persoonsgebonden nummer van de leerling kunnen overleggen, vindt de toelating plaats met inachtneming van het derde lid.

2. De in het eerste lid bedoelde gegevens worden overgelegd door middel van een van overheidswege verstrekt document dan wel een door een andere school of een school voor ander onderwijs verstrekt bewijs van uitschrijving, waarin de desbetreffende gegevens zijn opgenomen.

3. Indien de ouders aannemelijk maken dat zij geen persoonsgebonden nummer van de leerling kunnen overleggen, meldt het bevoegd gezag binnen twee weken na het besluit tot toelating aan de Informatie Beheer Groep de beschikbare gegevens van de leerling, bedoeld in het eerste lid, alsmede zijn adres en woonplaats.

4. De Informatie Beheer Groep verstrekt binnen acht weken na ontvangst van de melding, bedoeld in het derde lid, aan het bevoegd gezag het sociaal-fiscaalnummer van de leerling, dan wel, indien is gebleken dat hem niet van overheidswege een sociaal-fiscaalnummer is verstrekt, het onderwijsnummer van de leerling. Het onderwijsnummer is een door de Informatie Beheer Groep uitgegeven en aan de leerling toegekend persoonsgebonden nummer.

5. Het bevoegd gezag neemt de in het eerste lid bedoelde gegevens op in de leerlingenadministratie van de school. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke andere gegevens in de leerlingenadministratie worden opgenomen.

6. Indien aan een leerling een onderwijsnummer is toegekend en het bevoegd gezag de beschikking krijgt over zijn sociaal-fiscaalnummer, neemt het bevoegd gezag dit sociaal-fiscaalnummer terstond als persoonsgebonden nummer op in de leerlingenadministratie van de school in de plaats van het onderwijsnummer. Het bevoegd gezag meldt deze wijziging binnen twee weken aan de Informatie Beheer Groep onder opgave van het sociaal-fiscaalnummer en het onderwijsnummer van de leerling.

C

Na artikel 178 worden vijf nieuwe artikelen ingevoegd, die luiden:

Artikel 178a. Gebruik persoonsgebonden nummer door bevoegd gezag

1. Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een leerling gebruiken in het verkeer met de leerling op wie het nummer betrekking heeft, of met de ouders van deze leerling.

2. Het bevoegd gezag verstrekt het persoonsgebonden nummer van iedere leerling aan de Informatie Beheer Groep, tezamen met de volgende gegevens van de leerling:

a. de postcode van de woonplaats;

b. de datum van in- of uitschrijving;

c. de groep;

d. indien van toepassing het gewicht, bedoeld in artikel 15b, eerste lid, van het Formatiebesluit WPO, indien het betreft een leerling die is ingeschreven op een basisschool;

e. indien van toepassing de aanduiding dat het betreft een leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond als bedoeld in artikel 1 van het Formatiebesluit WPO, indien het betreft een leerling die is ingeschreven op een speciale school voor basisonderwijs, dan wel de aanduiding dat het betreft een leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond met uitzondering van leerlingen van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba, indien het betreft een leerling die is ingeschreven op een basisschool;

f. indien van toepassing voor- en vroegschoolse educatie;

g. indien van toepassing de uitslag van een onder verantwoordelijkheid van de school afgenomen onafhankelijke eindtoets basisonderwijs;

h. het advies omtrent het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs bij het verlaten van de school, zoals opgenomen in het onderwijskundig rapport, bedoeld in artikel 42; en

i. het registratienummer van de school of, indien sprake is van een nevenvestiging, het registratienummer daarvan.

3. Bij ministeriële regeling kan een nadere specificatie worden gegeven van de gegevens, bedoeld in het tweede lid. Bij ministeriële regeling kunnen voorts regels worden gesteld omtrent de tijdstippen en de wijze van verstrekking van de gegevens, bedoeld in het tweede lid.

4. Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een leerling, al dan niet tezamen met een of meer van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, gebruiken in het verkeer met Onze minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van de school.

5. Het bevoegd gezag en het hoofd, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Leerplichtwet 1969, gebruiken het persoonsgebonden nummer van een leerling in contacten met een gemeente in het kader van de Leerplichtwet 1969, tezamen met de gegevens die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van die wet door de gemeente.

6. Het bevoegd gezag gebruikt het persoonsgebonden nummer van een leerling in het contact met een andere school of een school voor ander onderwijs ten behoeve van de in- en uitschrijving van die leerling.

7. Het bevoegd gezag verstrekt geen persoonsgebonden nummer van een leerling ter uitvoering van artikel 48, tweede en vijfde lid, van de Vreemdelingenwet.

Artikel 178b. Verwerking gegevens door Informatie Beheer Groep

1. De Informatie Beheer Groep neemt de door het bevoegd gezag verstrekte persoonsgebonden nummers en andere gegevens, bedoeld in artikel 178a, tweede lid, op in het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, nadat zij deze gegevens heeft getoetst op juistheid en volledigheid. De Informatie Beheer Groep verstrekt de gegevens, inclusief de gegevens, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, onderdeel g, van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, zoals zij voornemens is die gegevens in het basisregister onderwijs op te nemen, aan het bevoegd gezag. Onverminderd de derde volzin van artikel 178c, eerste lid, kan de Informatie Beheer Groep de door het bevoegd gezag verstrekte gegevens uitsluitend met instemming van het bevoegd gezag wijzigen.

2. Het bevoegd gezag verstrekt de Informatie Beheer Groep alle inlichtingen die zij nodig acht voor de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid. Het bevoegd gezag werkt eraan mee dat de in het basisregister onderwijs opgenomen gegevens juist en volledig zijn.

3. Indien de Informatie Beheer Groep naar aanleiding van de toetsing, bedoeld in het eerste lid, redenen heeft om aan te nemen dat een bevoegd gezag in strijd handelt of heeft gehandeld met het bepaalde bij of krachtens deze wet, meldt zij dit aan Onze minister. Indien Onze minister een onderzoek door de inspectie nodig acht, verstrekt de Informatie Beheer Groep ten behoeve van dit onderzoek de persoonsgebonden nummers en andere gegevens van leerlingen aan de inspectie. De inspectie meldt de uitkomst van het onderzoek aan Onze minister en de Informatie Beheer Groep. Indien de inspectie constateert dat het bevoegd gezag in strijd handelt of heeft gehandeld met het bepaalde bij of krachtens deze wet, meldt zij de uitkomst van het onderzoek aan Onze minister, tezamen met de voor die uitkomst relevante gegevens die aan de inspectie werden verstrekt.

4. Onze minister en de inspectie verstrekken ter uitvoering van artikel 48, tweede lid, van de Vreemdelingenwet geen gegevens die zij op grond van het derde lid hebben ontvangen.

Artikel 178c. Verstrekking van gegevens door Informatie Beheer Groep aan minister en inspectie

1. De Informatie Beheer Groep verstrekt uit het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, aan Onze minister de gegevens die Onze minister nodig heeft voor de bekostiging van scholen en de begrotings- en beleidsvoorbereiding. Voorzover de door het bevoegd gezag aan de Informatie Beheer Groep verstrekte gegevens naar het oordeel van Onze minister onjuist of onvolledig zijn, kan Onze minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van deze gegevens afwijken. De Informatie Beheer Groep neemt in dat geval de door Onze minister vastgestelde gewijzigde gegevens op in het basisregister onderwijs, nadat het desbetreffende besluit tot vaststelling van de bekostiging onherroepelijk is geworden.

2. De Informatie Beheer Groep verstrekt uit het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, aan de inspectie de gegevens die de inspectie nodig heeft voor het toezicht op het basisonderwijs.

3. Onverminderd artikel 178b, derde lid, worden de gegevens, bedoeld in het eerste en het tweede lid, op een zodanige wijze verstrekt, dat de leerlingen niet geïdentificeerd of identificeerbaar zijn. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het verstrekken van de gegevens. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld omtrent de inhoud en de samenstelling van de gegevens, de wijze waarop de gegevens worden verstrekt, de tijdstippen waarop de gegevens worden verstrekt, en de perioden waarop de gegevens betrekking hebben.

Artikel 178d. Toegang minister tot basisregister onderwijs

1. Onze minister is bevoegd het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, te raadplegen ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van een school.

2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke gegevens als bedoeld in artikel 178a, tweede lid, Onze minister kan raadplegen tezamen met het persoonsgebonden nummer van een leerling. Bij deze algemene maatregel van bestuur wordt voorts bepaald op welke wijze en onder welke voorwaarden Onze minister het basisregister onderwijs kan raadplegen.

3. Onze minister kan ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van een school het persoonsgebonden nummer van een leerling gebruiken in het verkeer met die school, al dan niet tezamen met de gegevens, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 178e. Gebruik persoonsgebonden nummer door gemeente

Onverminderd het overigens bij of krachtens de wet bepaalde omtrent het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer door de gemeente, gebruikt de gemeente het persoonsgebonden nummer van een leerling uitsluitend ten behoeve van een registratie van leerplichtige jongeren in het belang van het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet 1969.

D

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de aanduiding van artikel 40 wordt ingevoegd:

Artikel 40a. Te verstrekken gegevens bij toelating.

2. Na de aanduiding van artikel 178 wordt ingevoegd:

Artikel 178a. Gebruik persoonsgebonden nummer door bevoegd gezag

Artikel 178b. Verwerking gegevens door Informatie Beheer Groep

Artikel 178c. Verstrekking van gegevens door Informatie Beheer Groep aan minister en inspectie

Artikel 178d. Toegang minister tot basisregister onderwijs

Artikel 178e. Gebruik persoonsgebonden nummer door gemeente.

ARTIKEL II

De Wet op de expertisecentra wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 worden na de begripsomschrijving van «bevoegd gezag van volgens deze wet bekostigde scholen» de volgende begripsomschrijvingen ingevoegd:

Informatie Beheer Groep:

de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank;

persoonsgebonden nummer:

het sociaal-fiscaalnummer, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder j, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dan wel het door de Informatie Beheer Groep uitgegeven onderwijsnummer, bedoeld in artikel 42a, vierde lid;.

B

In artikel 40, eerste lid, eerste volzin, wordt na «42,» ingevoegd: 42a,.

C

Na artikel 42 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 42a. Te verstrekken gegevens bij toelating

1. Onverminderd bij algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften met betrekking tot de in- en uitschrijving van leerlingen, vindt toelating van een leerling als bedoeld in artikel 40 slechts plaats nadat door de ouders of, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, door de leerling de gegevens betreffende de geslachtsnaam, de voorletters, de geboortedatum, het geslacht en het persoonsgebonden nummer van de leerling zijn overgelegd. Indien door de ouders of, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, door de leerling aannemelijk wordt gemaakt dat geen persoonsgebonden nummer van de leerling kan worden overgelegd, vindt de toelating plaats met inachtneming van het derde lid.

2. De in het eerste lid bedoelde gegevens worden overgelegd door middel van een van overheidswege verstrekt document of een door een andere school of een school voor ander onderwijs verstrekt bewijs van uitschrijving, waarin de desbetreffende gegevens zijn opgenomen.

3. Indien door de ouders of, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, door de leerling aannemelijk wordt gemaakt dat geen persoonsgebonden nummer van de leerling kan worden overgelegd, meldt het bevoegd gezag binnen twee weken na het besluit tot toelating aan de Informatie Beheer Groep de beschikbare gegevens van de leerling, bedoeld in het eerste lid, alsmede zijn adres en woonplaats.

4. De Informatie Beheer Groep verstrekt binnen acht weken na ontvangst van de melding, bedoeld in het derde lid, aan het bevoegd gezag het sociaal-fiscaalnummer van de leerling, dan wel, indien is gebleken dat hem niet van overheidswege een sociaal-fiscaalnummer is verstrekt, het onderwijsnummer van de leerling. Het onderwijsnummer is een door de Informatie Beheer Groep uitgegeven en aan de leerling toegekend persoonsgebonden nummer.

5. Het bevoegd gezag neemt de in het eerste lid bedoelde gegevens op in de leerlingenadministratie van de school. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke andere gegevens in de leerlingenadministratie worden opgenomen.

6. Indien aan een leerling een onderwijsnummer is toegekend en het bevoegd gezag daarna de beschikking krijgt over zijn sociaal-fiscaalnummer, neemt het bevoegd gezag dit sociaal-fiscaalnummer terstond als persoonsgebonden nummer op in de leerlingenadministratie van de school in de plaats van het onderwijsnummer. Het bevoegd gezag meldt deze wijziging binnen twee weken aan de Informatie Beheer Groep onder opgave van het sociaal-fiscaalnummer en het onderwijsnummer van de leerling.

D

Na artikel 164 worden vijf nieuwe artikelen ingevoegd, die luiden:

Artikel 164a. Gebruik persoonsgebonden nummer door bevoegd gezag

1. Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een leerling gebruiken in het verkeer met de leerling op wie het nummer betrekking heeft, of, indien de leerling minderjarig of handelingsonbekwaam is, met de ouders van deze leerling.

2. Het bevoegd gezag verstrekt het persoonsgebonden nummer van iedere leerling aan de Informatie Beheer Groep, tezamen met de volgende gegevens van de leerling:

a. de postcode van de woonplaats;

b. de datum van in- of uitschrijving;

c. de soort onderwijs;

d. de schoolsoort;

e. het leerjaar of de groep;

f. indien van toepassing de aanduiding dat het betreft een leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond als bedoeld in artikel 1 van het Formatiebesluit WEC; en

g. het registratienummer van de school of, indien sprake is van een nevenvestiging, het registratienummer daarvan.

3. Indien het betreft een leerling op wie artikel 25, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, of onderdeel d, van toepassing is, geschiedt de verstrekking van het persoonsgebonden nummer, bedoeld in het tweede lid, tezamen met de volgende gegevens van deze leerling:

a. de soort onderwijs;

b. de schoolsoort; en

c. het registratienummer van de school of, indien sprake is van een nevenvestiging, het registratienummer daarvan.

4. Bij ministeriële regeling kan een nadere specificatie worden gegeven van de gegevens, bedoeld in het tweede en derde lid. Bij ministeriële regeling kunnen voorts regels worden gesteld omtrent de tijdstippen en de wijze van verstrekking van de gegevens, bedoeld in het tweede en derde lid.

5. Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een leerling, al dan niet tezamen met een of meer van de gegevens, bedoeld in het tweede of het derde lid, gebruiken in het verkeer met Onze minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van de school.

6. Het bevoegd gezag en het hoofd, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Leerplichtwet 1969, gebruiken het persoonsgebonden nummer van een leerling in contacten met een gemeente in het kader van de Leerplichtwet 1969, tezamen met de gegevens die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van die wet door de gemeente.

7. Het bevoegd gezag gebruikt het persoonsgebonden nummer van een leerling in het contact met een andere school of een school of instelling voor ander onderwijs ten behoeve van de in- en uitschrijving van die leerling.

8. Het bevoegd gezag verstrekt geen persoonsgebonden nummer van een leerling ter uitvoering van artikel 48, tweede en vijfde lid, van de Vreemdelingenwet.

Artikel 164b. Verwerking gegevens door Informatie Beheer Groep

1. De Informatie Beheer Groep neemt de door het bevoegd gezag verstrekte persoonsgebonden nummers en andere gegevens, bedoeld in artikel 164a, tweede en derde lid, op in het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, nadat zij deze gegevens heeft getoetst op juistheid en volledigheid. De Informatie Beheer Groep verstrekt de gegevens, inclusief de gegevens, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, onderdeel g, van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, zoals zij voornemens is die gegevens in het basisregister onderwijs op te nemen, aan het bevoegd gezag. Onverminderd de derde volzin van artikel 164c, eerste lid, kan de Informatie Beheer Groep de door het bevoegd gezag verstrekte gegevens uitsluitend met instemming van het bevoegd gezag wijzigen.

2. Het bevoegd gezag verstrekt de Informatie Beheer Groep alle inlichtingen die zij nodig acht voor de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid. Het bevoegd gezag werkt eraan mee dat de in het basisregister onderwijs opgenomen gegevens juist en volledig zijn.

3. Indien de Informatie Beheer Groep naar aanleiding van de toetsing, bedoeld in het eerste lid, redenen heeft om aan te nemen dat een bevoegd gezag in strijd handelt of heeft gehandeld met het bepaalde bij of krachtens deze wet, meldt zij dit aan Onze minister. Indien Onze minister een onderzoek door de inspectie nodig acht, verstrekt de Informatie Beheer Groep ten behoeve van dit onderzoek de persoonsgebonden nummers en andere gegevens van leerlingen aan de inspectie. De inspectie meldt de uitkomst van het onderzoek aan Onze minister en de Informatie Beheer Groep. Indien de inspectie constateert dat het bevoegd gezag in strijd handelt of heeft gehandeld met het bepaalde bij of krachtens deze wet, meldt zij de uitkomst van het onderzoek aan Onze minister, tezamen met de voor die uitkomst relevante gegevens die aan de inspectie werden verstrekt.

4. Onze minister en de inspectie verstrekken ter uitvoering van artikel 48, tweede lid, van de Vreemdelingenwet geen gegevens die zij op grond van het derde lid hebben ontvangen.

Artikel 164c. Verstrekking van gegevens door Informatie Beheer Groep aan minister en inspectie

1. De Informatie Beheer Groep verstrekt uit het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, aan Onze minister de gegevens die Onze minister nodig heeft voor de bekostiging van scholen en de begrotings- en beleidsvoorbereiding. Voorzover de door het bevoegd gezag aan de Informatie Beheer Groep verstrekte gegevens naar het oordeel van Onze minister onjuist of onvolledig zijn, kan Onze minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van deze gegevens afwijken. De Informatie Beheer Groep neemt in dat geval de door Onze minister vastgestelde gewijzigde gegevens op in het basisregister onderwijs, nadat het desbetreffende besluit tot vaststelling van de bekostiging onherroepelijk is geworden.

2. De Informatie Beheer Groep verstrekt uit het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, aan de inspectie de gegevens die de inspectie nodig heeft voor het toezicht op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs.

3. Onverminderd artikel 164b, derde lid, worden de gegevens, bedoeld in het eerste en het tweede lid, op een zodanige wijze verstrekt, dat de leerlingen niet geïdentificeerd of identificeerbaar zijn. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het verstrekken van de gegevens. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld omtrent de inhoud en de samenstelling van de gegevens, de wijze waarop de gegevens worden verstrekt, de tijdstippen waarop de gegevens worden verstrekt, en de perioden waarop de gegevens betrekking hebben.

Artikel 164d. Toegang minister tot basisregister onderwijs

1. Onze minister is bevoegd het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, te raadplegen ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van een school.

2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke gegevens als bedoeld in artikel 164a, tweede en derde lid, Onze minister kan raadplegen tezamen met het persoonsgebonden nummer van een leerling. Bij deze algemene maatregel van bestuur wordt voorts bepaald op welke wijze en onder welke voorwaarden Onze minister het basisregister onderwijs kan raadplegen.

3. Onze minister kan ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van een school het persoonsgebonden nummer van een leerling gebruiken in het verkeer met die school, al dan niet tezamen met de gegevens, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 164e. Gebruik persoonsgebonden nummer door gemeente

Onverminderd het overigens bij of krachtens de wet bepaalde omtrent het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer door de gemeente, gebruikt de gemeente het persoonsgebonden nummer van een leerling of een voortijdige schoolverlater als bedoeld in artikel 162a uitsluitend ten behoeve van een registratie van leerplichtige jongeren in het belang van het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet 1969.

E

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de aanduiding van artikel 42 wordt ingevoegd:

Artikel 42a. Te verstrekken gegevens bij toelating.

2. Na de aanduiding van artikel 164 wordt ingevoegd:

Artikel 164a. Gebruik persoonsgebonden nummer door bevoegd gezag

Artikel 164b. Verwerking gegevens door Informatie Beheer Groep

Artikel 164c. Verstrekking van gegevens door Informatie Beheer Groep aan minister en inspectie

Artikel 164d. Toegang minister tot basisregister onderwijs

Artikel 164e. Gebruik persoonsgebonden nummer door gemeente.

ARTIKEL III

De Wet op het voortgezet onderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 wordt na de begripsomschrijving van «Informatie Beheer Groep» de volgende begripsomschrijving ingevoegd:

«persoonsgebonden nummer»: het sociaal-fiscaalnummer, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder j, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dan wel het door de Informatie Beheer Groep uitgegeven onderwijsnummer, bedoeld in artikel 27b, vierde lid;.

B

Na artikel 27a wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 27b. Te verstrekken gegevens bij toelating

1. Onverminderd bij algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften met betrekking tot de in- en uitschrijving van leerlingen, vindt toelating van een leerling als bedoeld in artikel 27 slechts plaats nadat door de ouders, voogden of verzorgers of, indien de leerling meerderjarig is, door de leerling de gegevens betreffende de geslachtsnaam, de voorletters, de geboortedatum, het geslacht en het persoonsgebonden nummer van de leerling zijn overgelegd. Indien door de ouders, voogden of verzorgers of, indien de leerling meerderjarig is, door de leerling aannemelijk wordt gemaakt dat geen persoonsgebonden nummer van de leerling kan worden overgelegd, vindt de toelating plaats met inachtneming van het derde lid.

2. De in het eerste lid bedoelde gegevens worden overgelegd door middel van een van overheidswege verstrekt document dan wel een door een andere school of een school of instelling voor ander onderwijs verstrekt bewijs van uitschrijving, waarin de desbetreffende gegevens zijn opgenomen.

3. Indien door de ouders, voogden of verzorgers of, indien de leerling meerderjarig is, door de leerling aannemelijk wordt gemaakt dat geen persoonsgebonden nummer van de leerling kan worden overgelegd, meldt het bevoegd gezag binnen twee weken na het besluit tot toelating aan de Informatie Beheer Groep de beschikbare gegevens van de leerling, bedoeld in het eerste lid, alsmede zijn adres en woonplaats.

4. De Informatie Beheer Groep verstrekt binnen acht weken na ontvangst van de melding, bedoeld in het derde lid, aan het bevoegd gezag het sociaal-fiscaalnummer van de leerling, dan wel, indien is gebleken dat hem niet van overheidswege een sociaal-fiscaalnummer is verstrekt, het onderwijsnummer van de leerling. Het onderwijsnummer is een door de Informatie Beheer Groep uitgegeven en aan de leerling toegekend persoonsgebonden nummer.

5. Het bevoegd gezag neemt de in het eerste lid bedoelde gegevens op in de leerlingenadministratie van de school.

6. Indien aan een leerling een onderwijsnummer is toegekend en het bevoegd gezag daarna de beschikking krijgt over zijn sociaal-fiscaalnummer, neemt het bevoegd gezag dit sociaal-fiscaalnummer terstond als persoonsgebonden nummer op in de leerlingenadministratie van de school in de plaats van het onderwijsnummer. Het bevoegd gezag meldt deze wijziging binnen twee weken aan de Informatie Beheer Groep onder opgave van het sociaal-fiscaalnummer en het onderwijsnummer van de leerling.

C

Aan artikel 103, tweede lid, wordt een tweede volzin toegevoegd, die luidt: Deze voorschriften hebben geen betrekking op het persoonsgebonden nummer van een leerling of op de andere gegevens, bedoeld in artikel 103b, tweede lid.

D

In artikel 103a wordt, onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, een nieuw vierde lid ingevoegd, dat luidt:

4. De voorschriften, bedoeld in het tweede en het derde lid, hebben geen betrekking op het persoonsgebonden nummer van een leerling of op de andere gegevens, bedoeld in artikel 103b, tweede lid.

E

Na artikel 103a worden vijf nieuwe artikelen ingevoegd, die luiden:

Artikel 103b. Gebruik persoonsgebonden nummer door bevoegd gezag

1. Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een leerling gebruiken in het verkeer met de leerling op wie het nummer betrekking heeft, of, indien de leerling minderjarig is, met de ouders van deze leerling.

2. Het bevoegd gezag verstrekt het persoonsgebonden nummer van iedere leerling aan de Informatie Beheer Groep, tezamen met de volgende gegevens van de leerling:

a. de postcode van de woonplaats;

b. de datum van in- of uitschrijving;

c. de soort onderwijs;

d. indien van toepassing de leerweg, de sector, de afdeling of het profiel;

e. het leerjaar;

f. het behaalde diploma;

g. de vakken waarin examen is afgelegd, de cijfers van het schoolexamen en het centraal examen, de eindcijfers en de uitslag van het eindexamen of deeleindexamen;

h. indien van toepassing de aanduiding van de minderheidsgroep en de verblijfsduur in Nederland, voorzover de desbetreffende minderheidsgroep of verblijfsduur als categorie is opgenomen in een ministeriële regeling waarin voorschriften zijn vastgesteld omtrent toekenning van een aanvullende vergoeding voor personeelskosten als bedoeld in artikel 85a, eerste lid; en

i. het registratienummer van de school dan wel scholengemeenschap of, indien sprake is van een nevenvestiging, het registratienummer daarvan.

