Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25806 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25806 nr. 4 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 februari 1998
Hierbij bied ik u een notitie aan over het onderwerp Tegoeden Tweede Wereldoorlog.
In deze brief wordt ingegaan op de vragen die door de Kamer op 18 december jl. in een commissievergadering Financiën aan mij gesteld zijn. Daarnaast heb ik in mijn brief van 8 januari aangekondigd U in februari nader te zullen inlichten over het onderwerp Tegoeden Tweede Wereldoorlog.
Allereerst wordt kort ingegaan op de werkvelden van de verschillende commissies.
De commissie-Ekkart (kunst) doet onderzoek naar de herkomst van verloren gegane kunstwerken die na de WO II weer zijn opgespoord en vervolgens in het bezit zijn gekomen van de toenmalige Stichting Nederlands Kunstbezit. Het onderzoek richt zich op de vraag of de oorspronkelijke eigenaar, voorzover niet bekend, alsnog is te achterhalen. Opgemerkt zij nog dat de Goudstikker-zaak hier niet aan de orde komt, maar zijn eigen traject volgt.
De commissie-Van Galen (Indische Tegoeden) heeft als taakopdracht het doen uitvoeren van bronnen- en archiefonderzoek naar door de Japanse bezetter in beslag genomen particuliere Nederlandse bank- en verzekeringstegoeden tijdens de Tweede Wereldoorlog in het voormalig Nederlands-Indië, het doen uitvoeren van onderzoek naar het rechtsherstel rond die financiële tegoeden, en het eventueel doen uitvoeren van een onderzoek dat zich zou kunnen richten op overige in beslag genomen particuliere bezittingen. Een viertal onderzoekers zal de opdracht krijgen om in circa drie maanden een inventarisatie te maken van het bronnenmateriaal. Aan de hand van de resultaten zal worden bepaald welke thema's zich lenen voor verder onderzoek. Tevens wordt bezien welke juridische mogelijkheden er zijn voor het indienen van individuele claims. De commissie is op 3 februari 1998 door de Minister van VWS officieel geïnstalleerd. Het postadres van de commissie is bij VWS/Directie Verzetsdeelnemers, Vervolgden en Burger-oorlogsgetroffenen ondergebracht.
De commissie-Van Kemenade (nazi-goud) heeft als taak het kritisch volgen van onderzoeken naar tegoeden uit de WO II bij buitenlandse banken; het objectiveren van claims die vanuit Nederland gelegd kunnen worden op tegoeden en het desgevraagd adviseren omtrent verdelingssystematieken die ter zake toegepast kunnen worden.
Het eerste deel van het onderzoek van de commissie-Kordes (LIRO) is inmiddels afgerond. Dit deel was gericht op het bericht over de verkoop van kleinoden, afkomstig uit de kluis van Lippmann-Rosenthal aan medewerkers van het Agentschap/Waarborgfonds Rechtsherstel omstreeks 1968. Het tweede deel van het onderzoek richt zich op de archieven welke van belang zijn (geweest) bij de afwikkeling van joodse claims (Liro-kaartsysteem, andere Liro-archieven en overige archieven).
De commissie-Scholten (financiële tegoeden Nederland) heeft als opdracht een onderzoek te verrichten naar de feitelijke systematiek rond financiële tegoeden van oorlogsslachtoffers WO II bij banken en verzekeraars in Nederland. Daarbij kan aan de orde komen de rol van banken en verzekeraars, alsmede de rol van de overheid waar deze relevant is.
Het geheel van de commissies overziende, zijn er voor wat betreft de lopende historische beschrijving enige open punten:
– bepaalde geroofde goederen (onroerend goed, kluisjes bij banken). De restitutie van onroerend goed is na de oorlog afgewikkeld door een afdeling van de Raad voor het Rechtsherstel en er zijn thans geen aanwijzingen (bv door claims) dat dit opnieuw onderzocht zou moeten worden. De problematiek van de kluisjes bij de banken is bekend. Er zijn van kluisjes waarschijnlijk geen administraties bijgehouden waardoor de onderzoekbaarheid moeilijk is. In de meeste gevallen gaat het waarschijnlijk om sieraden, in dat geval zou het passen binnen de taakopdracht van de commissie-Kordes. Tegelijkertijd is ook bekend dat financiële tegoeden in kluisjes opgeborgen zijn, in dat geval zou het passen binnen de taakopdracht van de commissie-Scholten;
– bepaalde – om wille van ras, sexuele geaardheid, politieke overtuiging – vervolgde groepen. Bekend is dat deze groepen net zoals de joden op grote schaal beroofd zijn en dat het naoorlogs rechtsherstel op hen eveneens van toepassing was. Een aparte studie van deze groepen ligt niet voor de hand omdat deze groepen in de historische beschrijving zowel bij Scholten (financiële tegoeden) als Kordes (tastbare goederen) aan de orde komen;
– opvang joodse oorlogsslachtoffers na de tweede wereldoorlog (zie verder punt 5).
Er zijn enige overlappingen tussen de commissies, de belangrijkste is die tussen de commissie-Scholten en -Kordes (zie verder punt 3). Een andere is die tussen de commissie-Scholten en Van Kemenade. Het RIOD levert op korte termijn ten behoeve van de commissie-Van Kemenade een beknopt algemeen overzicht aan van de roof tijdens de bezetting en het rechtsherstel na de oorlog van met name het joodse bezit. Dit zal ook gebruikt kunnen worden door de commissies-Scholten en -Kordes.
Nog een overlap is die tussen de commissie-Scholten en -Van Galen. De commissie-Scholten kijkt naar financiële tegoeden in Nederland waarbij tegoeden van Indische Nederlanders in Nederland eveneens aan de orde kunnen zijn.