3. Bij ministeriële regeling kan een nadere specificatie worden gegeven van de gegevens, bedoeld in het tweede lid. Bij ministeriële regeling kunnen voorts regels worden gesteld omtrent de tijdstippen en de wijze van verstrekking van de gegevens, bedoeld in het tweede lid.

4. Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een leerling, al dan niet tezamen met een of meer van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, gebruiken in het verkeer met Onze minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van de school.

5. Het bevoegd gezag en het hoofd, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Leerplichtwet 1969, gebruiken het persoonsgebonden nummer van een leerling in contacten met een gemeente in het kader van de Leerplichtwet 1969, tezamen met de gegevens die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van die wet door de gemeente.

6. Het bevoegd gezag gebruikt het persoonsgebonden nummer van een leerling in het contact met een andere school of een school of instelling voor ander onderwijs ten behoeve van de in- en uitschrijving van die leerling.

7. Het bevoegd gezag verstrekt geen persoonsgebonden nummer van een leerling ter uitvoering van artikel 48, tweede en vijfde lid, van de Vreemdelingenwet.

Artikel 103c. Verwerking gegevens door Informatie Beheer Groep

1. De Informatie Beheer Groep neemt de door het bevoegd gezag verstrekte persoonsgebonden nummers en andere gegevens, bedoeld in artikel 103b, tweede lid, op in het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, nadat zij deze gegevens heeft getoetst op juistheid en volledigheid. De Informatie Beheer Groep verstrekt de gegevens, inclusief de gegevens, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, onderdeel g, van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, zoals zij voornemens is die gegevens in het basisregister onderwijs op te nemen, aan het bevoegd gezag. Onverminderd de derde volzin van artikel 103d, eerste lid, kan de Informatie Beheer Groep de door het bevoegd gezag verstrekte gegevens uitsluitend met instemming van het bevoegd gezag wijzigen.

2. Het bevoegd gezag verstrekt de Informatie Beheer Groep alle inlichtingen die zij nodig acht voor de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid. Het bevoegd gezag werkt eraan mee dat de in het basisregister onderwijs opgenomen gegevens juist en volledig zijn.

3. Indien de Informatie Beheer Groep naar aanleiding van de toetsing, bedoeld in het eerste lid, redenen heeft om aan te nemen dat een bevoegd gezag in strijd handelt of heeft gehandeld met het bepaalde bij of krachtens deze wet, meldt zij dit aan Onze minister. Indien Onze minister een onderzoek door de inspectie nodig acht, verstrekt de Informatie Beheer Groep ten behoeve van dit onderzoek de persoonsgebonden nummers en andere gegevens van leerlingen aan de inspectie. De inspectie meldt de uitkomst van het onderzoek aan Onze minister en de Informatie Beheer Groep. Indien de inspectie constateert dat het bevoegd gezag in strijd handelt of heeft gehandeld met het bepaalde bij of krachtens deze wet, meldt zij de uitkomst van het onderzoek aan Onze minister, tezamen met de voor die uitkomst relevante gegevens die aan de inspectie werden verstrekt.

4. Onze minister en de inspectie verstrekken ter uitvoering van artikel 48, tweede lid, van de Vreemdelingenwet geen gegevens die zij op grond van het derde lid hebben ontvangen.

Artikel 103d. Verstrekking van gegevens door Informatie Beheer Groep aan minister en inspectie

1. De Informatie Beheer Groep verstrekt uit het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, aan Onze minister de gegevens die Onze minister nodig heeft voor de bekostiging van scholen en de begrotings- en beleidsvoorbereiding. Voorzover de door het bevoegd gezag aan de Informatie Beheer Groep verstrekte gegevens naar het oordeel van Onze minister onjuist of onvolledig zijn, kan Onze minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van deze gegevens afwijken. De Informatie Beheer Groep neemt in dat geval de door Onze minister vastgestelde gewijzigde gegevens op in het basisregister onderwijs, nadat het desbetreffende besluit tot vaststelling van de bekostiging onherroepelijk is geworden.

2. De Informatie Beheer Groep verstrekt uit het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, aan de inspectie de gegevens die de inspectie nodig heeft voor het toezicht op het voortgezet onderwijs.

3. Onverminderd artikel 103c, derde lid, worden de gegevens, bedoeld in het eerste en het tweede lid, op een zodanige wijze verstrekt, dat de leerlingen niet geïdentificeerd of identificeerbaar zijn. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het verstrekken van de gegevens. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld omtrent de inhoud en de samenstelling van de gegevens, de wijze waarop de gegevens worden verstrekt, de tijdstippen waarop de gegevens worden verstrekt, en de perioden waarop de gegevens betrekking hebben.

Artikel 103e. Toegang minister tot basisregister onderwijs

1. Onze minister is bevoegd het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, te raadplegen ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van een school.

2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke gegevens als bedoeld in artikel 103b, tweede lid, Onze minister kan raadplegen tezamen met het persoonsgebonden nummer van een leerling. Bij deze algemene maatregel van bestuur wordt voorts bepaald op welke wijze en onder welke voorwaarden Onze minister het basisregister onderwijs kan raadplegen.

3. Onze minister kan ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van een school het persoonsgebonden nummer van een leerling gebruiken in het verkeer met die school, al dan niet tezamen met de gegevens, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 103f. Gebruik persoonsgebonden nummer door gemeente

Onverminderd het overigens bij of krachtens de wet bepaalde omtrent het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer door de gemeente, gebruikt de gemeente het persoonsgebonden nummer van een leerling uitsluitend ten behoeve van een registratie van leerplichtige jongeren in het belang van het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet 1969.

F

In artikel 124 worden na de begripsomschrijving van «bevoegd gezag van volgens dit deel bekostigde scholen» de volgende begripsomschrijvingen ingevoegd:

Informatie Beheer Groep: de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank;

persoonsgebonden nummer: het sociaal-fiscaalnummer, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder j, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dan wel het door de Informatie Beheer Groep uitgegeven onderwijsnummer, bedoeld in artikel 162a, vierde lid;.

G

In artikel 160, eerste lid, eerste volzin, wordt «de artikelen 161 en 162» vervangen door: de artikelen 161, 162 en 162a.

H

Na artikel 162 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 162a. Te verstrekken gegevens bij toelating

1. Onverminderd bij algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften met betrekking tot de in- en uitschrijving van leerlingen, vindt toelating van een leerling als bedoeld in artikel 160 slechts plaats nadat door de ouders of, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, door de leerling de gegevens betreffende de geslachtsnaam, de voorletters, de geboortedatum, het geslacht en het persoonsgebonden nummer van de leerling zijn overgelegd. Indien door de ouders of, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, door de leerling aannemelijk wordt gemaakt dat geen persoonsgebonden nummer van de leerling kan worden overgelegd, vindt de toelating plaats met inachtneming van het derde lid.

2. De in het eerste lid bedoelde gegevens worden overgelegd door middel van een van overheidswege verstrekt document of een door een andere school of een school voor ander onderwijs verstrekt bewijs van uitschrijving, waarin de desbetreffende gegevens zijn opgenomen.

3. Indien door de ouders of, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, door de leerling aannemelijk wordt gemaakt dat geen persoonsgebonden nummer van de leerling kan worden overgelegd, meldt het bevoegd gezag binnen twee weken na het besluit tot toelating aan de Informatie Beheer Groep de beschikbare gegevens van de leerling, bedoeld in het eerste lid, alsmede zijn adres en woonplaats.

4. De Informatie Beheer Groep verstrekt binnen acht weken na ontvangst van de melding, bedoeld in het derde lid, aan het bevoegd gezag het sociaal-fiscaalnummer van de leerling, dan wel, indien is gebleken dat hem niet van overheidswege een sociaal-fiscaalnummer is verstrekt, het onderwijsnummer van de leerling. Het onderwijsnummer is een door de Informatie Beheer Groep uitgegeven en aan de leerling toegekend persoonsgebonden nummer.

5. Het bevoegd gezag neemt de in het eerste lid bedoelde gegevens op in de leerlingenadministratie van de school. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke andere gegevens in de leerlingenadministratie worden opgenomen.

6. Indien aan een leerling een onderwijsnummer is toegekend en het bevoegd gezag daarna de beschikking krijgt over zijn sociaal-fiscaalnummer, neemt het bevoegd gezag dit sociaal-fiscaalnummer terstond als persoonsgebonden nummer op in de leerlingenadministratie van de school in de plaats van het onderwijsnummer. Het bevoegd gezag meldt deze wijziging binnen twee weken aan de Informatie Beheer Groep onder opgave van het sociaal-fiscaalnummer en het onderwijsnummer van de leerling.

I

Na artikel 279 worden vijf nieuwe artikelen ingevoegd, die luiden:

Artikel 279a. Gebruik persoonsgebonden nummer door bevoegd gezag

1. Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een leerling gebruiken in het verkeer met de leerling op wie het nummer betrekking heeft, of, indien de leerling minderjarig of handelingsonbekwaam is, met de ouders van deze leerling.

2. Het bevoegd gezag verstrekt het persoonsgebonden nummer van iedere leerling aan de Informatie Beheer Groep, tezamen met de volgende gegevens van de leerling:

a. de postcode van de woonplaats;

b. de datum van in- of uitschrijving;

c. de soort onderwijs;

d. de schoolsoort;

e. het leerjaar of de groep;

f. indien van toepassing de aanduiding dat het betreft een leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond als bedoeld in artikel 12 van het Formatiebesluit W.V.O.; en

g. het registratienummer van de school of, indien sprake is van een nevenvestiging, het registratienummer daarvan.

3. Indien het betreft een leerling op wie artikel 145, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, of onderdeel d, van toepassing is, geschiedt de verstrekking van het persoonsgebonden nummer, bedoeld in het tweede lid, tezamen met de volgende gegevens van deze leerling:

a. de soort onderwijs;

b. de schoolsoort; en

c. het registratienummer van de school of, indien sprake is van een nevenvestiging, het registratienummer daarvan.

4. Bij ministeriële regeling kan een nadere specificatie worden gegeven van de gegevens, bedoeld in het tweede en derde lid. Bij ministeriële regeling kunnen voorts regels worden gesteld omtrent de tijdstippen en de wijze van verstrekking van de gegevens, bedoeld in het tweede en derde lid.

5. Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een leerling, al dan niet tezamen met een of meer van de gegevens, bedoeld in het tweede of het derde lid, gebruiken in het verkeer met Onze minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van de school.

6. Het bevoegd gezag en het hoofd, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Leerplichtwet 1969, gebruiken het persoonsgebonden nummer van een leerling in contacten met een gemeente in het kader van de Leerplichtwet 1969, tezamen met de gegevens die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van die wet door de gemeente.

7. Het bevoegd gezag gebruikt het persoonsgebonden nummer van een leerling in het contact met een andere school of een school of instelling voor ander onderwijs ten behoeve van de in- en uitschrijving van die leerling.

8. Het bevoegd gezag verstrekt geen persoonsgebonden nummer van een leerling ter uitvoering van artikel 48, tweede en vijfde lid, van de Vreemdelingenwet.

Artikel 279b. Verwerking gegevens door Informatie Beheer Groep

1. De Informatie Beheer Groep neemt de door het bevoegd gezag verstrekte persoonsgebonden nummers en andere gegevens, bedoeld in artikel 279a, tweede en derde lid, op in het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, nadat zij deze gegevens heeft getoetst op juistheid en volledigheid. De Informatie Beheer Groep verstrekt de gegevens, inclusief de gegevens, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, onderdeel g, van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, zoals zij voornemens is die gegevens in het basisregister onderwijs op te nemen, aan het bevoegd gezag. Onverminderd de derde volzin van artikel 279c, eerste lid, kan de Informatie Beheer Groep de door het bevoegd gezag verstrekte gegevens uitsluitend met instemming van het bevoegd gezag wijzigen.

2. Artikel 103c, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 279c. Verstrekking van gegevens door Informatie Beheer Groep aan minister en inspectie

1. De Informatie Beheer Groep verstrekt uit het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, aan Onze minister de gegevens die Onze minister nodig heeft voor de bekostiging van scholen en de begrotings- en beleidsvoorbereiding. Voorzover de door het bevoegd gezag aan de Informatie Beheer Groep verstrekte gegevens naar het oordeel van Onze minister onjuist of onvolledig zijn, kan Onze minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van deze gegevens afwijken. De Informatie Beheer Groep neemt in dat geval de door Onze minister vastgestelde gewijzigde gegevens op in het basisregister onderwijs, nadat het desbetreffende besluit tot vaststelling van de bekostiging onherroepelijk is geworden.

2. De Informatie Beheer Groep verstrekt uit het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, aan de inspectie de gegevens die de inspectie nodig heeft voor het toezicht op het voortgezet speciaal onderwijs.

3. Onverminderd artikel 103c, derde lid, worden de gegevens, bedoeld in het eerste en het tweede lid, op een zodanige wijze verstrekt, dat de leerlingen niet geïdentificeerd of identificeerbaar zijn. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het verstrekken van de gegevens. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld omtrent de inhoud en de samenstelling van de gegevens, de wijze waarop de gegevens worden verstrekt, de tijdstippen waarop de gegevens worden verstrekt, en de perioden waarop de gegevens betrekking hebben.

Artikel 279d. Toegang minister tot basisregister onderwijs

1. Onze minister is bevoegd het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, te raadplegen ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van een school.

2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke gegevens als bedoeld in artikel 279a, tweede en derde lid, Onze minister kan raadplegen tezamen met het persoonsgebonden nummer van een leerling. Bij deze algemene maatregel van bestuur wordt voorts bepaald op welke wijze en onder welke voorwaarden Onze minister het basisregister onderwijs kan raadplegen.

3. Onze minister kan ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van een school het persoonsgebonden nummer van een leerling gebruiken in het verkeer met die school, al dan niet tezamen met de gegevens, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 279e. Gebruik persoonsgebonden nummer door gemeente

Ten aanzien van het gebruik van het persoonsgebonden nummer van een leerling door de gemeente is artikel 103f van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IV

De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

Aan artikel 1.1.1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel x door een puntkomma, twee nieuwe onderdelen toegevoegd:

y. Informatie Beheer Groep: de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank;

z. persoonsgebonden nummer: het sociaal-fiscaalnummer, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder j, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dan wel het door de Informatie Beheer Groep uitgegeven onderwijsnummer, bedoeld in artikel 8.1.1a, vierde lid.

B

Artikel 1.1.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «8.1.1,» ingevoegd: 8.1.1a,.

2. In het tweede lid wordt na «8.1.1,» ingevoegd: 8.1.1a,.

C

Aan artikel 2.2.4, vierde lid, wordt een derde volzin toegevoegd, luidende: Zij hebben geen betrekking op de wijze van verstrekking van het persoonsgebonden nummer van een deelnemer en op de andere gegevens, bedoeld in de artikelen 2.3.6a, tweede lid, en 2.5.5a, tweede lid.

D

In artikel 2.3.6 wordt, onder vernummering van het vierde en het vijfde lid tot vijfde en zesde lid, een nieuw vierde lid ingevoegd, dat luidt:

4. De voorschriften, bedoeld in het tweede en het derde lid, hebben geen betrekking op het persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een opleiding educatie of op de andere gegevens, bedoeld in artikel 2.3.6a, tweede lid.

E

Na artikel 2.3.6 worden vier nieuwe artikelen ingevoegd, die luiden:

Artikel 2.3.6a. Gebruik persoonsgebonden nummer door bevoegd gezag

1. Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een opleiding educatie gebruiken in het verkeer met de deelnemer op wie het nummer betrekking heeft.

2. Het bevoegd gezag verstrekt het persoonsgebonden nummer van iedere deelnemer aan een opleiding educatie aan de Informatie Beheer Groep, tezamen de volgende gegevens van de deelnemer:

a. de postcode van de woonplaats;

b. de datum van inschrijving of einde inschrijving;

c. de opleiding;

d. de hoogste en de laatste vooropleiding;

e. het al dan niet betalen van cursusgeld;

f. het al dan niet volgen van een educatief programma als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering nieuwkomers;

g. het educatieprogramma (vakken);

h. de behaalde certificaten;

i. het uitstroomniveau of het behaalde diploma en de datum waarop het diploma is behaald; en

j. het registratienummer van de instelling en locatie.

3. Bij ministeriële regeling kan een nadere specificatie worden gegeven van de gegevens, bedoeld in het tweede lid. Bij ministeriële regeling kunnen voorts regels worden gesteld omtrent de tijdstippen en de wijze van verstrekking van de gegevens, bedoeld in het tweede lid.

4. Het bevoegd gezag gebruikt het persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een educatief programma als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering nieuwkomers in contacten met een gemeente ten behoeve van de registratie door de gemeente van de in artikel 15, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers bedoelde voortgang van het inburgeringsprogramma dat voor die deelnemer is vastgesteld, tezamen met de gegevens die voor die registratie noodzakelijk zijn.

5. Het bevoegd gezag gebruikt het persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een opleiding educatie in het contact met een andere instelling of een school of instelling voor ander onderwijs ten behoeve van de in- en uitschrijving van die deelnemer.

6. Het bevoegd gezag verstrekt geen persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een opleiding educatie ter uitvoering van artikel 48, tweede en vijfde lid, van de Vreemdelingenwet.

Artikel 2.3.6b. Verwerking gegevens door Informatie Beheer Groep

1. De Informatie Beheer Groep neemt de door het bevoegd gezag verstrekte persoonsgebonden nummers en andere gegevens, bedoeld in artikel 2.3.6a, tweede lid, op in het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, nadat zij deze gegevens heeft getoetst op juistheid en volledigheid. De Informatie Beheer Groep verstrekt de gegevens, inclusief de gegevens, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, onderdeel g, van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, zoals zij voornemens is die gegevens in het basisregister onderwijs op te nemen, aan het bevoegd gezag. De Informatie Beheer Groep kan de door het bevoegd gezag verstrekte gegevens uitsluitend met instemming van het bevoegd gezag wijzigen.

2. Het bevoegd gezag verstrekt de Informatie Beheer Groep alle inlichtingen die zij nodig acht voor de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid. Het bevoegd gezag werkt eraan mee dat de in het basisregister onderwijs opgenomen gegevens juist en volledig zijn.

Artikel 2.3.6c. Verstrekking van gegevens door Informatie Beheer Groep aan minister en inspectie

1. De Informatie Beheer Groep verstrekt uit het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, aan Onze Minister de gegevens inzake educatie die Onze Minister nodig heeft voor de begrotings- en beleidsvoorbereiding.

2. De Informatie Beheer Groep verstrekt uit het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, aan de inspectie de gegevens inzake educatie die de inspectie nodig heeft voor het toezicht op het onderwijs.

3. De gegevens, bedoeld in het eerste en het tweede lid, worden op een zodanige wijze verstrekt, dat de deelnemers aan een opleiding educatie niet geïdentificeerd of identificeerbaar zijn. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het verstrekken van de gegevens. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld omtrent de inhoud en de samenstelling van de gegevens, de wijze waarop de gegevens worden verstrekt, de tijdstippen waarop de gegevens worden verstrekt, en de perioden waarop de gegevens betrekking hebben.

Artikel 2.3.6d. Gebruik persoonsgebonden nummer door gemeente

Onverminderd het overigens bij of krachtens de wet bepaalde omtrent het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer door de gemeente, gebruikt de gemeente het persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een educatief programma als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering nieuwkomers uitsluitend ten behoeve van de registratie door de gemeente van de in artikel 15, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers bedoelde voortgang van het inburgeringsprogramma dat voor die deelnemer is vastgesteld.

F

Het opschrift van hoofdstuk 2, titel 5, wordt vervangen door:

TITEL 5. BEGROTING, VERSLAGLEGGING EN GEGEVENSVERSTREKKING

G

Aan artikel 2.5.3, negende lid, wordt een tweede volzin toegevoegd, die luidt: Deze voorschriften hebben geen betrekking op het persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een beroepsopleiding of op de andere gegevens, bedoeld in artikel 2.5.5a, tweede lid.

H

In artikel 2.5.5 wordt, onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, een nieuw vierde lid ingevoegd, dat luidt:

4. De voorschriften, bedoeld in het tweede en het derde lid, hebben geen betrekking op het persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een beroepsopleiding of op de andere gegevens, bedoeld in artikel 2.5.5a, tweede lid.

I

Na artikel 2.5.5 worden vijf nieuwe artikelen ingevoegd, die luiden:

Artikel 2.5.5a. Gebruik persoonsgebonden nummer door bevoegd gezag

1. Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een beroepsopleiding gebruiken in het verkeer met de deelnemer op wie het nummer betrekking heeft, of, indien de deelnemer minderjarig is, met de ouders, voogden of verzorgers van deze deelnemer.

2. Het bevoegd gezag verstrekt het persoonsgebonden nummer van iedere deelnemer aan een beroepsopleiding aan de Informatie Beheer Groep, tezamen met de volgende gegevens van de deelnemer:

a. de postcode van de woonplaats;

b. de datum van inschrijving of einde inschrijving;

c. de kwalificatie;

d. de leerweg;

e. het al dan niet behoren tot een doelgroep, bedoeld in artikel 2.2.2, vierde lid, of aangewezen bij een op grond van artikel 2.2.3, eerste lid, vastgestelde ministeriële regeling;

f. de hoogste en de laatste vooropleiding;

g. het al dan niet betalen van cursusgeld;

h. de behaalde certificaten;

i. het uitstroomniveau of het behaalde diploma en de datum waarop het diploma is behaald;

j. het betrokken landelijk orgaan beroepsonderwijs;

k. de omvang van beroepspraktijkvorming, de datum van begin en einde daarvan en het betrokken bedrijf dat of de betrokken organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt; en

l. het registratienummer van de instelling en locatie.

3. Bij ministeriële regeling kan een nadere specificatie worden gegeven van de gegevens, bedoeld in het tweede lid. Bij ministeriële regeling kunnen voorts regels worden gesteld omtrent de tijdstippen en de wijze van verstrekking van de gegevens, bedoeld in het tweede lid.

4. Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een beroepsopleiding, al dan niet tezamen met een of meer van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, gebruiken in het verkeer met Onze Minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van de instelling.

5. Het bevoegd gezag en het hoofd, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Leerplichtwet 1969, gebruiken het persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een beroepsopleiding in contacten met een gemeente in het kader van de Leerplichtwet 1969, tezamen met de gegevens die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van die wet door de gemeente.

6. Het bevoegd gezag gebruikt het persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een beroepsopleiding in het contact met een andere instelling of een school of instelling voor ander onderwijs ten behoeve van de in- en uitschrijving van die deelnemer.

7. Het bevoegd gezag verstrekt geen persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een beroepsopleiding ter uitvoering van artikel 48, tweede en vijfde lid, van de Vreemdelingenwet.

Artikel 2.5.5b. Verwerking gegevens door Informatie Beheer Groep

1. De Informatie Beheer Groep neemt de door het bevoegd gezag verstrekte persoonsgebonden nummers en andere gegevens, bedoeld in artikel 2.5.5a, tweede lid, op in het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, nadat zij deze gegevens heeft getoetst op juistheid en volledigheid. De Informatie Beheer Groep verstrekt de gegevens, inclusief de gegevens, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, onderdeel g, van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, zoals zij voornemens is die gegevens in het basisregister onderwijs op te nemen, aan het bevoegd gezag. Onverminderd de derde volzin van artikel 2.5.5c, eerste lid, kan de Informatie Beheer Groep de door het bevoegd gezag verstrekte gegevens uitsluitend met instemming van het bevoegd gezag wijzigen.

2. Het bevoegd gezag verstrekt de Informatie Beheer Groep alle inlichtingen die zij nodig acht voor de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid. Het bevoegd gezag werkt eraan mee dat de in het basisregister onderwijs opgenomen gegevens juist en volledig zijn.

3. Indien de Informatie Beheer Groep naar aanleiding van de toetsing, bedoeld in het eerste lid, redenen heeft om aan te nemen dat een bevoegd gezag in strijd handelt of heeft gehandeld met het bepaalde bij of krachtens deze wet, meldt zij dit aan Onze Minister. Indien Onze Minister een onderzoek door de inspectie nodig acht, verstrekt de Informatie Beheer Groep ten behoeve van dit onderzoek de persoonsgebonden nummers en andere gegevens van deelnemers aan een beroepsopleiding aan de inspectie. De inspectie meldt de uitkomst van het onderzoek aan Onze Minister en de Informatie Beheer Groep. Indien de inspectie constateert dat het bevoegd gezag in strijd handelt of heeft gehandeld met het bepaalde bij of krachtens deze wet, meldt zij de uitkomst van het onderzoek aan Onze Minister, tezamen met de voor die uitkomst relevante gegevens die aan de inspectie werden verstrekt.

4. Onze Minister en de inspectie verstrekken ter uitvoering van artikel 48, tweede lid, van de Vreemdelingenwet geen gegevens die zij op grond van het derde lid hebben ontvangen.

Artikel 2.5.5c. Verstrekking van gegevens door Informatie Beheer Groep aan minister en inspectie

1. De Informatie Beheer Groep verstrekt uit het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, aan Onze Minister de gegevens inzake beroepsonderwijs die Onze Minister nodig heeft voor de bekostiging van instellingen en de begrotings- en beleidsvoorbereiding. Voorzover de door het bevoegd gezag aan de Informatie Beheer Groep verstrekte gegevens naar het oordeel van Onze Minister onjuist of onvolledig zijn, kan Onze Minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van deze gegevens afwijken. De Informatie Beheer Groep neemt in dat geval de door Onze Minister vastgestelde gewijzigde gegevens op in het basisregister onderwijs, nadat het desbetreffende besluit tot vaststelling van de bekostiging onherroepelijk is geworden.

2. De Informatie Beheer Groep verstrekt uit het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, aan de inspectie de gegevens inzake beroepsonderwijs die de inspectie nodig heeft voor het toezicht op het onderwijs.

3. Onverminderd artikel 2.5.5b, derde lid, worden de gegevens, bedoeld in het eerste en het tweede lid, op een zodanige wijze verstrekt, dat de deelnemers aan een beroepsopleiding niet geïdentificeerd of identificeerbaar zijn. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het verstrekken van de gegevens. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld omtrent de inhoud en de samenstelling van de gegevens, de wijze waarop de gegevens worden verstrekt, de tijdstippen waarop de gegevens worden verstrekt, en de perioden waarop de gegevens betrekking hebben.

Artikel 2.5.5d. Toegang minister tot basisregister onderwijs

1. Onze Minister is bevoegd het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, te raadplegen ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van een instelling.

2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke gegevens als bedoeld in artikel 2.5.5a, tweede lid, Onze Minister kan raadplegen tezamen met het persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een beroepsopleiding. Bij deze algemene maatregel van bestuur wordt voorts bepaald op welke wijze en onder welke voorwaarden Onze Minister het basisregister onderwijs kan raadplegen.

3. Onze Minister kan ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van een instelling het persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een beroepsopleiding gebruiken in het verkeer met die instelling, al dan niet tezamen met de gegevens, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 2.5.5e. Gebruik persoonsgebonden nummer door gemeente

Onverminderd het overigens bij of krachtens de wet bepaalde omtrent het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer door de gemeente, gebruikt de gemeente het persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een beroepsopleiding of een voortijdige schoolverlater als bedoeld in artikel 8.3.1 uitsluitend ten behoeve van een registratie van leerplichtige jongeren in het belang van het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet 1969.

J

Na artikel 8.1.1 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 8.1.1a. Te verstrekken gegevens bij inschrijving

1. De inschrijving bij een instelling, bedoeld in artikel 8.1.1, vindt slechts plaats nadat door de deelnemer of, indien deze minderjarig is, door de ouders, voogden of verzorgers de gegevens betreffende de geslachtsnaam, de voorletters, de geboortedatum, het geslacht en het persoonsgebonden nummer van de deelnemer zijn overgelegd. Indien door de deelnemer of, indien deze minderjarig is, door de ouders, voogden of verzorgers aannemelijk wordt gemaakt dat geen persoonsgebonden nummer van de deelnemer kan worden overgelegd, vindt de inschrijving plaats met inachtneming van het derde lid.

2. De in het eerste lid bedoelde gegevens worden overgelegd door middel van een van overheidswege verstrekt document dan wel een door een andere school of een school of instelling voor ander onderwijs verstrekt bewijs van uitschrijving, waarin de desbetreffende gegevens zijn opgenomen.

3. Indien door de deelnemer of, indien deze minderjarig is, door de ouders, voogden of verzorgers aannemelijk wordt gemaakt dat geen persoonsgebonden nummer van de leerling kan worden overgelegd, meldt het bevoegd gezag binnen twee weken na het besluit tot inschrijving aan de Informatie Beheer Groep de beschikbare gegevens van de deelnemer, bedoeld in het eerste lid, alsmede zijn adres en woonplaats.

4. De Informatie Beheer Groep verstrekt binnen acht weken na ontvangst van de melding, bedoeld in het derde lid, aan het bevoegd gezag het sociaal-fiscaalnummer van de deelnemer, dan wel, indien is gebleken dat hem niet van overheidswege een sociaal-fiscaalnummer is verstrekt, het onderwijsnummer van de deelnemer. Het onderwijsnummer is een door de Informatie Beheer Groep uitgegeven en aan de deelnemer toegekend persoonsgebonden nummer.

5. Het bevoegd gezag neemt de in het eerste lid bedoelde gegevens op in de administratie van de instelling.

6. Indien aan een deelnemer een onderwijsnummer is toegekend en het bevoegd gezag daarna de beschikking krijgt over zijn sociaal-fiscaalnummer, neemt het bevoegd gezag dit sociaal-fiscaalnummer terstond als persoonsgebonden nummer op in de administratie van de instelling in de plaats van het onderwijsnummer. Het bevoegd gezag meldt deze wijziging binnen twee weken aan de Informatie Beheer Groep onder opgave van het sociaal-fiscaalnummer en het onderwijsnummer van de deelnemer.

ARTIKEL V

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt gewijzigd als volgt:

A

Aan artikel 1.1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel q door een puntkomma, een nieuw onderdeel toegevoegd:

r. persoonsgebonden nummer: het sociaal-fiscaalnummer, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder j, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dan wel het door de Informatie Beheer Groep uitgegeven onderwijsnummer, bedoeld in artikel 7.38, vierde lid;.

B

In artikel 7.1 wordt de zinsnede «en de Open Universiteit, met uitzondering van artikel 7.17,» vervangen door: en de Open Universiteit, met uitzondering van de artikelen 7.17, 7.38 en 7.52 tot en met 7.52c,.

C

Artikel 7.38 komt te luiden:

Artikel 7.38. Te verstrekken persoonsgebonden nummer

1. Bij de inschrijving legt de student of extraneus tevens zijn persoonsgebonden nummer over. Indien de student of extraneus aannemelijk maakt dat hij geen persoonsgebonden nummer kan overleggen, vindt de inschrijving plaats met inachtneming van het derde lid.

2. Het persoonsgebonden nummer wordt overgelegd door middel van een van overheidswege verstrekt document, waarop tevens de gegevens betreffende de geslachtsnaam, de voorletters, de geboortedatum en het geslacht van de student of extraneus zijn vermeld.

3. Indien de student of extraneus aannemelijk maakt dat hij geen persoonsgebonden nummer kan overleggen, meldt het instellingsbestuur binnen twee weken aan de Informatie Beheer Groep de beschikbare gegevens van de student of extraneus.

4. De Informatie Beheer Groep verstrekt binnen acht weken na ontvangst van de melding, bedoeld in het derde lid, aan het instellingsbestuur het sociaal-fiscaalnummer van de student of extraneus, dan wel, indien is gebleken dat hem niet van overheidswege een sociaal-fiscaalnummer is verstrekt, het onderwijsnummer van de student of extraneus. Het onderwijsnummer is een door de Informatie Beheer Groep uitgegeven en aan de student of extraneus toegekend persoonsgebonden nummer.

5. Het instellingsbestuur neemt het persoonsgebonden nummer van de student of extraneus op in de administratie van de instelling.

6. Indien aan een student of extraneus een onderwijsnummer is toegekend en het instellingsbestuur daarna de beschikking krijgt over zijn sociaal-fiscaalnummer, neemt het instellingsbestuur dit sociaal-fiscaalnummer terstond als persoonsgebonden nummer op in de administratie van de instelling in de plaats van het onderwijsnummer. Het instellingsbestuur meldt deze wijziging binnen twee weken aan de Informatie Beheer Groep onder opgave van het sociaal-fiscaalnummer en het onderwijsnummer van de student of extraneus.

D

In hoofdstuk 7, titel 3, wordt paragraaf 3 met het daarin opgenomen artikel 7.52 vervangen door:

§ 3. Het gebruik van het persoonsgebonden nummer

Artikel 7.52. Gebruik persoonsgebonden nummer door instellingsbestuur

1. Het instellingsbestuur van een universiteit of hogeschool kan het persoonsgebonden nummer van een student of extraneus gebruiken in het verkeer met de student of extraneus op wie het nummer betrekking heeft.

2. Het instellingsbestuur van een universiteit of hogeschool verstrekt het persoonsgebonden nummer van iedere student en extraneus aan de Informatie Beheer Groep, tezamen met de volgende gegevens van de student of extraneus:

a. de postcode op het tijdstip direct voorafgaand aan eerste inschrijving in het hoger onderwijs;

b. de vooropleiding;

c. de inschrijvingsvorm;

d. de soort inschrijving;

e. de opleiding of opleidingen;

f. de opleidingsfase;

g. het jaar en de maand van inschrijving;

h. het jaar en de maand van beëindiging van de inschrijving en de reden van de beëindiging van de inschrijving;

i. het eerste jaar van inschrijving aan een instelling voor hoger beroepsonderwijs, onderscheidenlijk wetenschappelijk onderwijs;

j. het eerste jaar van inschrijving aan de desbetreffende instelling;

k. de gegevens over de studievoortgang, bedoeld in de artikelen 7.9a en 7.9b;

l. het al dan niet vrijgesteld zijn van het betalen van collegegeld op grond van artikel 7.48, vierde lid;

m. het jaar en de maand van het afsluitend examen en, indien van toepassing, het kandidaatsexamen; en

n. het registratienummer van de instelling.

3. Bij ministeriële regeling kan een nadere specificatie worden gegeven van de gegevens, bedoeld in het tweede lid. Bij ministeriële regeling kunnen voorts regels worden gesteld omtrent de tijdstippen en de wijze van verstrekking van de gegevens, bedoeld in het tweede lid.

4. Het instellingsbestuur van een universiteit of hogeschool kan het persoonsgebonden nummer van een student of extraneus, al dan niet tezamen met een of meer van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, gebruiken in het verkeer met Onze minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van de instelling.

5. Het instellingsbestuur van een universiteit of hogeschool verstrekt geen persoonsgebonden nummer van een student of extraneus ter uitvoering van artikel 48, tweede en vijfde lid, van de Vreemdelingenwet.

Artikel 7.52a. Verwerking gegevens door Informatie Beheer Groep

1. De Informatie Beheer Groep neemt de door het instellingsbestuur van een universiteit of hogeschool verstrekte persoonsgebonden nummers en andere gegevens, bedoeld in artikel 7.52, tweede lid, op in het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, nadat zij deze gegevens heeft getoetst op juistheid en volledigheid. De Informatie Beheer Groep verstrekt de gegevens, inclusief de gegevens, bedoeld in artikel 9b, eerste lid, onderdeel g, van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, zoals zij voornemens is die gegevens in het basisregister onderwijs op te nemen, aan het instellingsbestuur. Onverminderd de derde volzin van artikel 7.52b, eerste lid, kan de Informatie Beheer Groep de door het instellingsbestuur verstrekte gegevens uitsluitend met instemming van het bevoegd gezag wijzigen.

2. Het instellingsbestuur van een universiteit of hogeschool verstrekt de Informatie Beheer Groep alle inlichtingen die zij nodig acht voor de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid. Het instellingsbestuur werkt eraan mee dat de in het basisregister onderwijs opgenomen gegevens juist en volledig zijn.

3. Indien de Informatie Beheer Groep naar aanleiding van de toetsing, bedoeld in het eerste lid, redenen heeft om aan te nemen dat het instellingsbestuur van een universiteit of hogeschool in strijd handelt of heeft gehandeld met het bepaalde bij of krachtens deze wet, meldt zij dit aan Onze minister. Indien Onze minister een onderzoek door de inspectie nodig acht, verstrekt de Informatie Beheer Groep ten behoeve van dit onderzoek de persoonsgebonden nummers en andere gegevens van studenten en extraneï aan de inspectie. De inspectie meldt de uitkomst van het onderzoek aan Onze minister en de Informatie Beheer Groep. Indien de inspectie constateert dat het instellingsbestuur in strijd handelt of heeft gehandeld met het bepaalde bij of krachtens deze wet, meldt zij de uitkomst van het onderzoek aan Onze minister, tezamen met de voor die uitkomst relevante gegevens die aan de inspectie werden verstrekt.

4. Onze minister en de inspectie verstrekken ter uitvoering van artikel 48, tweede lid, van de Vreemdelingenwet geen gegevens die zij op grond van het derde lid hebben ontvangen.

Artikel 7.52b. Verstrekking van gegevens door Informatie Beheer Groep aan minister en inspectie

1. De Informatie Beheer Groep verstrekt uit het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, aan Onze minister de gegevens die Onze minister nodig heeft voor de bekostiging van instellingen en de planning. Voorzover de door het instellingsbestuur van een universiteit of hogeschool aan de Informatie Beheer Groep verstrekte gegevens naar het oordeel van Onze minister onjuist of onvolledig zijn, kan Onze minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van deze gegevens afwijken. De Informatie Beheer Groep neemt in dat geval de door Onze minister vastgestelde gewijzigde gegevens op in het basisregister onderwijs, nadat het desbetreffende besluit tot vaststelling van de bekostiging onherroepelijk is geworden.

2. De Informatie Beheer Groep verstrekt uit het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, aan de inspectie de gegevens die de inspectie nodig heeft voor het toezicht op het hoger onderwijs.

3. Onverminderd artikel 7.52a, derde lid, worden de gegevens, bedoeld in het eerste en het tweede lid, op een zodanige wijze verstrekt, dat de studenten en extraneï niet geïdentificeerd of identificeerbaar zijn. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het verstrekken van de gegevens. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld omtrent de inhoud en de samenstelling van de gegevens, de wijze waarop de gegevens worden verstrekt, de tijdstippen waarop de gegevens worden verstrekt, en de perioden waarop de gegevens betrekking hebben.

Artikel 7.52c. Toegang minister tot basisregister onderwijs

1. Onze minister is bevoegd het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, te raadplegen ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van een instelling.

2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke gegevens als bedoeld in artikel 7.52, tweede lid, Onze minister kan raadplegen tezamen met het persoonsgebonden nummer van een student of extraneus. Bij deze algemene maatregel van bestuur wordt voorts bepaald op welke wijze en onder welke voorwaarden Onze minister het basisregister onderwijs kan raadplegen.

3. Onze minister kan ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van een instelling het persoonsgebonden nummer van een student of extraneus gebruiken in het verkeer met die instelling, al dan niet tezamen met de gegevens, bedoeld in het tweede lid.

E

Artikel 16.33 vervalt.

F

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduiding van artikel 7.38 komt te luiden:

Artikel 7.38. Te verstrekken persoonsgebonden nummer.

2. De aanduiding van hoofdstuk 7, titel 3, paragraaf 3, komt te luiden:

§ 3. Het gebruik van het persoonsgebonden nummer.

3. De aanduiding van artikel 7.52 komt te luiden:

Artikel 7.52. Gebruik persoonsgebonden nummer door instellingsbestuur.

4. Na de aanduiding van artikel 7.52 wordt ingevoegd:

Artikel 7.52a. Verwerking gegevens door Informatie Beheer Groep

Artikel 7.52b. Verstrekking van gegevens door Informatie Beheer Groep aan minister en inspectie.

Artikel 7.52c. Toegang minister tot basisregister onderwijs

5. De aanduiding van artikel 16.33 komt te luiden:

Artikel 16.33. (Vervallen).

ARTIKEL VI

De Wet studiefinanciering 2000 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1.1, eerste lid, wordt na de begripsomschrijving van lening een nieuwe begripsomschrijving ingevoegd, die luidt:

onderwijsnummer: door de IB-Groep uitgegeven persoonsgebonden nummer, toegekend aan een persoon aan wie niet van overheidswege een sociaal-fiscaalnummer is verstrekt,.

B

In artikel 1.3 wordt in de tweede volzin de zinsnede «het sociaal-fiscaal nummer verstrekt waaronder hij bij de rijksbelastingdienst is geregistreerd» vervangen door: zijn sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer verstrekt.

C

Na artikel 1.5 wordt een nieuw artikel 1.6 ingevoegd, dat luidt:

Artikel 1.6. Gebruik sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer

1. De IB-Groep gebruikt het sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer van een studerende of debiteur ter zake van de uitvoering van deze wet slechts:

a. in contacten met die studerende of debiteur,

b. in contacten met personen en instanties voorzover deze zelf gemachtigd zijn tot het opnemen van het sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer in een persoonsregistratie, en

c. teneinde de gegevens van die studerende of debiteur te vergelijken met de gegevens die over hem zijn opgenomen in het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, voorzover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van deze wet.

2. Het sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer van de partner of ouder van een studerende of debiteur kan ter zake van de uitvoering van deze wet slechts worden gebruikt in contacten met die partner of ouder of met de desbetreffende studerende of debiteur, alsmede, voorzover het betreft de controle op de rechtmatigheid, in contacten met personen en instanties voorzover deze zelf gemachtigd zijn tot het opnemen van het sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer in een persoonsregistratie.

II

Artikel VII wordt als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel A wordt vervangen door:

A

Aan artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door een puntkomma, een nieuw onderdeel l toegevoegd:

l. onderwijsnummer: het door de Informatie Beheer Groep uitgegeven persoonsgebonden nummer, toegekend aan een persoon aan wie niet van overheidswege een sociaal-fiscaalnummer is verstrekt.

B

In onderdeel B wordt het voorgestelde artikel 4a als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «sociaal-fiscaal nummer» vervangen door: sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer.

2. In het eerste lid wordt «sociaal-fiscaal nummer» telkens vervangen door: sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer.

3. Het eerste lid, onderdeel c, wordt vervangen door:

c. teneinde de gegevens van de studerende, de aanvrager of degene die een plicht tot terugbetaling van de studieschuld heeft, te vergelijken met de gegevens die over hem zijn opgenomen in het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, voorzover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van deze wet.

4. In het tweede lid wordt «sociaal-fiscaal nummer» vervangen door: sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer.

5. Het derde lid vervalt.

C

In onderdeel C wordt «sociaal-fiscaal nummer» vervangen door: sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer.

III

Artikel VIII wordt als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel A wordt vervangen door:

A

In artikel 1 wordt onderdeel g vervangen door:

g. onderwijsnummer: het door de Informatie Beheer Groep uitgegeven persoonsgebonden nummer, toegekend aan een persoon aan wie niet van overheidswege een sociaal-fiscaalnummer is verstrekt;.

B

In onderdeel B wordt «sociaal-fiscaal nummer» vervangen door: sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer.

C

In onderdeel C wordt het voorgestelde artikel 5a als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «sociaal-fiscaal nummer» vervangen door: sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer.

2. In het eerste lid wordt «sociaal-fiscaal nummer» telkens vervangen door: sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer.

3. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een nieuw onderdeel c toegevoegd:

c. teneinde de gegevens van de leerling te vergelijken met de gegevens die over hem zijn opgenomen in het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, voorzover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van deze wet.

4. Het tweede lid vervalt, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

D

In onderdeel D wordt «sociaal-fiscaal nummer» vervangen door: sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer.

IV

Artikel IX wordt als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel A wordt in het voorgestelde artikel 1c «voornamen» vervangen door «voorletters» en wordt «sociaal-fiscaal nummer» vervangen door «sociaal-fiscaalnummer».

B

De onderdelen B en C worden vervangen door:

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eind van het eerste lid worden twee nieuwe volzinnen toegevoegd, die luiden: Bij de inschrijving wordt een van overheidswege verstrekt document of een bewijs van uitschrijving van een andere school overgelegd waarop de gegevens van de jongere betreffende zijn geslachtsnaam, voorletters, geboortedatum, geslacht en sociaal-fiscaalnummer of bij gebreke daarvan zo mogelijk zijn onderwijsnummer zijn vermeld. Indien de in de eerste volzin bedoelde personen bij de inschrijving aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer van de jongere kunnen overleggen, leggen zij het sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer van de jongere over aan de school zodra zij daarvan kennis hebben verkregen.

2. Twee nieuwe leden worden toegevoegd, luidende:

4. Tot het tijdstip, bedoeld in artikel XIa, eerste, tweede, derde, onderscheidenlijk vierde lid, van de wet van tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. ...), kan, in afwijking van de tweede volzin van het eerste lid, inschrijving van een jongere als leerling van een school plaatsvinden zonder overlegging van het onderwijsnummer en, indien de in het eerste lid bedoelde personen aannemelijk maken dat zij geen sociaal-fiscaalnummer van de jongere kunnen overleggen, eveneens zonder overlegging van het sociaal-fiscaalnummer. Tot dat tijdstip is de derde volzin van het eerste lid uitsluitend van toepassing met betrekking tot het sociaal-fiscaalnummer.

5. Het eerste lid, tweede en derde volzin, en het vierde lid zijn ten aanzien van scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs van toepassing met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, artikel II, onderscheidenlijk artikel III, van de wet van ............... tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. ...).

C

Artikel 4a wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eind van het artikel worden twee nieuwe volzinnen toegevoegd, die luiden: Bij de inschrijving wordt een van overheidswege verstrekt document of een bewijs van uitschrijving van een andere school overgelegd waarop de gegevens van de jongere betreffende zijn geslachtsnaam, voorletters, geboortedatum, geslacht en sociaal-fiscaalnummer of bij gebreke daarvan zo mogelijk zijn onderwijsnummer zijn vermeld. Indien de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen bij de inschrijving aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer van de jongere kunnen overleggen, leggen zij het sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer van de jongere over aan de school zodra zij daarvan kennis hebben verkregen.

2. Onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de tekst, worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

2. Tot het tijdstip, bedoeld in artikel XIa, vijfde lid, van de wet van tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. ), kan, in afwijking van de tweede volzin van het eerste lid, inschrijving van een jongere als deelnemer aan een instelling plaatsvinden zonder overlegging van het onderwijsnummer en, indien de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen aannemelijk maken dat zij geen sociaal-fiscaalnummer van de jongere kunnen overleggen, eveneens zonder overlegging van het sociaal-fiscaalnummer. Tot dat tijdstip is de derde volzin van het eerste lid uitsluitend van toepassing met betrekking tot het sociaal-fiscaalnummer.

3. Het eerste lid, tweede en derde volzin, en het tweede lid zijn van toepassing met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel IV van de wet van tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. ...).

C

In onderdeel D wordt «sociaal-fiscaal nummer» vervangen door: sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer.

D

In onderdeel E wordt «sociaal-fiscaal nummer» vervangen door: sociaal-fiscaalnummer of onderwijsnummer.

V

Artikel X wordt vervangen door:

ARTIKEL X

De Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank wordt gewijzigd als volgt:

A

Aan artikel 1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b, twee nieuwe onderdelen toegevoegd:

c. persoonsgebonden nummer: het sociaal-fiscaalnummer, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder j, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dan wel het door de Informatie Beheer Groep uitgegeven onderwijsnummer, indien is gebleken dat aan de betrokkene niet van overheidswege een sociaal-fiscaalnummer is verstrekt;

d. basisregister: het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a.

B

Artikel 3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b vervalt «het Centraal register inschrijving hoger onderwijs,».

2. Onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel d, wordt een nieuw onderdeel c ingevoegd, dat luidt:

c. het beheer van het basisregister;.

C

Na artikel 3 wordt een nieuw artikel 3a ingevoegd, dat luidt:

Artikel 3a. Gebruik persoonsgebonden nummer als registratienummer

De Informatie Beheer Groep kan bij de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 3, eerste lid, het persoonsgebonden nummer van een persoon gebruiken als registratienummer.

D

In artikel 8, vierde lid, onderdeel a, wordt de zinsnede «artikel 9, tweede lid» vervangen door: de artikelen 9, tweede lid, en 9d, derde lid.