De nadere werkverdeling op het onderzoeksvlak wordt thans nader uitgewerkt. Door goede werkafspraken tussen de betrokken commissies zal dubbel werk worden voorkomen.
3. Tweede deel taakopdracht Kordes
In de eerste fase van het onderzoek is in het bijzonder aandacht besteed aan de verkopen in de periode rond 1968 van goederen aan medewerkers van het Agentschap, destijds gevestigd aan de Herengracht te Amsterdam. Daarbij is antwoord gegeven op vragen hoe de toedracht is geweest en hoe te verklaren is dat deze gebeurtenis zo lang aan de openbaarheid onttrokken is geweest.
Ik maak van de gelegenheid gebruik U melding te maken van het feit dat op korte termijn de opbrengst van de verkoop 1968 met inachtneming van inflatie en rente overgemaakt zal worden aan het JMW. Ik heb hierover overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap.
In de tweede fase van het onderzoek zal het beheer van tijdens de oorlogsjaren in beslag genomen goederen in een breder kader worden getrokken.
De tweede fase valt uiteen in de volgende onderzoeksvragen:
1. Welke archieven zijn bij de behandeling van joodse en andere claims van in beslag genomen goederen van belang geweest en wie was verantwoordelijk voor het beheer van de archieven?
2. Waar bevinden deze archieven zich, zijn de archieven volledig en wat is de inhoud van deze archieven?
3. Op welke wijze zijn de betreffende archieven gebruikt bij de afwikkeling van joodse en andere claims van in de oorlog in beslag genomen goederen?
4. Zijn in dat kader aanwijzingen te onderkennen dat met betrekking tot de afwikkeling vergelijkbare gebeurtenissen hebben plaatsgevonden als bij de afwikkeling van de aan het Agentschap in beheer gegeven goederen?
5. Welke categorieën van claims/vragen zijn in de verschillende bij de commissie binnengekomen brieven aan te treffen?
6. Hoe is de systematiek geweest waarmee het naoorlogs rechtsherstel van de goederen is vormgegeven, mede in het licht van voornoemde categorieën van claims/vragen?1
7. Werpen de gegevens nieuw licht op de onderscheiden categorieën van claims/vragen?
8. Het uiteindelijk formuleren van een algemeen oordeel over de categorieën claims/vragen en het per categorie aangeven van procedures/werkwijze/procesgang ten aanzien van behandeling van individuele claims.
De commissie-Scholten en de commissie-Kordes zijn complementair. De commissie-Scholten vindt haar onderzoeksmatig vertrekpunt in de verordeningen over inbeslagname van financiële tegoeden, met name de LIRO-1 verordening uit 19412. Voor het onderzoek van de commissie-Kordes is met name de LIRO-2 verordening uit 1942 over de inbeslagname van tastbare goederen van belang. Tegelijkertijd wordt onderkend dat het naoorlogs bronnenmateriaal (LVVS3, CADSU4) – essentieel voor het zicht op het naoorlogs rechtsherstel – voor een groot deel hetzelfde is. Om doublures te voorkomen, zullen de commissies-Scholten en -Kordes hun werkzaamheden op elkaar afstemmen (onderzoeksmatige samenwerking van de betrokken historici en accountants, gelijktijdige rapportages).
4. De problematiek van de individuele claims
De instelling van de verschillende commissies in 1997/1998 heeft geleid tot een stroom aan brieven van burgers. Financiële instellingen zoals banken en verzekeraars, de verschillende ingestelde commissies, joodse organisaties en de overheid hebben veel brieven ontvangen. De brieven aan de verzekeraars hebben in enkele gevallen geleid tot uitbetaling. Bij de overheid en de verschillende commissies (in het begin Van Kemenade, Scholten en met name Kordes) liggen brieven. De openbaarmaking van het rapport-Kordes eerste fase en de aanstaande oprichting van een Joods Meldpunt Brieven zullen de stroom brieven/claims verder doen groeien.
In de brieven aan de overheid en de commissies wordt veelal aan de orde gesteld dat betrokkenen zich in en na de oorlog onheus bejegend voelen. Slechts in een enkel geval wordt een concrete vraag om informatie gesteld waaruit blijkt dat betrokkene iets claimt. Deze laatste categorie van brieven wordt in ieder geval door de commissies bekeken voor zover het de onderzoeksmatige relevantie betreft. Daarnaast zal op basis van een categorisering van brieven de commissie-Kordes uiteindelijk een algemeen oordeel formuleren over de categorieën claims/vragen en het per categorie aangeven van procedures/werkwijze/procesgang ten aanzien van behandeling van individuele claims.
Het spreekt voor zich dat de overheid brieven met claims die aan haar zelf gericht zijn, zal beantwoorden.
Ten behoeve van de registratie en inventarisatie van documenten of ander materiaal waarover Indische oorlogsgetroffenen nog beschikken wordt een apart meldpunt Onderzoek Indische Tegoeden ingericht.
5. Het opstellen van een historische beschrijving van de wijze waarop de joodse en andere oorlogsslachtoffers in Nederland zijn opgevangen
Op 19 december heeft het Kabinet de minister van OCW gevraagd om een historisch-wetenschappelijke beschrijving van de wijze waarop de oorlogsslachtoffers in Nederland na de oorlog zijn opgevangen. Minister Ritzen heeft hierover overleg gevoerd met de directeur van het RIOD, professor Blom. Deze heeft op zijn beurt overleg gevoerd en overeenstemming bereikt met het CJO.
1. Een publiek, wetenschappelijk symposium in het najaar, waarbij experts de terugkeer en de opvang schetsen op grond van de bestaande literatuur.
2. Een wetenschappelijk-historische beschrijving van de terugkeer en opvang van alle categorieën oorlogsslachtoffers.
Het Kabinet kan