E

Na artikel 8 wordt een nieuw artikel 8a ingevoegd, dat luidt:

Artikel 8a. Functionaris voor de gegevensbescherming

De hoofddirectie benoemt een functionaris voor de gegevensbescherming als bedoeld in artikel 62 van de Wet bescherming persoonsgegevens.

F

Na artikel 9 wordt een nieuw hoofdstuk IIA ingevoegd, dat luidt:

HOOFDSTUK IIA. HET BASISREGISTER ONDERWIJS

Artikel 9a. Het basisregister

1. Er is een basisregister onderwijs, dat ten doel heeft:

a. Onze minister en, voorzover het betreft onderwijs en onderzoek op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, gegevens te verstrekken ten behoeve van de bekostiging van scholen en instellingen en de begrotings- en beleidsvoorbereiding, alsmede de planning en bekostiging van de instellingen voor hoger onderwijs;

b. de Informatie Beheer Groep gegevens te verstrekken ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3, eerste lid;

c. de inspectie van het onderwijs en, voorzover het betreft onderwijs en onderzoek op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, de inspectie van het landbouwonderwijs, gegevens te verstrekken ten behoeve van het toezicht op het onderwijs; en

d. het Centraal bureau voor de statistiek gegevens te verstrekken teneinde het Centraal bureau voor de statistiek in staat te stellen:

1°. Onze minister en, voorzover het betreft onderwijs en onderzoek op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, gegevens te verstrekken ten behoeve van de beleidsvoorbereiding;

2°. de gemeenten gegevens te verstrekken ten behoeve van de toekenning van bedragen aan instellingen, bedoeld in artikel 2.3.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en ten behoeve van de begrotings- en beleidsvoorbereiding inzake de gemeentelijke taken op het gebied van het onderwijs.

2. Met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, bedoeld in dit hoofdstuk, is de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep de verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens.

Artikel 9b. Inhoud van het basisregister

1. In het basisregister zijn de volgende gegevens opgenomen:

a. de persoonsgebonden nummers van de leerlingen die zijn ingeschreven of ingeschreven zijn geweest aan een uit de openbare kas bekostigde school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, tezamen met de andere gegevens, genoemd in artikel 178a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs;

b. de persoonsgebonden nummers van de leerlingen die zijn ingeschreven of ingeschreven zijn geweest aan een uit de openbare kas bekostigde school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, tezamen met de andere gegevens, genoemd in artikel 164a, tweede en derde lid, van de Wet op de expertisecentra;

c. de persoonsgebonden nummers van de leerlingen die zijn ingeschreven of ingeschreven zijn geweest aan een uit de openbare kas bekostigde school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, tezamen met de andere gegevens, genoemd in de artikelen 103b, tweede lid, en 279a, tweede en derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

d. de persoonsgebonden nummers van de deelnemers aan een opleiding educatie die zijn ingeschreven of ingeschreven zijn geweest aan een instelling waaraan door het gemeentebestuur op grond van artikel 2.3.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs bedragen zijn toegekend, tezamen met de andere gegevens, genoemd in artikel 2.3.6a, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

e. de persoonsgebonden nummers van de deelnemers aan een beroepsopleiding die zijn ingeschreven of ingeschreven zijn geweest aan een uit 's Rijks kas bekostigde instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, tezamen met de andere gegevens, genoemd in artikel 2.5.5a, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

f. de persoonsgebonden nummers van de studenten en extraneï die zijn ingeschreven of ingeschreven zijn geweest aan een uit 's Rijks kas bekostigde instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, met uitzondering van de Open Universiteit, tezamen met de andere gegevens, genoemd in artikel 7.52, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

g. de hierna te noemen gegevens zoals die over de personen, bedoeld in de onderdelen a tot en met f, zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens:

1°. geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum, geboorteland, geslacht, overlijdensdatum, geboorteland moeder en geboorteland vader;

2°. de gegevens over de nationaliteit;

3°. de gegevens over het verblijfsrecht van de vreemdeling;

4°. de gegevens over het verblijf in Nederland en het vertrek uit Nederland.

2. De persoonsgegevens van de leerlingen, deelnemers, studenten en extraneï die niet langer zijn ingeschreven aan een school of instelling als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met f, worden tot vijf jaren na beëindiging van de laatste inschrijving bewaard in het basisregister in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkene te identificeren.

3. Persoonsgegevens mogen langer worden bewaard dan bepaald in het tweede lid voorzover ze voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden worden bewaard, en de hoofddirectie de nodige voorzieningen heeft getroffen teneinde te verzekeren dat de desbetreffende gegevens uitsluitend voor deze specifieke doeleinden worden gebruikt. De persoonsgegevens maken alsdan niet langer deel uit van het basisregister.

Artikel 9c. Beveiligingsmaatregelen

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de technische en organisatorische maatregelen, bedoeld in artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens, die de hoofddirectie ten uitvoer moet leggen om de in het basisregister opgenomen persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking.

Artikel 9d. Het verstrekken van gegevens aan de betrokkene, de onderwijsinstelling en de Informatie Beheer Groep

1. Uit het basisregister kunnen persoonsgegevens worden verstrekt aan de betrokkene en diens wettelijke vertegenwoordiger, alsmede aan de school of instelling waar de betrokkene als leerling, deelnemer, student of extraneus is of was ingeschreven, voorzover de gegevens betrekking hebben op de periode waarin hij aan de desbetreffende school of instelling is of was ingeschreven.

2. Binnen de organisatie van de Informatie Beheer Groep worden uit het basisregister uitsluitend persoonsgegevens verstrekt aan personen of organen, voorzover dat:

a. bij wet is vereist of wordt toegestaan; of

b. in het belang is van de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 3, eerste lid, en de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

3. De hoofddirectie stelt, met inachtneming van het bepaalde krachtens artikel 9c, regels omtrent de wijze van verstrekking van gegevens aan de personen of organen, bedoeld in het tweede lid, en omtrent de toegang van deze personen of organen tot het basisregister.

Artikel 9e. Het verstrekken van gegevens aan derden

1. Uit het basisregister worden kosteloos persoonsgegevens en andere gegevens verstrekt aan Onze minister en de inspectie van het onderwijs dan wel, voorzover het betreft onderwijs en onderzoek op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, aan Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de inspectie van het landbouwonderwijs, voorzover dat bij wet is vereist of wordt toegestaan.

2. Uit het basisregister worden desgevraagd kosteloos persoonsgegevens verstrekt aan burgemeester en wethouders, voorzover dat verplicht is op grond van artikel 122 van de Algemene bijstandswet, artikel 45 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 45 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

3. Uit het basisregister worden desgevraagd kosteloos persoonsgegevens verstrekt aan de Sociale Verzekeringsbank, voorzover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de Algemene Kinderbijslagwet.

4. Uit het basisregister worden kosteloos persoonsgegevens aan het Centraal bureau voor de statistiek verstrekt. Het Centraal bureau voor de statistiek gebruikt deze gegevens in ieder geval om:

a. Onze minister en, voorzover het betreft onderwijs en onderzoek op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, gegevens te verstrekken ten behoeve van de beleidsvoorbereiding; en

b. de gemeenten gegevens te verstrekken ten behoeve van de toekenning van bedragen aan instellingen, bedoeld in artikel 2.3.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en ten behoeve van de begrotings- en beleidsvoorbereiding inzake de gemeentelijke taken op het gebied van het onderwijs.

5. Het Centraal bureau voor de statistiek mag de gegevens die het op grond van het vierde lid heeft ontvangen, openbaar maken in de vorm van overzichten die betrekking hebben op afzonderlijke scholen, instellingen of opleidingen, mits aan deze overzichten geen herkenbare gegevens over een afzonderlijk persoon of een afzonderlijk huishouden kunnen worden ontleend.

6. Onverminderd artikel 178d van de Wet op het primair onderwijs, artikel 164d van de Wet op de expertisecentra, de artikelen 103e en 279d van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 2.5.5d van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 7.52c van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, wordt aan de instellingen en organen, genoemd in het eerste tot en met het vierde lid, geen rechtstreekse toegang tot het basisregister verleend.

7. De Informatie Beheer Groep verstrekt uit het basisregister geen persoonsgebonden nummer van een leerling, deelnemer, student of extraneus ter uitvoering van artikel 48, tweede lid, van de Vreemdelingenwet.

G

In artikel 10, eerste lid, wordt de zinsnede «artikel 3, eerste lid onder a en b,» vervangen door «artikel 3, eerste lid, onder a, b en c,» en wordt de zinsnede «artikel 3, eerste lid, onder c» vervangen door «artikel 3, eerste lid, onder d».

H

In artikel 16 wordt «artikel 3, eerste lid, onder c» vervangen door: artikel 3, eerste lid, onder d.

I

Aan artikel 19 wordt, onder plaatsing van de aanduiding «1.» vóór de tekst, een nieuw tweede lid toegevoegd, dat luidt:

2. In het jaarverslag wordt in ieder geval aandacht besteed aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van de wijze waarop in het afgelopen kalenderjaar de technische en organisatorische maatregelen, bedoeld in artikel 9c, ten uitvoer zijn gelegd.

VI

Artikel XI wordt als volgt gewijzigd:

1. De woorden «van deze wet» worden telkens vervangen door «van de artikelen I en II», «voornamen» wordt vervangen door «voorletters» en «sociaal-fiscaal nummer» wordt vervangen door «sociaal-fiscaalnummer».

2. Onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de tekst, worden drie nieuwe leden toegevoegd, luidende:

2. De rijksbelastingdienst verstrekt binnen één week na inwerkingtreding van artikel III aan de ouders, voogden of verzorgers van een jongere die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel III de leeftijd van ten minste tien jaar heeft bereikt, doch de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kosteloos een afschrift van de gegevens van die jongere betreffende zijn geslachtsnaam, voorletters, geboortedatum, geslacht en sociaal-fiscaalnummer.

3. Indien de artikelen I en II op een eerder tijdstip in werking treden dan artikel III, blijft het tweede lid buiten toepassing.

4. Indien artikel III op een eerder tijdstip in werking treedt dan de artikelen I en II, wordt het eerste lid uitsluitend toegepast, voorzover de desbetreffende gegevens niet reeds op grond van het tweede lid zijn verstrekt.

VII

Na artikel XI wordt een nieuw artikel XIa ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XIA

1. Artikel 40a, eerste lid, tweede volzin, en derde, vierde en zesde lid, van de Wet op het primair onderwijs is van toepassing met ingang van 2 oktober van een bij koninklijk besluit vast te stellen jaar.

2. Artikel 42a, eerste lid, tweede volzin, en derde, vierde en zesde lid, van de Wet op de expertisecentra is van toepassing met ingang van 2 oktober van een bij koninklijk besluit vast te stellen jaar.

3. Artikel 27b, eerste lid, tweede volzin, en derde, vierde en zesde lid van de Wet op het voortgezet onderwijs is van toepassing met ingang van 2 oktober van een bij koninklijk besluit vast te stellen jaar.

4. Artikel 162a, eerste lid, tweede volzin, en derde, vierde en zesde lid van de Wet op het voortgezet onderwijs is van toepassing met ingang van 2 oktober van een bij koninklijk besluit vast te stellen jaar.

5. Artikel 8.1.1a, eerste lid, tweede volzin, en derde, vierde en zesde lid van de Wet educatie en beroepsonderwijs is van toepassing met ingang van 2 oktober van een bij koninklijk besluit vast te stellen jaar.

6. Artikel 7.38, eerste lid, tweede volzin, en derde, vierde en zesde lid van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is van toepassing met ingang van 1 augustus van een bij koninklijk besluit vast te stellen jaar.

7. Tot het tijdstip, bedoeld in onderscheidenlijk het eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid, wordt voor de toepassing van de desbetreffende wet of het desbetreffende deel van de wet uitsluitend het sociaal-fiscaalnummer als persoonsgebonden nummer gebruikt en kan toelating van een leerling, deelnemer, student of extraneus plaatsvinden zonder overlegging van het persoonsgebonden nummer, indien:

a. door de ouders, voogden of verzorgers van de leerling of deelnemer, dan wel – indien de leerling of deelnemer meerderjarig en handelingsbekwaam is – door de leerling of deelnemer aannemelijk wordt gemaakt dat geen sociaal-fiscaalnummer van de leerling of deelnemer kan worden overgelegd; of

b. de student of extraneus aannemelijk maakt dat hij geen sociaal-fiscaalnummer kan overleggen.

VIII

Artikel XII wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «een school voor basisonderwijs,» vervangen door «een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs,», vervalt de zinsnede «voor zover betrekking hebbend op een beroepsopleiding,» wordt «van deze wet» vervangen door «de artikelen I tot en met IV», wordt «sociaal-fiscaal nummer» vervangen door «sociaal-fiscaalnummer» en wordt «voornamen» vervangen door «voorletters».

2. In het derde lid wordt «sociaal-fiscaal nummer» telkens vervangen door: sociaal-fiscaalnummer.

3. Een nieuw vierde lid wordt toegevoegd, luidende:

4. Indien de artikelen I tot en met IV niet alle op hetzelfde tijdstip in werking treden, vindt de verstrekking, bedoeld in het eerste lid, plaats:

a. binnen vier maanden na de inwerkingtreding van artikel I, voor wat betreft leerlingen van scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;

b. binnen vier maanden na de inwerkingtreding van artikel II, voor wat betreft leerlingen van scholen en instellingen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra;

c. binnen vier maanden na de inwerkingtreding van artikel III, voor wat betreft leerlingen van scholen als bedoeld in deel I of deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs;

d. binnen vier maanden na de inwerkingtreding van artikel IV, voor wat betreft deelnemers van instellingen als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs.

IX

In artikel XIII wordt de eerste volzin vervangen door: De Informatie Beheer Groep verstrekt uiterlijk op 31 december van het jaar, bedoeld in artikel XIa, zesde lid, aan de instellingsbesturen het sociaal-fiscaalnummer dan wel het onderwijsnummer van een bij die instelling ingeschreven student of extraneus, zoals dit gegeven is opgenomen in het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank.

X

Artikel XIV wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid worden vervangen door:

1. Het bevoegd gezag van een school als bedoeld in onderscheidenlijk de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, deel I van de Wet op het voortgezet onderwijs en deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs verstrekt voor 15 oktober van het jaar, bedoeld in artikel XIa, eerste, tweede, derde, onderscheidenlijk vierde lid, aan de Informatie Beheer Groep het sociaal-fiscaalnummer van de leerlingen.

2. Tevens verstrekt het bevoegd gezag van een school als bedoeld in onderscheidenlijk de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, deel I van de Wet op het voortgezet onderwijs en deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs verstrekt voor 15 oktober van het jaar, bedoeld in artikel XIa, eerste, tweede, derde, onderscheidenlijk vierde lid, aan de Informatie Beheer Groep van de leerlingen van wie geen sociaal-fiscaalnummer kan worden overgelegd en die op 1 oktober van het hiervoor bedoelde jaar in aanmerking kunnen worden gebracht voor bekostiging, de gegevens betreffende geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum, geslacht, adres en woonplaats.

2. In het derde lid wordt de zinsnede «Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, onderscheidenlijk Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verstrekt voor 31 december 2000» vervangen door «De Informatie Beheer Groep verstrekt uiterlijk op 31 december van het jaar, bedoeld in het tweede lid,» en wordt «sociaal-fiscaal nummer» telkens vervangen door «sociaal-fiscaalnummer».

3. In het vierde lid wordt «sociaal-fiscaal nummer» vervangen door: sociaal-fiscaalnummer.

XI

Artikel XV wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «voor 15 oktober 1999 aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dan wel, voor zover het een agrarisch opleidingscentrum betreft, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij» vervangen door «van voornoemde wet, voor 15 oktober van het jaar, bedoeld in artikel XIa, vijfde lid, aan de Informatie Beheer Groep» en wordt «sociaal-fiscaal nummer» vervangen door «sociaal-fiscaalnummer».

2. In het tweede lid wordt «Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, onderscheidenlijk Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij verstrekt voor 31 december 1999» vervangen door «De Informatie Beheer Groep verstrekt uiterlijk op 31 december van het jaar, bedoeld in het eerste lid,» en wordt «sociaal-fiscaal nummer» telkens vervangen door «sociaal-fiscaalnummer».

3. In het derde lid wordt «sociaal-fiscaal nummer» vervangen door: sociaal-fiscaalnummer.

XII

De artikelen XVI tot en met XXV vervallen.

XIII

In artikel XXVII wordt «De artikelen 106 van de Wet op het basisonderwijs, 103 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, 104 van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door: De artikelen 164 van de Wet op het primair onderwijs, 146 van de Wet op de expertisecentra, 104 en 261 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

XIV

Artikel XXVIII wordt vervangen door twee nieuwe artikelen, luidende:

ARTIKEL XXVIII

Indien het bij koninklijke boodschap van 27 juni 2000 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met de invoering van de verplichting voor het bevoegd gezag tot het melden van voortijdige schoolverlaters die niet meer leerplichtig zijn, alsmede van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor het bestrijden van voortijdig schoolverlaten (regels inzake regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten) (kamerstukken II 1999/2000, 27 206, nrs. 1–3), tot wet wordt verheven en in werking treedt voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

A

In artikel 164a van de Wet op de expertisecentra, opgenomen in artikel II, onderdeel D, wordt, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot achtste en negende lid, een nieuw zevende lid ingevoegd:

7. Het bevoegd gezag gebruikt bij de opgave aan burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 47a, eerste lid, het persoonsgebonden nummer van de betrokkene.

B

Artikel 164e van de Wet op de expertisecentra, opgenomen in artikel II, onderdeel D, wordt vervangen door:

Artikel 164e. Gebruik persoonsgebonden nummer door gemeente

Onverminderd het overigens bij of krachtens de wet bepaalde omtrent het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer door de gemeente, gebruikt de gemeente het persoonsgebonden nummer van een leerling of een voortijdige schoolverlater als bedoeld in artikel 162a uitsluitend ten behoeve van:

a. een registratie van leerplichtige jongeren in het belang van het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet 1969;

b. de registratie van gegevens van voortijdige schoolverlaters, bedoeld in artikel 162b, eerste lid, eerste volzin;

c. het systeem van doorverwijzing van voortijdige schoolverlaters naar onderwijs of arbeidsmarkt, bedoeld in artikel 162b, eerste lid, tweede en derde volzin.

C

In artikel 103b van de Wet op het voortgezet onderwijs, opgenomen in artikel III, onderdeel E, wordt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot zevende en achtste lid, een nieuw zesde lid ingevoegd:

6. Het bevoegd gezag gebruikt bij de opgave aan burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 28, eerste lid, het persoonsgebonden nummer van de betrokkene.

D

Artikel 103f van de Wet op het voortgezet onderwijs, opgenomen in artikel III, onderdeel E, wordt vervangen door:

Artikel 103f. Gebruik persoonsgebonden nummer door gemeente

Onverminderd het overigens bij of krachtens de wet bepaalde omtrent het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer door de gemeente, gebruikt de gemeente het persoonsgebonden nummer van een leerling of een voortijdige schoolverlater als bedoeld in artikel 118g uitsluitend ten behoeve van:

a. een registratie van leerplichtige jongeren in het belang van het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet 1969;

b. de registratie van gegevens van voortijdige schoolverlaters, bedoeld in artikel 118h, eerste lid, eerste volzin;

c. het systeem van doorverwijzing van voortijdige schoolverlaters naar onderwijs of arbeidsmarkt, bedoeld in artikel 118h, eerste lid, tweede en derde volzin.

E

In artikel 279a van de Wet op het voortgezet onderwijs, opgenomen in artikel III, onderdeel I, wordt, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot achtste en negende lid, een nieuw zevende lid ingevoegd:

7. Het bevoegd gezag gebruikt bij de opgave aan burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 28, eerste lid, het persoonsgebonden nummer van de betrokkene.

F

In artikel 279e van de Wet op het voortgezet onderwijs, opgenomen in artikel III, onderdeel I, wordt na «leerling» ingevoegd: of een voortijdige schoolverlater als bedoeld in artikel 118g.

G

In artikel 2.3.6a van de Wet educatie en beroepsonderwijs, opgenomen in artikel IV, onderdeel E, wordt, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid, een nieuw vijfde lid ingevoegd:

5. Het bevoegd gezag gebruikt bij de opgave aan burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 8.1.8, eerste lid, het persoonsgebonden nummer van de betrokkene.

H

Artikel 2.3.6d van de Wet educatie en beroepsonderwijs, opgenomen in artikel IV, onderdeel E, wordt vervangen door:

Artikel 2.3.6d. Gebruik persoonsgebonden nummer door gemeente

Onverminderd het overigens bij of krachtens de wet bepaalde omtrent het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer door de gemeente, gebruikt de gemeente het persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een opleiding educatie of een voortijdige schoolverlater als bedoeld in artikel 8.3.1 uitsluitend ten behoeve van:

a. de registratie door de gemeente van de in artikel 15, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers bedoelde voortgang van het inburgeringsprogramma dat voor die deelnemer is vastgesteld, indien het een deelnemer betreft die een educatief programma volgt als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering nieuwkomers;

b. de registratie van gegevens van voortijdige schoolverlaters, bedoeld in artikel 8.3.2, eerste lid, eerste volzin;

c. het systeem van doorverwijzing van voortijdige schoolverlaters naar onderwijs of arbeidsmarkt, bedoeld in artikel 8.3.2, eerste lid, tweede en derde volzin.

I

In artikel 2.5.5a van de Wet educatie en beroepsonderwijs, opgenomen in artikel IV, onderdeel I, wordt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot zevende en achtste lid, een nieuw zesde lid ingevoegd:

6. Het bevoegd gezag gebruikt bij de opgave aan burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 8.1.8, eerste lid, het persoonsgebonden nummer van de betrokkene.

J

Artikel 2.5.5e van de Wet educatie en beroepsonderwijs, opgenomen in artikel IV, onderdeel I, wordt vervangen door:

Artikel 2.5.5e. Gebruik persoonsgebonden nummer door gemeente

Onverminderd het overigens bij of krachtens de wet bepaalde omtrent het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer door de gemeente, gebruikt de gemeente het persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een beroepsopleiding of een voortijdige schoolverlater als bedoeld in artikel 8.3.1 uitsluitend ten behoeve van:

a. een registratie van leerplichtige jongeren in het belang van het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet 1969;

b. de registratie van gegevens van voortijdige schoolverlaters, bedoeld in artikel 8.3.2, eerste lid, eerste volzin;

c. het systeem van doorverwijzing van voortijdige schoolverlaters naar onderwijs of arbeidsmarkt, bedoeld in artikel 8.3.2, eerste lid, tweede en derde volzin.

ARTIKEL XXIX

1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

2. Het tijdstip van inwerkingtreding van artikel IX, onderdeel B, kan verschillend worden vastgesteld voor onderscheidenlijk scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, scholen als bedoeld in deel I van de Wet op het voortgezet onderwijs en scholen als bedoeld in deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs.

TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Aanleiding

Bij zijn aantreden heeft het huidige kabinet de Tweede Kamer bericht het wetsvoorstel inzake gebruik van persoonsgebonden nummers in het onderwijs – zoals dat door het vorige kabinet bij de Tweede Kamer was ingediend – voor nader beraad aan te houden. Dit nader beraad was wenselijk omdat ondergetekende, in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV), tot een eigen oordeel wilde komen over het voorliggende wetsvoorstel voor wat betreft doelstelling, reikwijdte, uitwerking en wijze van invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs. Ondergetekende achtte dit gewenst mede tegen de achtergrond van de door de leden van de Tweede Kamer in het verslag gestelde vragen en de opvattingen van de Registratiekamer over het wetsvoorstel, welke opvattingen overigens ook doorklinken in de bijdragen van de leden van de fracties aan het verslag.

De heroverweging heeft geleid tot het besluit van ondergetekende, in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, om:

– het streven naar invoering van het sociaal-fiscaalnummer (sofi-nummer) als persoonsgebonden nummer in het onderwijs voort te zetten;

– in het wetsvoorstel een stringente scheiding aan te brengen tussen het beheer van de persoonsgegevens1 van onderwijsdeelnemers enerzijds en het gebruik van deze gegevens anderzijds;

– de reikwijdte van het wetsvoorstel uit te breiden tot de volwasseneneducatie en de voorgenomen wetgeving inzake voortijdig schoolverlaten;

– te voorzien in de mogelijkheid om, ter vermindering van risico's bij de invoering van deze wet, deze gefaseerd (d.w.z. per onderwijssoort) in te voeren.

2. Gebruik sofi-nummer als persoonsgebonden nummer in het onderwijs

In de memorie van toelichting bij het oorspronkelijke wetsvoorstel is reeds uitvoering gemotiveerd waarom de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs noodzakelijk is (kamerstukken II 1997/98, 25 828, nr. 3, blz. 1–9). De conclusies kunnen als volgt worden samengevat:

1. De controle op de rechtmatigheid van de bestedingen

Vastgesteld kan worden dat de introductie van een persoonsgebonden nummer als basis voor de verstrekking van bekostigingsgegevens door scholen, een sterk verbeterde controle op de rechtmatigheid van de bekostiging van onderwijsinstellingen mogelijk maakt. De preventieve werking die van een dergelijke fraude- en misbruikregeling uitgaat, wordt vergroot. Ten aanzien van de beperkingen van de vigerende gesommeerde gegevensverstrekking maakt de introductie het mogelijk dat:

a. een integrale controle op persoonsniveau plaatsvindt op de bekostigingsgegevens, waarmee de steekproefsgewijze controlesystematiek op scholen gerichter en adequater kan worden ingezet;

b. een snelle reactieve en proactieve controle door de uitvoeringsorganisaties op het terrein van onderwijs plaatsvindt, samenvallend met de berekening van de hoogte van de bekostiging van onderwijsinstellingen (controles op bijvoorbeeld dubbele inschrijvingen, toepassingen van beleidsregels en kwalitatieve inschrijvingsvoorwaarden);

c. duidelijkheid ontstaat over de achtergrond van geconstateerde verschillen en eventuele onrechtmatigheden;

d. een controle plaatsvindt op gegevensverstrekking, ook voor wat betreft de juistheid van individuele leerlinggegevens, en eventuele fraude in de schooladministraties.

De laatste jaren is hard gewerkt aan een verbetering van het controle- en sanctiebeleid bij onderwijs. Voor een verdere verbetering is het noodzakelijk dat registraties van onderwijsdeelnemers worden gebaseerd op persoonsgebonden nummers, en dat deze gegevens op een efficiëntere wijze worden verwerkt. Hierdoor zal een overzichtelijker en helderder beeld ontstaan van het totaal aan controle- en sanctiemaatregelen en de verbeteringen die daarin moeten worden gebracht.

2. De administratieve belasting van scholen en instellingen

De invoering van een persoonsgebonden nummer in het onderwijs heeft voor scholen en instellingen twee belangrijke voordelen. In de eerste plaats wordt de administratieve last verminderd en worden de gegevens door de overheid efficiënter gebruikt. Daarbij moet uiteraard voldoende oog zijn voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de leerling, deelnemer of student. In tweede plaats worden scholen gestimuleerd hun administratie, voorzover nodig, (stapsgewijs) verder te automatiseren en te streven naar een doelmatige, meer geavanceerde wijze van uitwisselen van informatie. Dit zal voor een verdere optimalisering van het proces van informatie-uitwisseling zorgen.

3. De beschikbaarheid van beleidsinformatie

Beleidsinformatie is niet alleen van belang voor een verdere verbetering van leerlingramingen en betrouwbare begrotingen, maar ook en vooral voor het ontwikkelen, vaststellen en evalueren van het onderwijsbeleid. De registratie met persoonsgebonden nummers kan zorgen voor deze gewenste kwalitatieve verbeteringen van beleidsinformatie op het terrein van het onderwijs. Het is hierbij niet de bedoeling om meer informatie door de overheid te laten verzamelen, maar uitdrukkelijk om de informatie die nu op verschillende manieren wordt verzameld, op doelmatiger wijze te verzamelen met een hoger kwaliteits- en gebruiksniveau, waarbij garanties worden geboden dat geen oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de aldus verzamelde informatie.

Ook het huidige kabinet onderschrijft de conclusie – zoals gemotiveerd in de memorie van toelichting – dat voor de registratie van onderwijsdeelnemers een persoonsgebonden nummer moet worden gebruikt bij de gegevensuitwisseling tussen de scholen en instellingen enerzijds en de overheid anderzijds, alsmede tussen leerlingen, deelnemers en studenten enerzijds en de onderwijsinstellingen anderzijds. Vervolgens moet er een keuze worden gemaakt tussen het gebruik van het reeds bestaande sofi-nummer voor onderwijsdoeleinden en de introductie van een nieuw, sectorgebonden nummer.

Het vorige kabinet heeft in 1995 de criteria voor het gebruik van het sofi-nummer vastgesteld. Deze criteria, die zijn neergelegd in de nota naar aanleiding van het verslag van het wetsvoorstel Wet sociaal-fiscaal nummer Ziekenfondswet (kamerstukken II 1995/96, 24 142, nr. 5), houden in dat het gebruik van het sofi-nummer kan worden toegestaan aan organisaties en personen, die ingevolge enige wettelijke regeling met de uitvoering van een taak zijn belast, indien dit noodzakelijk is met het oog op:

1. het bestrijden en tegengaan van fraude, voorzover het gebruik van het sofi-nummer ten behoeve van dat doel bij of krachtens de wet is voorzien;

2. de structurele gegevensuitwisseling van persoonsgegevens met andere organisaties en personen die gerechtigd zijn het sofi-nummer te gebruiken, voorzover de uitwisseling met die organisaties en personen bij of krachtens de wet is voorzien;

3. in andere gevallen waarin de formele wetgever dit om gewichtige redenen noodzakelijk acht.

Beleidssectoren die overwegen een persoonsnummer in te voeren, zullen op grond van deze criteria het sofi-nummer mogen gebruiken, met dien verstande dat het gebruik van het nummer wel in een wettelijke regeling dient te zijn vastgelegd, waarbij wordt aangegeven voor welke situaties en door wie het gebruik van het nummer is toegestaan en ten behoeve van welk doel.

Het kabinet had destijds een aantal redenen om zich te buigen over de wenselijkheid het sofi-nummer een ruimere toepassing te geven. Een van de aanleidingen daartoe – uitdrukkelijk genoemd in de nota – was het voornemen van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen om een onderwijsnummer in te voeren en daarvoor het sofi-nummer te gebruiken, omdat onderwijsdeelnemers reeds over dit nummer beschikken. Daarbij werd opgemerkt dat het niet mogen gebruiken van het sofi-nummer als persoonsgebonden nummer in het onderwijs een last betekent voor de personen en organisaties die bij de uitvoering van de wettelijke taken op het onderwijsterrein zijn betrokken. Veel tijd gaat immers verloren met de identificatie en verificatie van personen om na te gaan of gegevens betrekking hebben op dezelfde persoon. Een uniek persoonsnummer kan daarvoor de oplossing zijn. Het opzetten van een eigen sectorgebonden persoonsnummer is echter veelal onnodig kostenverhogend, aldus voornoemde nota.

De door het vorige kabinet geformuleerde uitgangspunten liggen eveneens ten grondslag aan het Besluit gebruik sofi-nummer. In de nota van toelichting bij dit besluit merkt de regering hierover het volgende op:

«Met het aanvaarden van deze uitgangspunten door de ministerraad, is er enerzijds voor gekozen om het gebruik van het sofi-nummer binnen de zogenaamde publieke sector en het uitwisselen van gegevens met personen en instanties die belast zijn met de uitvoering van enige wettelijke regeling te reguleren aan de hand van gebleken behoeften. Anderzijds is ook gepoogd een dam op te werpen tegen het onbeperkt gebruik van het sofi-nummer in de particuliere sector met voornamelijk commerciële doeleinden. Daarbij is onder ogen gezien dat het sofi-nummer in de toekomst als een algemeen persoonsnummer binnen het terrein van de overheid en de uitvoering van sociale zekerheid zal (kan) gaan fungeren.»

Het voornemen om het sofi-nummer in het onderwijs te gebruiken, is – zoals gezegd – voor het vorige kabinet een van de redenen geweest de criteria voor toepassing van dit nummer te verruimen. Het gebruik van het sofi-nummer als uniek persoonidentificerend nummer in de onderwijssector is blijkens het bovenstaande dan ook volledig in overeenstemming met het regeringsstandpunt over de toepassing van het sofi-nummer. Het primaire doel van het gebruik van het sofi-nummer in de onderwijssector is het bestrijden en tegengaan van fraude met overheidsgelden. In de memorie van toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel is reeds overtuigend aangetoond dat voor een doeltreffende en doelmatige aanpak daarvan het gebruik van een persoonsgebonden nummer noodzakelijk is. Deze opvatting wordt door het huidige kabinet gedeeld.

De elementen die een rol hebben gespeeld bij de keuze voor het sofi-nummer worden in de memorie van toelichting genoemd, en hier voor de volledigheid herhaald:

a. Afbreukrisico's:

De introductie van een sectoraal nummer gaat gepaard met afbreukrisico's in termen van uniciteit, misbruik en fraude. De toepassing en het gebruik van het sofi-nummer is ingebed in een beheersstructuur waarin meerdere instanties betrokken zijn voor wat betreft het handhaven en controleren respectievelijk het opsporen van frauduleus gebruik en toepassing van het sofi-nummer.

b. Beheerrisico's:

De introductie, uitgifte en toekenning van sectorale nummers impliceren extra organisatie- en beheerkosten (gedeeltelijke kopie basisadministratie). Er worden dan twee administraties los van elkaar bijgehouden die deels dezelfde inhoud moeten hebben. Aan meer dan 3 miljoen onderwijsdeelnemers moet een onderwijsnummer worden verstrekt. Jaarlijks komen daar 200 000 personen bij.

c. Controlerisico's:

De introductie van een sectoraal nummer vergt additionele controle op frauduleus gebruik en misbruik op individueel niveau. Ook hierbij moet de grote omvang van de sector niet vergeten worden. Sectorale nummers hebben als nadeel dat ze in andere sectoren een schijn van niet-bedoelde legitimiteit kunnen oproepen.

d. Bekendheid:

Het sofi-nummer is bij de burger een reeds bekend en toegepast nummer. De introductie van een nieuw afzonderlijk sectoraal nummer betekent dat op individueel niveau de burger geconfronteerd wordt met een nieuw persoonsgebonden nummer, naast het sofi-nummer en het A-nummer. Het gebruik en de toepassing van sectorale nummers stuiten naar verwachting op onbekendheid bij de burger (inburgerings- en acceptatieprobleem) en het risico van verlies. Het onderwijsnummer zal immers door de burger zelden gebruikt worden (alleen bij een nieuwe inschrijving). Dit plaatst kanttekeningen bij de gebruiksvriendelijkheid en de handhaafbaarheid van het wettelijke beleid in geval van een nieuw sectornummer.

e. Reikwijdte:

Het gebruik van het sofi-nummer is gerelateerd aan doelstellingen van het wetsvoorstel, maar is qua reikwijdte ook gerelateerd aan het rechtmatigheidsbeginsel inzake individuele rechten, verstrekkingen en afdrachten van individuele onderwijsdeelnemers. Dit is een onderdeel dat de komende jaren aan belang zal winnen binnen het onderwijs, gelet op het reeds verankerde beleid in het HO (studiefinanciering, studieduur, verblijfsduurbeperkingen). Maar ook in andere sectoren wijzen de beleidsontwikkelingen in de richting van het vastleggen van individuele rechten van onderwijsdeelnemers (verblijfsduurregels VO, leerlinggebonden financiering PO («rugzakje»)).

f. Koppeling sofi-nummer:

Voor een deel van de taakgebonden onderwijsregistraties is er nu al een koppeling met het sofi-nummer. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de regelingen voor de studiefinanciering, waarvoor koppeling met belastinggegevens en met gegevens over sociale uitkeringen nodig is. Het gebruik van het sofi-nummer maakt koppelingen tussen andere onderwijsregistraties en het sofi-nummer overbodig en maakt daarmee snellere en meer doelmatige controles mogelijk.

g. Relaties:

Gekozen is voor het sofi-nummer, omdat het gebruik hiervan met het oog op de uitvoering van de Leerplichtwet 1969 en het bestrijden van ontduiking van de leerplicht (verzuim) op individueel niveau, in relatie met gemeenten, scholen en rijk doelmatig kan worden uitgevoerd.

Naast het sofi-nummer bestaat er nog een ander uniek persoonsidentificerend nummer: het in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) opgenomen administratienummer (het A-nummer). Ook dit A-nummer is in de overwegingen meegenomen als mogelijk alternatief voor het sofi-nummer. Daarvan is echter afgezien om de volgende redenen:

a. Reikwijdte

Het gemeentelijke administratienummer (het A-nummer) is te definiëren als een back-office nummer dat op dit moment niet gebruikt wordt in interactieprocessen tussen overheidsinstanties en burgers. Feitelijk beperkt het gebruik van het A-nummer zich tot het gebruik, bedoeld in artikel 99 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, waarin wordt vastgelegd wie geautoriseerd kan worden voor verstrekking van gegevens uit de GBA op basis van het A-nummer. Het nummer wordt niet gebruikt door overheidsinstanties in contacten met de burger. Het A-nummer wordt ook niet integraal verstrekt aan alle burgers. Bovendien zijn er meer personen met een sofi-nummer dan personen die in de GBA zijn ingeschreven.

Het sofi-nummer is een actief nummer, dat wil zeggen het is gekoppeld aan het A-nummer en wordt verstrekt aan burgers ten behoeve van het gebruik in interactieprocessen tussen burger en overheidsinstanties. Het sofi-nummer dekt in principe alle burgers af. Het actieve gebruik is wettelijk beperkt. Van belang is voorts dat het sofi-nummer nu al wordt gebruikt door de IBG waar het gaat om individuele inningen en verstrekkingen (les- en cursusgeld, studiefinanciering, tegemoetkoming studiekosten).

b. Kwaliteit van de nummers

Er is weliswaar met betrekking tot het A-nummer een intern kwaliteitssysteem, maar in belangrijke mate wordt de kwaliteit van het A-nummer ook beïnvloed door de terugkoppelingsmechanismen die uitvoeringsorganisaties verplicht zijn te geven aan gemeenten ingeval zij in hun contacten met burgers met afwijkende gegevens geconfronteerd worden. Dit is mede bepaald tegen de achtergrond dat het A-nummer geen rol speelt in interactieprocessen van overheidsinstanties met burgers.

Het actieve gebruik van het sofi-nummer heeft wel een eigen kwaliteitsbeleid en controle daarop.

c. Beheer van de nummers

Het A-nummer wordt decentraal beheerd. Er is geen centraal register.

Het sofi-nummer is gekoppeld aan het A-nummer en wordt uitgegeven en verstrekt door belastingdienst. De facto is er sprake van een centraal register.

d. Maatschappelijke effecten

Het A-nummer is voor de burger de facto weer een nieuw nummer naast het sofi-nummer. Ongewenst en niet-legitiem gebruik door de burger van dit nummer in andere sectoren is een risico.

Het sofi-nummer is voor de burger een bekend en buiten het onderwijs reeds toegepast nummer. Hoewel het sofi-nummer op jongere leeftijd aan (de ouders van) de betrokkene zal worden bekendgemaakt, zal de burger dit niet ervaren als de introductie van een nieuw nummer.

e. Overig

Voor het A-nummer geldt in vergelijking met het sofi-nummer voor wat betreft de elementen afbreukrisico's, controlerisico's, bekendheid, reikwijdte, koppeling en relaties hetzelfde als hiervoor is opgemerkt ten aanzien van de afweging tussen een sectoraal nummer en het sofi-nummer.

Bij de heroverweging van het onderhavige wetsvoorstel heeft het huidige kabinet het besluit om het sofi-nummer te gebruik als persoonsgebonden nummer in het onderwijs, op grond van de bovengenoemde overwegingen overgenomen. Een meer stringente interpretatie van dat besluit heeft echter wél geleid tot aanscherping van het wetsvoorstel op tal van punten in deze nota van wijziging. Er is alles aan gedaan om te waarborgen dat misbruik en oneigenlijk gebruik van persoonsgegevens wordt voorkomen. Ook de afscherming van het basisregister onderwijs (het basisregister) ten opzichte van andere bestanden wordt beter gewaarborgd. De volgende uitgangspunten zijn daarvoor gehanteerd:

– een strikte scheiding tussen beheer en gebruik van persoonsgegevens van onderwijsdeelnemers;

– een strikte beperking van het aantal instanties dat de beschikking krijgt over deze persoonsgegevens;

– het gebruik van deze persoonsgegevens voor statistische doeleinden, waaronder het koppelen van deze gegevens aan andere bestanden, wordt belegd bij het Centraal bureau voor de statistiek (CBS);

– het CBS wordt aangewezen als leverancier aan gemeenten van geanonimiseerde of geaggregeerde beleids- en stuurinformatie ten behoeve van de wettelijke gemeentelijke onderwijstaken.

3. Scheiding van beheer en gebruik van de persoonsgegevens

In het oorspronkelijke wetsvoorstel is het beheer van persoonsgegevens verdeeld over twee hoofdgebruikers, enerzijds de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCenW), i.c. het agentschap Centrale financiën instellingen (Cfi), respectievelijk de Minister van LNV voor het landbouwonderwijs, en anderzijds het zelfstandige bestuursorgaan de Informatie Beheer Groep (IBG). Deze opsplitsing van de beheertaak is het gevolg van de keuze om de Cfi-organisatie aan te wijzen als overheidsloket voor de sectoren primair onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs, en de IBG-organisatie deze loketfunctie te laten vervullen voor het hoger onderwijs. In het oorspronkelijke wetsvoorstel is deze scheiding vervolgens verder uitgewerkt:

– Scholen voor primair onderwijs en voor voortgezet onderwijs en regionale opleidingscentra (ROC's) worden verplicht de persoonsgebonden nummers en daaraan gekoppelde individuele leerlinggegevens te verstrekken aan de Cfi, respectievelijk aan de Minister van LNV.

– Instellingen voor hoger onderwijs dienen deze gegevens te leveren aan de IBG. Ten behoeve van de bekostigingstaken verstrekt de IBG deze studentgegevens aan de Cfi, respectievelijk aan de Minister van LNV.

3.1. Heroverweging

De volgende constateringen vormen de aanleiding voor een heroverweging van het onderdeel beheer van het wetsvoorstel:

– Beheer en gebruik zijn in het oorspronkelijke wetsvoorstel rechtstreeks met elkaar verbonden. Door het vorige kabinet is de afweging gemaakt om wat betreft de uitvoeringscondities van het wetsvoorstel aan te sluiten bij de huidige taken en positie van de twee uitvoeringsorganisaties. De bestaande informatiestromen tussen Rijk en onderwijsveld bleven daardoor ongewijzigd. Gevolg van die keuze was dat beide uitvoeringsorganisaties, de IBG en de Cfi, in het wetsvoorstel aangewezen zijn als beheerder van een deel van het basisregister. Deze verdeling kan in de praktijk complicerend werken en bevordert de transparantie van de wetgeving niet. In dat verband kan onder meer worden gewezen op de verschillen in juridisch opzicht tussen de Cfi (agentschap) en de IBG (zelfstandig bestuursorgaan). Deze juridische verschillen werken ook door in verschillen in de ministeriële verantwoordelijkheid voor (de uitvoering van) de taken van beide organisaties.

– Het aansluiten bij de bestaande uitvoeringspraktijk van de IBG en de Cfi heeft ook als consequentie dat voor beide een ontwikkelings- en implementatietraject werd voorzien. Daarin dienden enerzijds interne randvoorwaarden en condities (IT-architectuur, organisatie, beheer) te worden gerealiseerd en anderzijds ook nieuwe vormen van gegevensuitwisselingen tussen beide organisaties en het veld te worden ontwikkeld en ingevoerd. Tijdens de voorbereidende werkzaamheden die beide organisaties in 1998 op dit gebied hebben verricht, werd duidelijk dat er op tal van onderdelen sprake zou zijn van dubbelingen en overlap. Dit zou onder meer leiden tot dubbele investeringen en uitvoeringskosten.

– Het verdelen van het basisregister moet ook als ondoelmatig worden beschouwd waar het gaat om de integriteit en validiteit van dat register. Door het wederzijds gebruik dat beide uitvoeringsorganisaties maken van delen van het basisregister is uniformering en afstemming van hun beheerbeleid een noodzakelijke randvoorwaarde. Bezien vanuit de afgeleide doelstelling om via de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs de kwaliteit van de informatie voor bekostiging en begrotingsvoorbereiding te verbeteren, wordt deze tweedeling van het basisregister eveneens als ondoelmatig beoordeeld.

– De hoofddoelstelling van het wetsvoorstel is de verbetering van de controle op de rechtmatigheid van overheidsbestedingen door middel van de stroomlijning van wettelijke taakprocessen. De opsplitsing van de beheertaak heeft tot gevolg dat ter optimalisering van de bekostigingsprocessen een onderscheid dient te worden gemaakt tussen het hoger onderwijs en het overige onderwijs. Dit onderscheid wordt vooral veroorzaakt door de historisch gegroeide praktijk en kenmerken van het uitvoeringsbeleid van de IBG en de Cfi.

3.2. De wijze waarop scheiding beheer en gebruik is doorgevoerd

De wijzigingen van het wetsvoorstel strekken ertoe een fysieke scheiding door te voeren tussen enerzijds het beheer van het basisregister (de van instellingen verkregen persoonsgebonden nummers en de daaraan gekoppelde leerlinggegevens) en anderzijds het gebruik dat hiervan wordt gemaakt. Doel van deze wettelijke scheiding is het aanbrengen van een vergaande structurele afscherming van het beheer van het basisregister ten opzichte van het taakgebonden gebruik dat door organisaties mag worden gemaakt. Dit uitgangspunt is als volgt uitgewerkt:

– In de wet wordt vastgelegd welke organisatie de beheertaak van het basisregister krijgt opgedragen. Het betreft een taakomschrijving van de beheertaak.

– In de wet wordt ook limitatief vastgelegd welke instanties voor welke taak bevoegd zijn gebruik te maken van persoonsgegevens uit het basisregister, en welke instanties de beschikking krijgen over niet tot op de persoon herleidbare gegevens uit het basisregister.

Daarmee is ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel een juridische ontvlechting doorgevoerd. In onderstaande subparagrafen wordt deze scheiding inhoudelijk verder uitgewerkt.

3.2.1. De wettelijke begrenzing van de inhoud van het basisregister

Indien door wijzigingen in wet- en regelgeving nieuwe of andere leerlinggegevens nodig zijn die niet vallen onder de omschrijvingen van de wettelijke gegevensset (uitbreiding gegevensset basisregister), dient de desbetreffende onderwijswet gewijzigd te worden. Dit betekent dat elke wijziging onderwerp is van parlementaire toetsing vooraf. Dit principe is al verankerd in het wetsvoorstel. In deze nota van wijziging is dit niet gewijzigd. Wel zijn wijzigingen doorgevoerd in de gegevensset van het basisregister als uitwerking van de voorstellen om ook de gemeenten in de gelegenheid te stellen gebruik te maken van de mogelijkheden van het persoonsgebonden nummer. Bovendien is een beperkt aantal gegevens toegevoegd waaromtrent nu al op grond van een wettelijke bepaling scholen worden bevraagd. De bevragingslast wordt hierdoor verminderd. In paragraaf 6 van deze toelichting is een overzicht van de gegevensset per onderwijssoort opgenomen.

3.2.2. Het beheer van het basisregister

De fysieke ontvlechting van beheer en gebruik is bepalend voor de operationele uitvoering. Als consequentie daarvan zal één instantie de wettelijke beheertaak uitvoeren over één ongedeeld basisregister waarin de persoonsgebonden nummers en de daaraan gekoppelde individuele leerlinggegevens zijn opgeslagen. Besloten is deze beheertaak bij de IBG onder te brengen. Dit geschiedt door deze taak separaat op te nemen in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank. Aan deze keuze liggen de volgende overwegingen ten grondslag:

– Een heldere afbakening tussen enerzijds het operationele beheerbeleid over het basisregister en anderzijds de uitoefening van de ministeriële verantwoordelijkheid is uit een oogpunt van privacybescherming van wezenlijk belang. Dit leidt tot een zekere afstand ten opzichte van de operationele uitvoering waar het betreft de ministeriële verantwoordelijkheid en de aansturing van het departement. Het feit dat de IBG de juridische constructie van een zelfstandig bestuursorgaan heeft, wordt in dit verband positief beoordeeld. De verantwoordelijkheid voor kwaliteit en beheer van het basisregister ligt bij de IBG.

– De IBG beheert nu reeds omvangrijke individuele databestanden en beschikt daarmee over de noodzakelijke ervaring, deskundigheid en infrastructuur.

– Binnen de IBG loopt de zogenaamde operatie «Herontwerp» die qua concept en uitgangspunten aansluit bij de doelstellingen van het wetsvoorstel. De veranderingen en investeringen die in dat kader plaatsvinden, worden ook benut voor het beheer van het ongedeelde basisregister.

– De IBG is geautoriseerd tot het gebruik van GBA-gegevens. De poortfunctie naar de GBA is reeds ingericht en operationeel. Daarmee beschikt de IBG over de noodzakelijke ervaring, deskundigheid en infrastructuur om vorm te geven aan zowel het kwantitatieve als het kwalitatieve beheer van het basisregister, als referentiebestand voor persoonsgegevens en voor het uitreiken van alternatieve onderwijsnummer indien aan de onderwijsdeelnemer geen sofi-nummer is uitgereikt.

Er is ook overwogen de wettelijke beheertaak bij een derde (daartoe op te richten) onafhankelijke organisatie onder te brengen. In die optie zou het beheer ook institutioneel gescheiden zijn van de uitvoeringstaken van de IBG. In de afweging om dat niet te doen zijn twee argumenten doorslaggevend:

– Ten eerste dat de wettelijke scheiding beheer–gebruik ook binnen de IBG met nadere voorwaarden gegarandeerd kan worden. Ook binnen de IBG-organisatie dient de beheertaak gescheiden te worden van de uitvoering van andere wettelijke IBG-taken. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld aan de beheertaak. Deze amvb kan worden gezien als een uitwerking van artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het gaat daarbij in de bewoordingen van de Wbp om technische en organisatorische maatregelen om de persoonsgegevens te beschermen tegen verlies of onrechtmatige verwerking. Deze maatregelen garanderen, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, een passend beveiligingsniveau gelet op de risico's die de verwerking en de aard van de te beschermen gegevens met zich brengen.

– Ten tweede dat, in geval van een derde partij, er sprake is van omvangrijke extra incidentele en structurele uitvoeringskosten, waarbij in materiële zin overlap ontstaat met de infrastructuur van de IBG.

In de nota van wijziging is opgenomen dat de persoonsgegevens van leerlingen, deelnemers, studenten en extraneï tot 5 jaar na de laatste inschrijving worden bewaard. Daardoor blijft het mogelijk onderbroken opleidingspatronen te volgen. Na de termijn van 5 jaar mogen persoonsgegevens langer worden bewaard voor historische, statistische of wetenschappelijke doelstellingen, mits de nodige voorzieningen zijn getroffen dat de desbetreffende gegevens uitsluitend voor deze specifieke doeleinden worden gebruikt. Na 5 jaar na laatste inschrijving maken deze gegevens niet langer deel uit van het basisregister.

3.2.3. Het gebruik van het basisregister

De scheiding beheer–gebruik heeft betrekking op het adequaat regelen van de afscherming van individuele gegevens in het basisregister (beheer) en van het limitatief bepaalde gebruik daarvan. Het betreft in feite verbodsbepalingen voor gebruik van het basisregister voor niet bij wet vastgestelde taken. Daardoor is in de bewoordingen van de Registratiekamer een zuiver doelgebruik van de gegevens vastgelegd.

De IBG kan slechts aan de volgende bij wet geautoriseerde organen afzonderlijke persoonsgegevens verstrekken voor de uitvoering van limitatief bepaalde taken:

– de IBG zelf als uitvoerder van de Wet studiefinanciering 2000, de Wet tegemoetkoming studiekosten en de Les- en cursusgeldwet;

– de inspectie van het onderwijs indien nodig voor het toezicht op de naleving van de wettelijke taken van onderwijsinstellingen;

– de gemeentebesturen en de Sociale Verzekeringsbank, voor zover dat op grond van de sociale-verzekeringswetgeving verplicht is;

– het CBS voor gebruik overeenkomstig de Wet op het Centraal bureau en de Centrale commissie voor de statistiek.

De minister krijgt een raadpleegautorisatie ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van een school of instelling (en de afhandeling van eventuele bezwaar- en beroepszaken met betrekking tot die vaststelling). De raadpleegfunctie is in de nota van wijziging vastgelegd. Bij algemene maatregel van bestuur wordt deze raadpleegautorisatie beperkt tot die gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van (de hoogte van) de bekostiging en de daarbij passende werkwijze.

3.3. Stroomlijning gegevensstromen

Als gevolg van het onderbrengen van de wettelijke beheertaak over het ongedeelde basisregister bij de IBG wijzigt ook het gegevensverkeer tussen Rijk en instellingen. Onderwijsinstellingen zullen het persoonsgebonden nummer met bijbehorende leerlinggegevens rechtstreeks leveren aan de IBG. Welke gegevens het betreft, wordt – conform het voorliggende wetsvoorstel – vastgelegd in de verschillende onderwijswetten. De gezamenlijke onderwijswetten bepalen de totale gegevensset die in het basisregister aanwezig is.

De IBG is de verantwoordelijke voor het verwerken van de gegevens (technisch logistiek proces), waarbij onderwijsinstellingen een plicht tot verstrekking van deze gegevens hebben. De beheerder toetst de door de onderwijsinstelling verstrekte gegevens op juistheid en volledigheid. Tevens is de IBG verantwoordelijk voor het binnen wettelijke kaders verstrekken van gegevens aan andere organisaties. Dit uitvoeringsbeleid wordt bepaald door de in de wet vastgelegde plicht van onderwijsinstellingen tot gegevensverstrekking, de in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank beschreven beheertaak van de IBG en de wettelijk voor gebruik van de persoonsgegevens van onderwijsdeelnemers gemachtigde instanties.

Daar waar in het oorspronkelijke wetsvoorstel ook voor de Cfi verwervings- en beheertaken voorzien waren, zijn deze taken nu geconcentreerd bij de IBG. Voor de bekostigingstaken van de Cfi en de Minister van LNV op het gebied van het primair en voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie betekent dit een verlegging van de gegevensstromen. Anders dan in het oorspronkelijke wetsvoorstel zullen de departementen ten behoeve van het reguliere bekostigingsproces en de begrotings- en beleidsvoorbereiding niet beschikken over persoonsgegevens, maar slechts over geanonimiseerde of geaggregeerde gegevens.

Als het systeem volledig is ingevoerd, zullen alle kinderen bij het bereiken van de leeftijd van 3,5 jaar van de Belastingdienst hun sofi-nummer ontvangen. Het sofi-nummer zal overeenkomstig de huidige systematiek door de Belastingdienst eveneens aan de GBA ter beschikking worden gesteld. Leerlingen en studenten dienen het sofi-nummer te hanteren in hun contacten met de onderwijsinstelling(en) en de IBG.

Het wetsvoorstel verplicht de onderwijsinstellingen het sofi-nummer (dan wel het toegekende alternatieve onderwijsnummer) en de in de onderwijswetten genoemde leerlinggegevens op te nemen in hun schooladministratie. De onderwijsinstellingen zijn verplicht de sofi-nummers en de daaraan gekoppelde leerlinggegevens door te geven aan de IBG. De verplichte periodiciteit van deze gegevensleveringen wordt in eerste instantie afgeleid van de huidige leveringen (leerlingentellingen) die onderwijsinstellingen in het kader van de bekostiging aan het Rijk verstrekken. Deze regelingen verschillen per sector, maar hebben in de meeste gevallen als gemeenschappelijke peildatum 1 oktober met als uiterste datum van levering 15 oktober.

Op hoofdlijnen ziet het gegevensuitwisselingsproces gerelateerd aan het bekostigingsproces tussen onderwijsinstellingen, de IBG en de departementen er als volgt uit:

Stap 1

De onderwijsinstelling neemt de gegevens (waaronder het persoonsgebonden nummer) op in de leerlingenadministratie en vult de gegevens aan met de in de van toepassing zijnde onderwijswetgeving genoemde leerlinggegevens.

Stap 2

De onderwijsinstelling verstrekt het bestand aan de IBG die een kwaliteitscontrole uitvoert. Deze controle omvat in ieder geval:

– hebben alle onderwijsinstellingen geleverd?

– zijn voor alle records de verplichte gegevens geleverd?

– kloppen de sofi-nummers?

– zijn er dubbeltellingen?

– controle met de GBA gegevens.

Stap 3

De IBG koppelt haar bevindingen (signaallijst) terug naar de onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling wordt in de gelegenheid gesteld mutaties door te voeren.

Stap 4

De onderwijsinstelling verstrekt de mutaties op het oorspronkelijke bestand aan de IBG. De IBG verwerkt de mutaties en voert de kwaliteitscontrole uit (terug naar stap 2).

Stap 5

De IBG neemt de gegevens zoals die door de onderwijsinstelling zijn aangeleverd (inclusief de door de onderwijsinstelling verstrekte mutaties als bedoeld in stap 4), op in het basisregister. Een kopie van het bestand wordt aan de onderwijsinstelling verstrekt.

Stap 6

De IBG vult het basisregister aan met GBA-gegevens. De volgende gegevens worden gekoppeld:

– geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum, geboorteland, geslacht, overlijdensdatum, geboorteland moeder, geboorteland vader;

– de gegevens over de nationaliteit;

– de gegevens over het verblijfsrecht van de vreemdeling:

– de gegevens over het verblijf in Nederland en het vertrek uit Nederland.

Stap 7

De IBG deelt de onderwijsinstelling mede dat het bestand dat door de Cfi en de Minister van LNV zal worden gebruikt ten behoeve van het bekostigingsproces, compleet is.

Stap 8

De IBG verstrekt uit het bestand, bedoeld in stap 7, aan de Cfi en de Minister van LNV de gegevens die deze nodig hebben voor het bekostigingsproces en de begrotings- en beleidsvoorbereiding. Deze gegevens mogen uitsluitend op een zodanige wijze worden verstrekt, dat de onderwijsdeelnemers niet geïdentificeerd of identificeerbaar zijn.

Overigens zijn de door IBG verstrekte (geanonimiseerde) gegevens voor de Cfi en de Minister van LNV niet bindend voor de vaststelling van de bekostiging.

4. Gemeenten

4.1. Heroverweging standpunt over gemeentelijk gebruik van persoonsgebonden nummers

In het wetsvoorstel wordt het gebruik door gemeenten van het persoonsgebonden nummer beperkt tot de uitvoering van de Leerplichtwet 1969. Derhalve is gebruik van het nummer voor de overige gemeentelijke onderwijstaken niet toegestaan. Op deze inperking van het wetsvoorstel is een aantal reacties gekomen:

– Van de zijde van de VNG is beargumenteerd dat het wetsvoorstel ten onrechte alleen is toegesneden op rijkstaken en geen rekening houdt met andere belangrijke (wettelijke) gemeentelijke onderwijstaken. De VNG noemt in dit verband de taken op het gebied van het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid, de volwasseneneducatie, de nieuwkomers en de spoedig bij wet te regelen taken terzake van voortijdig schoolverlaten en de regionale meld- en coördinatiefunctie (RMC-functie). De VNG stelt zich op het standpunt dat het gebruik van het persoonsgebonden nummer een grote bijdrage kan leveren aan de noodzakelijk geachte verbetering van de kwaliteit van de uitvoering van de gemeentelijke onderwijstaken en de verantwoording daarover aan het Rijk.

– In het schriftelijk verslag van de Tweede Kamer besteedden de fracties veel aandacht aan de gemeenten. De fracties vroegen naar de motieven van de regering om de gemeentelijke onderwijstaken, anders dan leerplichttaken, buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel te houden. In dat verband wezen ook de leden van de fracties op de mogelijkheden die het gebruik van het persoonsgebonden nummer bij de gemeentelijke taakuitoefening kan bieden.

In de nota naar aanleiding van het verslag heeft het vorige kabinet een toelichting gegeven op de beperkte reikwijdte van het wetsvoorstel. Gesteld wordt dat het centrale uitgangspunt (rechtmatigheidstoets) dat aan het wetsvoorstel ten grondslag ligt, een integrale toepassing en gebruik van persoonsgebonden nummers door gemeenten verhindert.

Dit standpunt laat onverlet dat toepassing en gebruik in het gemeentelijk onderwijstaakgebied ontegenzeggelijk grote voordelen zou hebben. Vanuit dit spanningsveld is onderzoek gedaan naar modaliteiten die de gemeenten in staat zouden stellen het persoonsgebonden nummer te gebruiken voor specifieke onderwijstaken. Daarnaast is in samenspraak met de VNG nagegaan welke meerwaarde van het nummer voor de onderscheiden gemeentelijke onderwijstaakgebieden te verwachten is, indien gemeenten kunnen beschikken over daarvan afgeleide beleids-, stuur- en verantwoordingsinformatie.

Hieronder wordt de meerwaarde van het gebruik van het persoonsgebonden nummer per taakgebied weergegeven:

– de meerwaarde in het operationele gebruik bij door de gemeenten uit te voeren individuele rechtmatigheidstoetsen en de daaraan gekoppelde uitvoerings- en handhavingsplicht;

– de meerwaarde van het gebruik van het persoonsgebonden nummer bij het genereren van (niet op de persoon herleidbare) beleids-, stuur- en monitorinformatie ter ondersteuning van de gemeentelijke beleids-, plannings- en verantwoordingstaken binnen de verschillende taakgebieden.

Dit correspondeert met de verschillende gebruiksmogelijkheden die op rijksniveau ontstaan en die op dat niveau juridisch zijn gereglementeerd met het oog op de privacybescherming.

4.2. Meerwaarde persoonsgebonden nummer voor gemeentelijke taakuitoefening

Naast de van oudsher aan de gemeenten opgedragen wettelijke taak tot uitvoering en handhaving van de Leerplichtwet 1969, zijn sedert het midden van de jaren tachtig nieuwe onderwijstaken aan de gemeenten opgedragen. Het betreft de bij wet opgedragen taken in het kader van het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid (GOA), het onderwijs in allochtone levende talen (OALT) en de wettelijke taken op het gebied van de volwasseneneducatie. Zeer recent hebben de gemeenten taken toebedeeld gekregen in het kader van de uitvoering van het beleid inzake het bestrijden van voortijdig schoolverlaten (de RMC-functie) en de uitvoering van de Wet inburgering nieuwkomers. Hieronder volgt een korte karakteristiek van deze gemeentelijke onderwijstaken, waarbij per taakgebied is nagegaan welke meerwaarde de voorgenomen introductie van het persoonsgebonden nummer kan hebben als gemeenten daar gebruik van kunnen maken.

De Leerplichtwet 1969

De handhaving van de Leerplichtwet 1969 is aan de gemeente opgedragen. In zijn meest eenvoudige vorm betreft het de taakuitvoering van de leerplichtambtenaar die – mede op basis van een melding van het bevoegd gezag – de zorg heeft voor handhaving van de Leerplichtwet 1969. Bij de huidige praktijk van de uitvoering van deze taken kunnen kanttekeningen worden geplaatst. In de afgelopen jaren is bij herhaling gewezen op de gebrekkige leerplichtadministraties, de onduidelijkheid in de afgrenzing tussen incidentele onwettige afwezigheid en structurele leerplichtontduiking. Gewezen is ook op de noodzaak van een stringente handhaving van de Leerplichtwet 1969, waarbij ook de strafrechtelijke procedure als sluitsteenbenadering aan de orde is. De uitvoering van de leerplichttaken verschilt per gemeente. In grotere gemeenten is vaker sprake van een pro-actief beleid waarbij, op basis van gegevensverstrekkingen van scholen en gebruikmakend van de GBA-administratie, administratieve controles worden uitgevoerd die vertrekpunt kunnen zijn voor operationeel handelen. In andere gemeenten beperkt de uitvoering zich tot het handelen op basis van meldingen van afzonderlijke scholen.

Het gebruik van het persoonsgebonden nummer gekoppeld aan individuele leerlinggegevens ter ondersteuning van de leerplichttaken stelt gemeenten beter in staat een kwalitatief hoogwaardige leerplichtadministratie te voeren. Een leerplichtadministratie die – in combinatie met het binnengemeentelijk gebruik van de GBA – een preventief, restrictief en pro-actief (handhavings)beleid beter mogelijk maakt.

Het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (GOA)

Deze bij wet aan de gemeente opgedragen taak betreft in zijn meest abstracte vorm het door gemeenten sturen op en voeren van regie over het GOA-beleid dat in zijn operationele vorm gericht is op achterstandsgroepen. Voor de ontwikkeling van dit beleid kunnen de gemeenten beschikken over niet tot op de persoon herleidbare leerlinggegevens. De gemeenten stellen na overleg met onderwijsinstellingen een gemeentelijk GOA-plan op.

Over het resultaat in termen van doelrealisaties, effecten voor doelgroepen en in meer algemene zin het rendement van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid wordt zeer kritisch geoordeeld. In dat verband is reeds vaker gewezen op de noodzaak dat gemeenten over de gedecentraliseerde GOA-taken terugkoppelen naar het Rijk via een GOA-monitor, waarbij de gegevens van de afzonderlijke gemeenten tezamen een landelijk beeld vormen. Het gebruik van geaggregeerde leerlinggegevens kan niet alleen een fundament vormen voor de verantwoordingsinformatie van de afzonderlijke gemeenten aan het Rijk, maar ook de afzonderlijke gemeenten voorzien van relevante informatie voor de gemeentelijke beleidsvorming. Daarmee kan de basis gelegd worden voor een kernmonitor voor alle gemeenten.

Het onderwijs in allochtone levende talen (OALT)

Ook ten aanzien van OALT stellen de gemeenten eens in de vier jaar een plan op. De procedure is op hoofdlijnen hetzelfde als bij GOA.

Het voortijdige-schoolverlatersbeleid en de in dat kader te vervullen RMC-functie

Het betreft een relatief jonge loot aan de boom van de gemeentelijke taken. Het voornemen is dat ook deze taak nog in deze kabinetsperiode een wettelijke grondslag krijgt; een daartoe strekkend wetsvoorstel is recentelijk bij de Tweede Kamer ingediend (kamerstukken II 1999/2000, 27 206, nrs. 1–3). Samenvattend is de RMC-functie te omschrijven als het teruggeleiden naar onderwijs- en scholingsvoorzieningen van niet-leerplichtige jongeren (grens 23 jaar) die niet in het bezit zijn van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt (voortijdige schoolverlaters). Het betreft een functie die zich in zijn operationele uitvoering uitstrekt over het VO-terrein, de BVE-sector en het (scholings)circuit van de arbeidsvoorziening.

Het gebruik van het persoonsgebonden nummer en de daaraan ter ondersteuning gekoppelde leerlinggegevens maakt het voor gemeenten mogelijk op gemeentelijk en regionaal niveau een dekkende voortijdige-schoolverlatersregistratie te voeren, die evenals de taakuitoefening van de Leerplichtwet 1969 kan bijdragen aan een preventief en correctief uitvoeringsbeleid (RMC-functie) van gemeenten. Door toegang tot kwalitatieve gegevens op basis van het persoonsgebonden nummer krijgen de gemeenten de mogelijkheid van doelgroepidentificatie. Tevens kan deze registratie ook het administratieve startpunt vormen voor het ontwikkelen en uitvoeren van individuele scholingstrajecten en de monitoring daarvan. Een registratie voortijdig schoolverlaten op grond van persoonsgebonden nummers kan ook een degelijke basis vormen voor specifieke beleids-, stuur- en verantwoordingsinformatie.

In de huidige praktijk van de uitvoering is een aantal knelpunten aanwezig. Deze worden onder andere veroorzaakt door het ontbreken van beleids- en stuurinformatie doordat de administraties van instellingen (niet alleen onderwijsinstellingen) niet zijn toegesneden op deze thematiek. In feite is er onvoldoende inzicht in de omvang van de groep vroegtijdige schoolverlaters.

Ook zijn er knelpunten op het vlak van de identificatie van individuen en het onderbrengen in individuele teruggeleidingstrajecten.

De volwasseneneducatie

Op het gebied van de volwasseneneducatie is de gemeente actief zowel op het terrein van de beleidsvorming als op dat van de financiering. Het betreft gemeentelijke en regionale plannen op het terrein van de volwasseneneducatie, waarin basiseducatie, VAVO en vormen van beroepsgerichte volwasseneneducatie worden geprogrammeerd en gefinancierd. Het gaat hier met andere woorden om de gemeentelijke plannings- en financieringsrelatie met ROC-instellingen op het gebied van de volwasseneneducatie.

Onderdeel van de volwasseneneducatie is ook het educatieve deel van inburgeringsprogramma's voor nieuwkomers. De gemeente is daarin verantwoordelijk voor de trajectbegeleiding. Er wordt door partijen gewerkt aan een gemeenschappelijk functioneel ontwerp (GFO) waarmee de financieringsrelatie ROC–gemeente Rijk kan worden ondersteund.

Het pleidooi om het persoonsgebonden nummer en de daaraan gekoppelde leerlinggegevens te gebruiken ter ondersteuning van de beleidsvoering, planning en financiering van de volwasseneneducatie kan als volgt worden samengevat:

– de registratie biedt mogelijkheden voor het verbeteren van het doelgroepenbeleid;

– deze registratie kan ook startpunt zijn voor individuele trajectbegeleiding, waaronder inburgering;

– de registratie biedt mogelijkheden voor het genereren van beleids- en stuurinformatie ter ondersteuning van de gemeentelijke beleidsvoering, planvorming en financiering;

– ook op rijksniveau ontstaat een beter inzicht in de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelingen in de volwasseneneducatie.

4.3. Gebruik persoonsgebonden nummer door gemeenten

In eerste instantie lijkt een integrale volgregistratie op gemeentelijk niveau de meest wenselijke oplossing. Toch is daar om verschillende redenen niet voor gekozen:

– het reeds eerder gememoreerde spanningsveld tussen de doelstelling van het wetsvoorstel en de noodzaak van een doelgebonden gebruik van persoonsgegevens; doelbinding in termen van handhaving en rechtmatigheid kan evenwel niet voor alle gemeentelijke onderwijstaken worden aangetoond;

– er zijn alternatieven voorhanden als het gaat om het kunnen voorzien van gemeenten van de noodzakelijke beleids-, stuur- en verantwoordingsinformatie; integrale volgregistraties zijn een dubbeling van het rijksbestand en daarom met het oog op beleids- en stuurinformatie niet nodig;

– de uitvoerbaarheid en uitvoeringskosten van integrale onderwijsvolgregistraties op gemeentelijk niveau worden negatief beoordeeld.

In de afweging is gekozen voor een splitsing tussen de gemeentelijke taken die in hun uitvoering betrekking hebben op individuele deelnemers en die een meer beleidsmatig en planvormend karakter hebben. Voor laatstgenoemde taken kan het CBS op verzoek uit het basisregister beleids- en stuurinformatie genereren.

4.3.1. Gebruik in individuele trajecten

Het gebruik door gemeenten van het persoonsgebonden nummer als uniek persoonsnummer in contacten met scholen is gericht op het tegengaan van onrechtmatig handelen door individuen.

In de nota van wijziging is dit tot op de persoon herleidbaar gebruik van de persoonsgebonden nummers en de daaraan gekoppelde individuele leerlinggegevens wettelijk geregeld voor:

– de leerplichttaken van de gemeenten;

– de taken genoemd in de Wet inburgering nieuwkomers;

– de regionale meld- en coördinatiefunctie.

Het gebruik van het persoonsgebonden nummer stelt de gemeenten in staat voor deze taken specifieke registraties te voeren. De randvoorwaarden waaronder deze registraties op gemeentelijk niveau worden gevoerd, zijn bepaald door de Wbp.

Het tot de op persoon herleidbaar gebruik van persoonsgebonden nummers door gemeenten voor taken op het gebied van het voortijdige-schoolverlatersbeleid annex RMC-functie is, gelet op het recentelijk ingediende wetsvoorstel, in deze nota van wijziging opgenomen. Evenals de leerplicht- en de nieuwkomerstaak is ook de RMC-taakuitoefening van gemeenten gericht op individuele onderwijsdeelnemers.

5. Het gebruik voor begrotings-, stuur-, beleids- en monitorinformatie

5.1. Rijksniveau

Indien niet bij wet autorisatie is verleend, kunnen instanties geen informatie uit het basisregister verkrijgen die identificatie van afzonderlijke onderwijsdeelnemers mogelijk maakt. Dit basisprincipe is van toepassing op het gebruik van de informatie zoals opgeslagen in het basisregister ten behoeve van begrotings- beleids-, stuur- en monitorinformatie.

Ook hier ligt een belangrijke taak van de beheerder. Immers vanuit diens verantwoordelijkheid heeft deze een beleid te voeren waarin persoonsgegevens in het basisregister – buiten de wettelijke taken en instanties – niet toegankelijk zijn voor derden. Het gebruik van de individuele registraties als basis voor het generen van begrotings-, beleids-, stuur- en monitorinformatie vergt in elk geval een aantal voorzorgen van de beheerder:

– aan de resultaten van statistische bewerkingen ten behoeve van dit type informatie mogen nooit herkenbare gegevens over een afzonderlijke persoon te ontlenen zijn;

– voorzover materiaal uit het basisregister voor nadere statistische bewerkingen door derden wordt gevraagd, dient de informatie door de beheerder altijd geanonimiseerd te worden.

De inspectie van het onderwijs functioneert sinds januari 1999 op grond van de Regeling positie inspectie van het onderwijs. Hierin is onder meer geregeld dat de inspectie jaarlijks rapporteert over de stand van zaken in het onderwijs. In de rapportages zullen nooit herkenbare gegevens over een afzonderlijke persoon openbaar worden gemaakt.

5.2. Beleids- en monitorinformatie voor gemeenten

Primair, voortgezet en beroepsonderwijs

In het wetsvoorstel is geregeld dat het CBS afnemer is van de op landelijk niveau verkregen en in het basisregister ondergebrachte persoonsgegevens. Het CBS is op grond van de Wet op het Centraal bureau en de Centrale commissie voor de statistiek bevoegd om van het sofi-nummer gebruik te maken om deze gegevens te koppelen aan andere bestanden. Daardoor kunnen gemeenten worden voorzien van aan gemeentelijke onderwijstaken gerelateerde beleids-, stuur- en monitorinformatie (b.v. doelgroepen). Anders gesteld, als gevolg van de taakscheiding IBG–CBS worden de gemeenten in hun informatiebehoefte voorzien door het CBS. Stapsgewijs ziet dat proces er als volgt uit:

Stap 1

De verstrekking aan de IBG van de gegevens die scholen/onderwijsinstellingen wettelijk verplicht zijn te leveren.

Stap 2

De verstrekking van gegevens van de IBG aan het CBS.

Stap 3

In voorkomende gevallen het koppelen van dit bestand aan andere bij het CBS aanwezige bestanden.

Stap 4

Het aan gemeenten verstrekken van beleids-, stuur- en monitorinformatie.

Het wetsvoorstel bevat reeds een opsomming van persoonsgegevens die scholen (volgens de WPO, WEC, WVO en WEB) in combinatie met het persoonsgebonden nummer aan het Rijk dienen te leveren. Deze gegevenssets (PO, VO en BVE) vormen een goede basis voor de door het CBS te verstrekken beleids-, stuur- en monitorinformatie aan gemeenten ten behoeve van het GOA en OALT.

Volwasseneneducatie

Wat de gemeentelijke taken in de sfeer van de volwasseneneducatie betreft, biedt het huidige wetsvoorstel geen soelaas, omdat de volwasseneneducatie buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel is gehouden. Indien de PO/VO-lijn (informatievoorziening door CBS ten behoeve van stuur- en monitorinformatie voor gemeenten) ook op de volwasseneneducatie wordt toegepast, impliceert dit dat de ROC's via de WEB verplicht worden op basis van persoonsgebonden nummers een set van individuele leerlinggegevens (deelnemers basiseducatie, VAVO en inburgering) aan het Rijk te verstrekken. Ook voor deze gegevens is het CBS dan geautoriseerd. Gemeenten ontvangen VE-informatie in dat geval via het CBS. Een en ander betekent dat de volwasseneneducatie bij nota van wijziging langs deze lijn binnen de reikwijdte van het wetsvoorstel wordt gebracht.

Het beleid en de financiering van basiseducatie en VAVO zijn begin jaren negentig gedecentraliseerd naar gemeenten. Basiseducatie en VAVO worden qua aanbod verzorgd door de ROC's. De informatiebehoefte van gemeenten is daarvan een afgeleide:

– vraag naar volwasseneneducatie;

– prioritering van doelgroepen en achterstandsbeleid;

– volwasseneneducatie als opstap naar (start)kwalificaties (arbeidsmarktbeleid);

– rendement van volwasseneneducatie;

– budgettering en financiering door gemeenten.

5.3. Volwasseneneducatie: beheer en gebruik op rijksniveau

Nu de volwasseneneducatie binnen de reikwijdte wordt gebracht van het wetsvoorstel, vergt dit een nadere uitwerking van het beheer en gebruik op rijksniveau. Immers, persoonsgegevens van VE-deelnemers worden dan opgenomen in het basisregister. Zoals eerder besproken, dient een stringente scheiding te bestaan tussen beheer en gebruik.

Het Rijk heeft in het VE-gebied geen wettelijke bekostigingstaken en zal daarom geen toegang hebben tot persoonsgegevens van VE-deelnemers. Het gebruik van VE-gegevens op rijksniveau zal beperkt blijven tot (geaggregeerde) bewerkingen ten behoeve van beleids- en stuurinformatie.

6. Gegevensset basisregister

De aard van het onderwijs in de onderscheiden onderwijssectoren en de daaraan ontleende wijze van bekostiging en de daarvoor vereiste beleidsontwikkeling hebben tot gevolg dat de gegevensset in het basisregister per onderwijssector zal verschillen. Dit leidt tot verschillen in de voor de bekostiging en beleidsontwikkeling noodzakelijke persoonsgegevens van onderwijsdeelnemers. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de inhoud van de gegevensset per onderwijssoort.

6.1. Basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs (WPO)

a. de postcode van de woonplaats;

b. de datum van in- of uitschrijving;

c. de groep;

d. indien van toepassing het gewicht, bedoeld in artikel 15b, eerste lid, van het Formatiebesluit WPO, indien het betreft een leerling die is ingeschreven op een basisschool;

e. indien van toepassing de aanduiding dat het betreft een leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond als bedoeld in artikel 1 van het Formatiebesluit WPO, indien het betreft een leerling die is ingeschreven op een speciale school voor basisonderwijs, dan wel de aanduiding dat het betreft een leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond met uitzondering van leerlingen van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba, indien het betreft een leerling die is ingeschreven op een basisschool;

f. indien van toepassing voor- en vroegschoolse educatie;

g. indien van toepassing de uitslag van een onder verantwoordelijkheid van de school afgenomen onafhankelijke eindtoets basisonderwijs;

h. het advies omtrent het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs bij het verlaten van de school, zoals opgenomen in het onderwijskundig rapport, bedoeld in artikel 42 van de WPO; en

i. het registratienummer van de school of, indien sprake is van een nevenvestiging, het registratienummer daarvan.

6.2. Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs (WEC)

a. de postcode van de woonplaats;

b. de datum van in- of uitschrijving;

c. de soort onderwijs;

d. de schoolsoort;

e. het leerjaar of de groep;

f. indien van toepassing de aanduiding dat het betreft een leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond als bedoeld in artikel 1 van het Formatiebesluit WEC; en

g. het registratienummer van de school of, indien sprake is van een nevenvestiging, het registratienummer daarvan.

6.3. Scholen voor voortgezet onderwijs (WVO deel I)

a. de postcode van de woonplaats;

b. de datum van in- of uitschrijving;

c. de soort onderwijs;

d. indien van toepassing de leerweg, de sector, de afdeling of het profiel;

e. het leerjaar;

f. het behaalde diploma;

g. de vakken waarin examen is afgelegd, de cijfers van het schoolexamen en het centraal examen, de eindcijfers en de uitslag van het eindexamen of deeleindexamen;

h. indien van toepassing de aanduiding van de minderheidsgroep en de verblijfsduur in Nederland, voorzover de desbetreffende minderheidsgroep of verblijfsduur als categorie is opgenomen in een ministeriële regeling waarin voorschriften zijn vastgesteld omtrent toekenning van een aanvullende vergoeding voor personeelskosten als bedoeld in artikel 85a, eerste lid, van de WVO; en

i. het registratienummer van de school dan wel scholengemeenschap of, indien sprake is van een nevenvestiging, het registratienummer daarvan.

6.4. Scholen voor speciaal voortgezet onderwijs (WVO deel II)

a. de postcode van de woonplaats;

b. de datum van in- of uitschrijving;

c. de soort onderwijs;

d. de schoolsoort;

e. het leerjaar of de groep;

f. indien van toepassing de aanduiding dat het betreft een leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond als bedoeld in artikel 12 van het Formatiebesluit W.V.O.; en

g. het registratienummer van de school of, indien sprake is van een nevenvestiging, het registratienummer daarvan.

6.5. Opleidingen educatie (WEB)

a. de postcode van de woonplaats;

b. de datum van inschrijving of einde inschrijving;

c. de opleiding;

d. de hoogste en de laatste vooropleiding;

e. het al dan niet betalen van cursusgeld;

f. het al dan niet volgen van een educatief programma als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering nieuwkomers;

g. educatieprogramma (vakken);

h. behaalde certificaten;

i. het uitstroomniveau of het behaalde diploma en de datum waarop het diploma is behaald; en

j. het registratienummer van de instelling en locatie.

6.6. Beroepsopleidingen (WEB)

a. de postcode van de woonplaats;

b. de datum van inschrijving of einde inschrijving;

c. de kwalificatie;

d. de leerweg;

e. het al dan niet behoren tot een doelgroep, bedoeld in artikel 2.2.2, vierde lid, van de WEB, of aangewezen bij een op grond van artikel 2.2.3, eerste lid, van de WEB vastgestelde ministeriële regeling;

f. de hoogste en de laatste vooropleiding;

g. het al dan niet betalen van cursusgeld;

h. de vordering van de studie;

i. het uitstroomniveau of het behaalde diploma en de datum waarop het diploma is behaald;

j. het betrokken landelijk orgaan beroepsonderwijs;

k. de omvang van beroepspraktijkvorming, de datum van begin en einde daarvan en het betrokken bedrijf dat of de betrokken organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt; en

l. het registratienummer van de instelling en locatie.

6.7. Instellingen voor hoger onderwijs (WHW)

a. de postcode op het tijdstip direct voorafgaand aan eerste inschrijving in het hoger onderwijs;

b. de vooropleiding;

c. de inschrijvingsvorm;

d. de soort inschrijving;

e. de opleiding of opleidingen;

f. de opleidingsfase;

g. het jaar en de maand van inschrijving;

h. het jaar en de maand van beëindiging van de inschrijving en de reden van de beëindiging van de inschrijving;

i. het eerste jaar van inschrijving aan een instelling voor hoger beroepsonderwijs, onderscheidenlijk wetenschappelijk onderwijs;

j. het eerste jaar van inschrijving aan de desbetreffende instelling;

k. de gegevens over de studievoortgang, bedoeld in de artikelen 7.9a en 7.9b van de WHW;

l. het al dan niet vrijgesteld zijn van het betalen van collegegeld op grond van artikel 7.48, vierde lid;

m. het jaar en de maand van het afsluitend examen en, indien van toepassing, het kandidaatsexamen; en

n. het registratienummer van de instelling.

7. Invoering van het persoonsgebonden nummer

Heroverweging van het invoeringstraject van het persoonsgebonden nummer heeft tot de conclusie geleid dat invoering op één tijdstip voor het gehele onderwijs een groot afbreukrisico meebrengt. Het veronderstelt dat de scholen en instellingen, ongeacht de onderwijssoort en de daarmee samenhangende inrichting van school- en instellingsorganisaties en -administraties, tot tijdige invoering in staat zijn. Invoering op hetzelfde tijdstip voor alle onderwijssoorten levert ook voor de betrokken uitvoeringsorganisaties grote risico's op. Besloten is om in de wet een geleidelijke invoering van het persoonsgebonden nummer mogelijk te maken. Zo vraagt het beleid met betrekking tot vroegtijdig schoolverlaten om harmonisering van de invoering in het domein VO en BVE. Daarentegen kan het persoonsgebonden nummer in het hoger onderwijs sneller worden ingevoerd omdat de sofi-nummers van de studenten al bekend zijn bij de IBG.

Allereerst zal worden bepaald dat de artikelen van de wet of onderdelen daarvan op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treden. Vanaf dat tijdstip beginnen de desbetreffende scholen of instellingen bij de (her)inschrijving van leerlingen of studenten het sofi-nummer te vragen. De leerlingen of studenten jonger dan 18 jaar zullen ruimschoots voor dat tijdstip van de Belastingdienst hun sofi-nummer vernemen, vergezeld van een uitleg over het gebruik van het sofi-nummer in het onderwijs. De aldus verzamelde gegevens worden in dat stadium nog niet gebruikt voor de bekostiging. In deze overgangsperiode worden nog geen onderwijsnummers verstrekt aan leerlingen of studenten die niet beschikken over een sofi-nummer. Pas als naar het oordeel van de IBG de vulling van het door haar beheerde basisregister kwantitatief en kwalitatief op orde is, wordt bij koninklijk besluit bepaald dat na een bepaald tijdstip de bekostiging plaatsvindt op basis van de geaggregeerde en geanonimiseerde gegevens uit het basisregister. Vanaf dat tijdstip zal de IBG aan leerlingen en studenten die geen sofi-nummer bezitten, een onderwijsnummer verstrekken.

Bij de bekendmaking van het sofi-nummer door de belastingdienst aan de ouders van met name 3½-jarigen zal duidelijk worden aangegeven dat deze bekendmaking van het sofi-nummer uitsluitend geschiedt ten behoeve van de (eerste) inschrijving bij een school.

8. Relatie tot de Wbp

Op de verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in het onderhavige wetsvoorstel is de Wbp onverkort van toepassing (artikel 2, eerste lid, Wbp). In deze nota van wijziging wordt dan ook aangesloten bij het begrippenkader van de Wbp.

De IBG moet als verantwoordelijke voor de gegevensverwerking handelen in overeenstemming met de in de Wbp gestelde voorwaarden voor de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens (hoofdstuk 2 Wbp). Het onderhavige wetsvoorstel bevat daarbij nog een aantal aanvullende bepalingen:

– Artikel 10 Wbp bepaalt dat persoonsgegevens – behoudens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden – niet langer mogen worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkene te identificeren, dan noodzakelijk is voor de verwerkelijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt. Het wetsvoorstel bepaalt deze termijn op 5 jaar na beëindiging van de laatste inschrijving aan een bekostigde onderwijsinstelling.

– Het wetsvoorstel bevat een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen aan de technische en organisatorische maatregelen die de IBG krachtens artikel 13 Wbp ten uitvoer moet leggen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Hiermee wordt een extra waarborg voor de privacy van betrokkenen gecreëerd.

In het basisregister worden gegevens omtrent het ras opgenomen. Dit is in overeenstemming met artikel 18 Wbp, omdat het opnemen van gegevens omtrent het ras geschiedt met het doel personen van bepaalde etnische minderheidsgroepen een bevoorrechte positie toe te kennen teneinde feitelijke ongelijkheden op te heffen of te verminderen. Het opnemen van de gegevens betreffende het geboorteland van de betrokkene en diens ouders is voor dat doel noodzakelijk. Op grond van artikel 18 Wbp zal opneming van deze gegevens achterwege blijven, respectievelijk zullen deze gegevens uit het basisregister worden verwijderd, indien de betrokkene of diens wettelijk vertegenwoordiger daartegen schriftelijk bezwaar heeft gemaakt.

Het basisregister bevat geen andere bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 Wbp.

Omdat de IBG krachtens het wetsvoorstel verplicht is een functionaris voor de gegevensbescherming als bedoeld in artikel 62 Wbp te benoemen, kan de IBG, alvorens met de verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in het wetsvoorstel aan te vangen, volstaan met een melding bij deze functionaris (artikel 27 Wbp). Een voorafgaand onderzoek door het College bescherming persoonsgegevens is niet vereist, omdat de verwerking van het persoonsgebonden nummer geschiedt voor de gevallen als omschreven in artikel 24 Wbp (zie artikel 31, eerste lid, onder a, Wbp).

Aangezien de vastlegging en de verstrekking van de persoonsgegevens bij de wet is voorgeschreven, behoeft de IBG de betrokkene slechts op diens verzoek te informeren over het wettelijk voorschrift dat tot de vastlegging of verstrekking van de hem betreffende gegevens heeft geleid (artikel 34, vijfde lid, Wbp).

De bepalingen inzake de rechten van de betrokkene (hoofdstuk 6 Wbp) zijn ten volle van toepassing, met uitzondering van de artikelen 40 tot en met 42. Daarbij moet wel bedacht worden dat een verzoek van betrokkene om – op zich juiste – gegevens te verwijderen die onderdeel uitmaken van de wettelijk vastgestelde gegevensset, door de IBG niet kan worden gehonoreerd, tenzij het gaat om gegevens betreffende het ras (geboorteland van de betrokkene en diens ouders) en de betrokkene tegen de verwerking daarvan schriftelijk bezwaar heeft gemaakt.

Ook de bepalingen in de Wbp omtrent het toezicht en de sancties (hoofdstukken 9 en 10) zijn ten volle van toepassing op de gegevensverwerking door IBG als bedoeld in het wetsvoorstel. In aanvulling hierop bepaalt het wetsvoorstel dat de IBG verplicht is een functionaris voor de gegevensbescherming te benoemen (krachtens artikel 62 Wbp is de benoeming van een dergelijke functionaris niet verplicht, maar optioneel).

9. Advies van de Registratiekamer

De Registratiekamer heeft op 21 juni 2000 advies uitgebracht over de tweede nota van wijziging.1 In de inleiding van het advies memoreert de Registratiekamer zijn advies van september 1996 aan mijn ambtsvoorganger over het toen voorliggende voorstel om persoonsgebonden nummers in het onderwijs in te voeren. De Registratiekamer constateerde dat haar advies nagenoeg geen invloed op het in december 1997 ingediende wetsvoorstel heeft gehad. Daarom richtte de Registratiekamer zich in februari 1998 per brief en een notitie met aantekeningen tot de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van de Tweede Kamer.

De Registratiekamer stelt zich thans op het standpunt dat het aan de Tweede Kamer toekomt om te beoordelen of de noodzaak voor de invoering van een persoonsgebonden nummer in het onderwijs overtuigend is aangetoond. De Registratiekamer meent dat de keuze voor het sofi-nummer als persoonsgebonden nummer in deze toelichting uitvoerig is toegelicht. Naar het oordeel van de Registratiekamer wordt de Tweede Kamer daarmee in staat gesteld de verschillende argumenten te wegen en te bepalen of de noodzaak voor het gebruik van het sofi-nummer thans voldoende is aangetoond.

De Registratiekamer onderstreept dat met de invoering van het sofi- nummer als persoonsgebonden nummer in het onderwijs een principiële stap wordt gezet. De ondergetekende erkent dat en onderschrijft de observatie van de Registratiekamer dat het hier niet langer gaat om gebruik van het sofi-nummer in het verkeer tussen overheid en de geregistreerde zelf, maar om daar buiten gelegen doelen, zoals controle op scholen en beleidsvoorbereiding. Mede om die reden is in deze nota van wijziging het wetsvoorstel op tal van punten aangescherpt, waarvan de Registratiekamer met waardering heeft kennis genomen.

De Registratiekamer waarschuwt tegen ongewenste uitwaaiering van het sofi-nummer. De Registratiekamer wijst in dat verband met name op samenwerkingsverbanden tussen instellingen die persoonsgegevens uitwisselen, en het gebruik van het sofi-nummer op het niveau van gemeenten. De ondergetekende onderkent dit gevaar. Zoals de Registratiekamer opmerkt is het de ambitie van het wetsvoorstel om zorgvuldig en verantwoord om te gaan met het sofi-nummer en de daaraan toe te voegen persoonsgegevens. De bepalingen van de Wbp zijn onverkort van toepassing op de bedoelde samenwerkingsverbanden en de gemeenten. Mocht in de praktijk blijken dat deze bepalingen voor de genoemde gevallen aanscherping behoeven, dan zal de ondergetekende aanvullende regelgeving bevorderen.

In paragraaf 7 is aangegeven dat de Belastingdienst is belast met de bekendmaking van het sofi-nummer ten behoeve van de (eerste) inschrijving aan een school. Ten onrechte wekte die passage de indruk dat de uitleg over het gebruik van het sofi-nummer in het onderwijs door de Belastingdienst wordt verzorgd. De Registratiekamer wijst op de verantwoordelijkheid van ondergetekende in deze. De ondergetekende erkent deze verantwoordelijkheid; de desbetreffende passage is aangepast.

Ondergetekende zal de nodige voorlichting aan instellingen en via de Belastingdienst aan de (ouders van) leerlingen verzorgen. De voorlichting aan (ouders van) leerlingen zal zijn gesteld in het Nederlands, Turks en Arabisch en zal op aanvraag beschikbaar zijn in het Engels, Frans en Duits.

De ondergetekende onderschrijft de opvatting van de Registratiekamer dat de indruk van een sluipende invoering van een persoonsnummer voor algemeen gebruik nadrukkelijk moet worden tegengegaan. Aan dit aspect zal in de voorlichting aandacht worden besteed. Deze nota van wijziging beoogt immers de nodige waarborgen te scheppen dat uitwaaiering van het sofi-nummer als gevolg van gebruik in het onderwijs niet voor kan komen.

10. Financiële paragraaf

Voor de invoering van het persoonsgebonden nummer worden de kosten geraamd op 25 miljoen gulden in 2001. Ze betreffen kosten van herinrichting IBG/Cfi en van inrichting van het geautomatiseerd berichtenverkeer tussen de IBG en de scholen.

Tegenover deze incidentele uitgavenpost staan structurele opbrengsten ingaande het cursusjaar 2002/2003. De verwachting is dat het persoonsgebonden nummer in het onderwijs in dat cursusjaar kan worden ingevoerd. Dubbeltellingen van leerlingen zullen dan niet meer voorkomen. De geraamde structurele opbrengst van 30 miljoen gulden houdt verband met het vervallen van de dubbeltellingen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

I

Artikelen I tot en met VI

Deze nota van wijziging strekt er in de eerste plaats toe het wetsvoorstel inhoudelijk aan te passen aan de in het algemene deel van deze nota van toelichting beschreven uitgangspunten. De nota van wijziging heeft echter mede tot doel het wetsvoorstel aan te passen aan de wijzigingen in de onderwijswetgeving die hebben plaatsgevonden sedert de indiening van het voorliggende wetsvoorstel. De meest omvangrijke wijzigingen vloeien voort uit:

– de Wet van 2 juli 1997 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met verbetering van de aansluiting van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en het hoger algemeen voortgezet onderwijs op het hoger onderwijs (profielen voortgezet onderwijs) (Stb. 322);

– de Wet van 2 april 1998 tot wijziging van enkele onderwijswetten en technische wijziging van enkele andere wetten in verband met het tot- standbrengen van onder meer een Wet op het primair onderwijs en een Wet op de expertisecentra (Stb. 228);

– de Wet van 25 mei 1998 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van leerwegen in de hogere leerjaren van het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede van leerwegondersteunend en praktijkonderwijs (regeling leerwegen mavo en vbo; invoering leerwegondersteunend en praktijkonderwijs) (Stb. 337);

– de Wet studiefinanciering 2000, die met ingang van 1 september 2000 de Wet op de studiefinanciering heeft vervangen.

Gelet op de aard en de omvang van de hieruit voortvloeiende aanpassingen, tezamen met de hiervoor beschreven inhoudelijke wijzigingen, is besloten de artikelen I tot en met VI geheel te vervangen. Het nieuwe artikel VI bevat de wijzigingen in de nieuwe Wet studiefinanciering 2000; ten opzichte van het oude artikel VI (wijzigingen in de Wet op de studiefinanciering) zijn geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht. Dit artikel behoeft derhalve geen nadere toelichting.

De nieuwe artikelen I tot en met V worden hierna toegelicht aan de hand van de voorgestelde wijzigingen in de WPO. De dienovereenkomstige wijzigingen in de WEC, de WVO, de WEB en de WHW worden niet afzonderlijk toegelicht. Wijzigingen in de laatstgenoemde wetten worden uitsluitend toegelicht voor zover zij inhoudelijk afwijken van de wijzigingen in de WPO.

Met betrekking tot de WHW kan worden opgemerkt dat de bepalingen die betrekking op het Criho worden vervangen door de bepalingen die betrekking hebben op het basisregister. Het Criho als afzonderlijk bestand verdwijnt daarmee; de inhoud gaat op in het basisregister.

De oude artikelen XVI tot en met XXV zijn thans geïncorporeerd in de artikelen I tot en met X.

Artikel 1 WPO (artikelen 1 WEC, 1 en 124 WVO, 1.1.1 WEB, 1.1 WHW)

Vanwege de nieuwe rol van de IBG op het gebied van het beheer van het basisregister en de plaats die deze instantie hierdoor krijgt in de WPO, is het wenselijk het begrip «Informatie Beheer Groep» op te nemen in de definitiebepaling.

Het begrip «persoonsgebonden nummer» komt in de plaats van de omschrijving «sociaal-fiscaal nummer of onderwijsnummer». Dit verhoogt de leesbaarheid van de betrokken artikelen. Voor het begrip sociaal-fiscaalnummer wordt verwezen naar artikel 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals dit artikel komt te luiden na de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel 40a WPO (artikelen 42a WEC, 27b en 162a WVO, 8.1.1a WEB en 7.38 WHW)

Dit artikel is inhoudelijk gelijk aan het voorgestelde artikel 24a WBO van het oorspronkelijke wetsvoorstel (artikel I, onderdeel A, juncto artikel XVI, onderdeel A), met dien verstande dat de melding door het bevoegd gezag geschiedt bij de IBG, en niet bij de minister.

De gekozen systematiek maakt de artikelen XVI tot en met XXV van het oorspronkelijke wetsvoorstel overbodig.

Artikel 178a WPO (artikelen 164a WEC, 103b en 279a WVO, 2.3.6a en 2.5.5a WEB, 7.52 WHW)

In de gegevensset WPO (artikel 178a, tweede lid) zijn vier gegevens toegevoegd:

– aanduiding cumi-leerling, indien het een speciale school voor basisonderwijs betreft, dan wel aanduiding cumi-leerling met uitzondering van leerlingen van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba, indien het een basisschool betreft;

– voor- en vroegschoolse educatie;

– uitslag eindtoets basisonderwijs;

– advies VO.

Het eerste gegeven is noodzakelijk voor de bekostiging. De andere drie gegevens zijn niet noodzakelijk voor de bekostiging, maar zijn wel van essentieel belang voor de beleidsvoorbereiding van zowel het rijk als de gemeenten (o.a. de goa-monitor).

In de gegevensset WVO deel I (artikel 103b, tweede lid) zijn toegevoegd: examenvakken, cijfers schoolexamen en centraal examen, eindcijfers en uitslag (deel)eindexamen. De scholen zijn thans reeds op grond van artikel 56 van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. verplicht deze gegevens op individueel niveau te verstrekken aan de IBG.

In de tekst van het tweede lid is duidelijker tot uitdrukking gebracht dat het gebruik van het persoonsgebonden nummer en de daaraan gekoppelde gegevens in het verkeer met de IBG geen discretionaire bevoegdheid is van het bevoegd gezag, maar een verplichting.

Krachtens het derde lid kan bij ministeriële regeling een nadere specificatie worden gegeven van de gegevens, bedoeld in het tweede lid. Het gaat daarbij om verbijzonderingen en nadere invullingen; in geen geval kan de gegevensset bij ministeriële regeling worden uitgebreid. Daarnaast kunnen regels worden gesteld omtrent de tijdstippen en de wijze van verstrekking van de gegevens; dit betreft regels van technische aard.

Het vierde lid is het complement van artikel 178d (zie aldaar).

Het gebruik van het persoongebonden nummer in het verkeer met de gemeente in het kader van de Leerplichtwet 1969 was reeds opgenomen in artikel 112a, eerste lid, WBO van het oorspronkelijke wetsvoorstel, maar is thans als verplichting geformuleerd en opgenomen in het vijfde lid. In de artikelen 2.3.6a WEB (betreffende educatie) en 7.52 WHW ontbreekt dit onderdeel uiteraard.

Het zesde en het zevende lid zijn inhoudelijk gelijk aan artikel 112a, derde en vijfde lid, van het oorspronkelijke wetsvoorstel.

Artikel 2.3.6a WEB bevat een specifieke bepaling omtrent het gebruik van het persoonsgebonden nummer van een deelnemer aan een educatief programma in het kader van het inburgeringstraject voor nieuwkomers. Het bevoegd gezag is verplicht dit nummer te gebruiken in het verkeer met een gemeente ten behoeve van de voortgangsregistratie van het inburgeringsprogramma van de desbetreffende deelnemer. In het algemene deel van de toelichting is dit reeds nader toegelicht.

Artikel 178b WPO (artikelen 164b WEC, 103c en 279b WVO, 2.3.6b en 2.5.5b WEB, 7.52a WHW)

Krachtens het eerste lid toetst de IBG de door de school verstrekte gegevens op juistheid en volledigheid. Deze toetsing houdt in dat de IBG in ieder geval controleert of alle velden zijn ingevuld en of er geen incompatibiliteiten voorkomen; zij kan dit doen door de verstrekte gegevens te vergelijken met andere gegevens in het basisregister. In het primair en het voortgezet onderwijs is het bijvoorbeeld niet mogelijk dat eenzelfde leerling op twee verschillende scholen staat ingeschreven. Indien derhalve twee scholen dezelfde leerling opgeven, betekent dit dat ten minste een van die scholen dit – al dan niet opzettelijk – ten onrechte doet. De IBG zal hierover met de desbetreffende scholen communiceren. Normaal gesproken zal het probleem dan snel opgelost zijn, maar als beide scholen volhouden dat zij de leerling terecht hebben ingeschreven, zal de IBG dit op grond van het derde lid aan de minister melden. De minister kan in dat geval de inspectie opdragen een onderzoek in te stellen.

De IBG kan niet ambtshalve wijzigingen aanbrengen in de door het bevoegd gezag verstrekte gegevens. Wijzigingen kunnen uitsluitend worden aangebracht met instemming van het bevoegd gezag. Daarnaast kunnen wijzigingen worden aangebracht die voortvloeien uit een onherroepelijk geworden bekostigingsbeschikking van de minister (zie artikel 178c).

De IBG toetst niet of de verstrekte gegevens in overeenstemming zijn met de bescheiden die in de schooladministratie zijn opgenomen. Dit blijft de uitsluitende verantwoordelijkheid van de school zelf en haar accountant. De inspectie houdt hierop toezicht.

De school is verplicht de IBG alle inlichtingen te verstrekken die de IBG nodig acht voor de uitvoering van haar taak. De school is bovendien verplicht eraan mee te werken dat de in het basisregister opgenomen gegevens juist en volledig zijn.

Indien de IBG in de door een school opgegeven gegevens onregelmatigheden constateert die in contacten met de school niet kunnen worden opgelost (zie het hiervoor genoemde voorbeeld), meldt zij dit aan de minister. De minister kan de inspectie opdragen ter plekke een onderzoek in te stellen. De IBG verstrekt de voor dat onderzoek noodzakelijke gegevens, met inbegrip van de persoonsgebonden nummers, aan de inspectie. Indien de inspectie constateert dat de school de wet heeft overtreden, meldt zij dit aan de minister tezamen met de relevante gegevens. De minister heeft deze gegevens nodig om te kunnen beoordelen of het nodig is een (bekostigings)sanctie op te leggen aan de school, en zo ja, om deze sanctie richting school te kunnen motiveren.

Omdat de minister geen directe bekostigingsrelatie heeft met de regionale opleidingencentra voor wat betreft educatie en geen bekostigingssancties kan opleggen, ontbreekt de meldingsplicht van de IBG in artikel 2.3.6b WEB.

De persoonsgegevens waarover de inspectie en de minister kunnen beschikken op grond van het derde lid, mogen uiteraard geen nadelige consequenties hebben voor de betrokken leerlingen zelf of hun ouders. De verstrekking van verblijfsrechtelijke gegevens van vreemdelingen door de minister of de inspectie aan de vreemdelingendienst wordt in het vierde lid uitdrukkelijk uitgesloten, in het verlengde van artikel 178a, zevende lid, WPO.

Artikel 178c WPO (artikelen 164c WEC, 103d en 279c WVO, 2.3.6c en 2.5.5c WEB, 7.52b WHW)

De gegevens in het basisregister worden door de minister gebruikt ten behoeve van het bekostigingsproces en vormen een essentiële input voor de begrotings- en beleidsvoorbereiding. Het is echter niet nodig, en uit een oogpunt van privacy ook ongewenst, dat de minister hiervoor de beschikking krijgt over de gegevens in een zodanige vorm dat individuele leerlingen geïdentificeerd of identificeerbaar zijn. Dit betekent dat in ieder geval de persoonsgebonden nummers niet verstrekt zullen worden. Afhankelijk van het doel van de verstrekking (bekostiging, begrotingsvoorbereiding of beleidsvoorbereiding) vindt de verstrekking geanonimiseerd, gesommeerd of geaggregeerd plaats. Bij algemene maatregel van bestuur op grond van het derde lid kan dit voor de verschillende doeleinden nader worden uitgewerkt.

Omdat de gegevens die de minister op grond van artikel 178c WPO van de IBG ontvangt, door de IBG zodanig zijn bewerkt dat zij niet langer geïdentificeerde of identificeerbare leerlingen betreffen, kunnen zij niet worden aangemerkt als persoonsgegevens in de zin van de Wbp. Het staat de minister derhalve vrij deze gegevens verder te verwerken ten behoeve van de bekostiging en de begrotings- en beleidsvoorbereiding; de Wbp is op deze verwerking niet van toepassing.

De minister (Cfi) is verantwoordelijk voor de bekostiging en dient zich derhalve een zelfstandig oordeel te vormen over de juistheid van de voor de bekostiging relevante leerlinggegevens waarover hij via de IBG de beschikking krijgt. De opgave van de IBG is derhalve voor de minister niet bindend: hij kan ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van deze opgave afwijken voorzover de door de onderwijsinstelling aan de IBG verstrekte gegevens naar zijn oordeel onjuist of onvolledig zijn. De definitieve vaststelling van de voor de bekostiging relevante gegevens maakt deel uit van de bekostigingsbeschikking. Nadat de bekostigingsbeschikking onherroepelijk is geworden, neemt de IBG eventuele wijzigingen in de gegevens op in het basisregister.

Ook de inspectie heeft gegevens uit het basisregister nodig, bijvoorbeeld voor het vervaardigen van de zogenaamde kwaliteitskaarten. Hiervoor geldt overigens hetzelfde als voor de gegevensverstrekking aan de minister.

Artikel 178d WPO (artikelen 164d WEC, 103e en 279d WVO, 2.5.5d WEB, 7.52c WHW)

De minister maakt voor de bekostiging van de scholen gebruik van de gegevens die hij op grond van artikel 178c WPO ontvangt uit het basisregister. In de meeste gevallen zal dit voldoende zijn. Soms zal een school echter vragen hebben over de vaststelling van de bekostiging en de wijze waarop deze vaststelling tot stand is gekomen. Om deze vragen naar behoren te kunnen beantwoorden, moet de minister (in de praktijk: de Cfi) toegang hebben tot de persoonsgegevens die over de leerlingen van de desbetreffende school in het basisregister zijn opgenomen. Deze toegang is strikt beperkt tot het raadplegen van de gegevens. Enige andere vorm van verwerking door de minister (zoals vastleggen of wijzigen) is niet toegestaan. Bovendien mag dit raadplegen uitsluitend geschieden ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van een (bepaalde) school; onder vaststelling van de bekostiging wordt mede verstaan de afwikkeling van eventuele bezwaarschriften en beroepsprocedures dienaangaande. De minister mag de geraadpleegde persoonsgegevens dus niet gebruiken voor bijvoorbeeld de begrotings- of beleidsvoorbereiding. Tot slot zal de bevoegdheid tot het raadplegen van de leerlinggegevens op grond van het tweede lid bij algemene maatregel van bestuur worden beperkt tot die gegevens die voor de bekostiging relevant zijn. In eventuele andere leerlinggegevens, zoals de uitslag van de eindtoets basisonderwijs, krijgt de minister geen inzage. In deze algemene maatregel van bestuur zal bovendien worden bepaald op welke wijze en onder welke voorwaarden (onder andere ten aanzien van de organisatie) de minister het basisregister kan raadplegen.

In het derde lid is geregeld dat de minister de persoonsgebonden nummers van de leerlingen en de daaraan gekoppelde gegevens kan gebruiken in het verkeer met de desbetreffende school. Het spiegelbeeld van deze bepaling is opgenomen in artikel 178a, vierde lid.

In de WEB ontbreekt een overeenkomstige bepaling voor zover het educatie betreft, omdat de minister voor wat betreft educatie geen directe bekostigingsrelatie met de instellingen heeft.

Artikel 178e WPO (artikelen 164e WEC, 103f en 279e WVO, 2.5.5e WEB)

In dit artikel wordt vastgelegd dat de gemeente de persoonsgebonden nummers van de leerlingen uitsluitend mag gebruiken ten behoeve van de registratie van leerplichtigen in het belang van het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet 1969. Dit laat uiteraard onverlet de bevoegdheid die de gemeente op grond van andere wetten heeft om het sofi-nummer te gebruiken.

Artikel 2.3.6d WEB

Voor wat betreft educatie is het gebruik van het persoonsgebonden nummer van een deelnemer beperkt tot de voortgangsregistratie van het inburgeringsprogramma. Dit geldt uitsluitend met betrekking tot nieuwkomers die een educatief programma in het kader van de inburgering volgen.

Artikelen III, onderdelen C en D, en IV, onderdelen C, D, G en H

De artikelen in de WVO en de WEB die de grondslag vormen voor het zogenaamde informatiestatuut, worden aangepast in die zin dat de desbetreffende algemene maatregelen van bestuur geen betrekking kunnen hebben op de in dit wetsvoorstel geregelde gegevensverstrekking op basis van persoonsgebonden nummers. Dit wetsvoorstel bevat daarvoor een uitputtende regeling.

II tot en met IV; VI; VIII tot en met XI; XIII

Deze onderdelen bevatten aanpassingen die direct voortvloeien uit de gewijzigde opzet in deze nota van wijziging. Zij bevatten geen inhoudelijke wijzigingen die toelichting behoeven.

V

Artikel X

De regeling van het basisregister onderwijs wordt opgenomen in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank. Daartoe wordt artikel X van het wetsvoorstel vervangen.

A

Voor het begrip sociaal-fiscaalnummer (onderdeel van de definitie van persoonsgebonden nummer) wordt verwezen naar artikel 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals dit artikel komt te luiden na de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001.

B

Het beheer van het basisregister wordt een van de kerntaken van de IBG.

C

In deze nota van wijziging wordt het gebruik van het persoonsgebonden nummer door de IBG als registratienummer beperkt tot de wettelijke taken van de IBG.

E

Artikel 8a

Krachtens artikel 62 Wbp is de benoeming van een (onafhankelijke) functionaris voor de gegevensbescherming optioneel. Artikel 8a wijkt daarvan in zoverre af, dat de benoeming van een dergelijke functionaris bij de IBG verplicht is. De artikelen 63 en 64 Wbp (omschrijving van de taken en bevoegdheden) zijn op deze functionaris onverkort van toepassing.

De functionaris ziet niet alleen toe op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de basisregistratie, maar op alle verwerkingen binnen de IBG-organisatie. De onderhavige bepaling is daarom opgenomen in hoofdstuk II van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, en niet in het nieuwe hoofdstuk IIA.

F

Artikel 9a

Dit artikel beschrijft het doel van het basisregister. Dit wordt in de volgende artikelen nader uitgewerkt. Bovendien wordt vastgelegd dat de hoofddirectie van de IBG in de zin van de Wbp de verantwoordelijke is voor de verwerking van de persoonsgegevens in het basisregister.

Artikel 9b

In het eerste lid wordt vastgelegd welke gegevens in het basisregister worden opgenomen. De onderdelen a tot en met f zijn een optelsom van de gegevens die in de WPO, de WEC, de WVO, de WEB en de WHW worden genoemd. Onderdeel g voegt daaraan toe een aantal persoonsgegevens die de IBG overneemt uit de gemeentelijke basisadministratie (koppeling geschiedt aan de hand van het sofi-nummer op basis van de GBA-autorisatie waarover de IBG beschikt). De gegevens, genoemd in het eerste lid, zijn limitatief: andere dan de genoemde gegevens worden niet in het basisregister opgenomen.

Het tweede lid stelt de bewaartermijn van de gegevens op vijf jaar na beëindiging van de laatste inschrijving aan een bekostigde onderwijsinstelling. In het algemene deel wordt nader op deze bewaartermijn ingegaan.

Het derde lid bepaalt dat de gegevens na afloop van de termijn, bedoeld in het derde lid, mogen worden bewaard voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden. De gegevens zijn dan niet langer onderdeel van het basisregister en de hoofddirectie moet in dat geval de nodige voorzieningen treffen teneinde te verzekeren dat de desbetreffende gegevens uitsluitend voor deze specifieke doeleinden worden gebruikt. Deze bepaling is in overeenstemming met artikel 10, tweede lid, Wbp.

Artikel 9c

Artikel 13 Wbp verplicht de verantwoordelijke passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer te leggen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. In het verlengde hiervan bepaalt artikel 9c dat hieromtrent bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. De maatregelen kunnen daarmee worden toegespitst op de bijzondere functie van het basisregister.

Artikel 9d

De artikelen 9d en 9e bevatten bepalingen omtrent het verstrekken van gegevens uit het basisregister. Artikel 9d gaat over het verstrekken van gegevens aan de betrokkene (degene op wie het persoonsgegeven betrekking heeft), aan de onderwijsinstelling waar de betrokkene is of was ingeschreven en aan personen en organen binnen de IBG-organisatie, terwijl artikel 9e gaat over het verstrekken van gegevens aan derden (uitsluitend de minister, burgemeester en wethouders, de Sociale Verzekeringsbank en het CBS, voor de in artikel 9e genoemde doeleinden).

Gegevens uit het basisregister mogen krachtens artikel 9d, tweede lid, onder a, worden verstrekt aan personen en organen binnen de IBG-organisatie, voorzover dat bij wet is vereist of wordt toegestaan. Het gaat daarbij om de uitvoering van de Wet studiefinanciering 2000, de Wet tegemoetkoming studiekosten en de Les- en cursusgeldwet. Het verstrekken van gegevens binnen de IBG-organisatie is op grond van het tweede lid, onder b, bovendien toegestaan voorzover dat in het belang is van de uitoefening van de wettelijke taken van de IBG én de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Omdat de IBG voor deze taken het persoonsgebonden nummer ook als registratienummer mag gebruiken (artikel 3a), kan het basisregister onder de gestelde voorwaarden gekoppeld worden aan andere IBG-bestanden. Dit is in het bijzonder van belang voor het door de IBG beheerde examenregister.

De hoofddirectie van de IBG stelt regels omtrent de wijze van verstrekking van gegevens aan personen en organen binnen de IBG-organisatie en omtrent de toegang van deze personen en organen tot het basisregister. De hoofddirectie dient daarbij de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde nadere regels omtrent de technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen (artikel 9c) in acht te nemen, uiteraard naast de normen van het tweede lid. De door de hoofddirectie gestelde regels behoeven de goedkeuring van de Raad van Toezicht (artikel 8, vierde lid, onderdeel a).

Artikel 9e

In de sectorale onderwijswetten (WPO, WEC, WVO, WEB en WHW) is opgenomen onder welke voorwaarden en voor welke doeleinden de minister de beschikking kan krijgen over gegevens uit het basisregister, onderscheidenlijk het basisregister kan raadplegen. Artikel 9e, eerste lid, is hiervan het complement.

Het tweede en het derde lid, betreffende de verstrekking van gegevens aan burgemeester en wethouders en de Sociale Verzekeringsbank, zijn inhoudelijk gelijk aan het huidige artikel 7.52, tweede lid, tweede volzin, WHW inzake het Criho. De verplichting van de IBG om deze gegevens te verstrekken, vloeit voort uit de in deze leden genoemde wetten.

In het vierde lid wordt de doeleinden omschreven waarvoor het CBS de gegevens uit het basisregister in ieder geval moet gebruiken: ten behoeve van de beleidsvoorbereiding van de minister en ten behoeve van door de gemeente toe te kennen bedragen voor educatie en de begrotings- en beleidsvoorbereiding van de gemeenten inzake de gemeentelijke taken op het gebied van onderwijs (zoals het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid, het onderwijs in allochtone levende talen en de educatie). De vergoedingen voor educatie berusten krachtens artikel 2.3.4 WEB op een door een gemeentebestuur met het bevoegd gezag van de desbetreffende instelling gesloten overeenkomst, en zijn dus niet rechtstreeks afhankelijk van de door het CBS aan de gemeente verstrekte informatie.

Het CBS verstrekt de bedoelde gegevens aan de minister en de gemeenten met inachtneming van de Wet op het Centraal bureau en de Centrale commissie voor de statistiek. Dit betekent dat deze gegevens door het CBS slechts zodanig openbaar mogen worden gemaakt dat daaraan geen herkenbare gegevens over een afzonderlijke persoon, onderneming of instelling, dan wel een afzonderlijk huishouden kunnen worden ontleend, tenzij, ingeval het gegevens met betrekking tot een onderneming of instelling betreft, er een gegronde reden is om aan te nemen dat bij de betrokken onderneming of instelling geen bedenkingen bestaan tegen de openbaarmaking (artikel 11 van laatstgenoemde wet). Voor de rijks- en gemeentelijke verantwoordelijkheden op het gebied van onderwijs is het echter gewenst dat het CBS de gegevens openbaar kan maken op het niveau van school respectievelijk instelling. Het vijfde lid bevat hiervoor een voorziening. Het gaat daarbij om een bevoegdheid van het CBS en niet om een verplichting. Het CBS bepaalt of de gegevens op instellingsniveau openbaar worden gemaakt, en zo ja op welke wijze.

Het staat het CBS overigens vrij de van de IBG verkregen gegevens verder te gebruiken overeenkomstig de Wet op het Centraal bureau en de Centrale commissie voor de statistiek.

Met uitzondering van de minister voor wat betreft de in de sectorale onderwijswetten geregelde raadpleging van het basisregister, hebben de in artikel 9e genoemde personen en organen geen directe toegang tot het basisregister (zesde lid).

I

Deze bepaling verplicht de IBG jaarlijks in het jaarverslag (dat mede aan de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt aangeboden) verantwoording af te leggen over de doelmatigheid en doeltreffendheid van de beveiligingsmaatregelen inzake het basisregister.

VII

In het nieuwe artikel XIa wordt bepaald dat de regeling omtrent toekenning van het onderwijsnummer bij gebreke van een sofi-nummer pas van toepassing is vanaf 2 oktober (voor het hoger onderwijs: vanaf 1 augustus) van een bij koninklijk besluit vast te stellen jaar. Dit koninklijk besluit zal worden getroffen nadat ten minste één jaar zonder noemenswaardige problemen is «proefgedraaid» met uitsluitend het sofi-nummer. Tot dat tijdstip zullen de gegevens in het basisregister, die dan nog niet compleet zijn (de leerlingen die niet beschikken over een sofi-nummer ontbreken dan immers nog), niet worden gebruikt voor de bekostiging.

XII

Voor wat betreft het vervallen van de artikelen XVI tot en met XXV kan worden verwezen naar de toelichting op onderdeel I.

XIV

Artikel XXVIII

Recentelijk is bij de Tweede Kamer ingediend het wetsvoorstel inzake de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (RMC-functie). In overeenstemming met hetgeen inzake het gebruik van het persoonsgebonden nummer door de gemeente ten behoeve van de uitvoering van de Leerplichtwet 1969 is geregeld, regelt artikel XXVIII het gebruik van het persoonsgebonden nummer door de gemeente ten behoeve van de RMC-functie. Dit betekent dat het persoonsgebonden nummer van een leerling/voortijdig schoolverlater door het bevoegd gezag moet worden gebruikt bij de opgave aan burgemeester en wethouders, en dat de gemeente dit nummer mag gebruiken voor de registratie van voortijdige schoolverlaters en voor het systeem van doorverwijzing van voortijdige schoolverlaters naar onderwijs of arbeidsmarkt.

Artikel XXIX

In het algemene deel van deze toelichting is reeds ingegaan op het invoeringstraject van het onderhavige wetsvoorstel.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans


XNoot
1

Onder persoonsgegevens wordt in deze toelichting verstaan een persoonsgegeven in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven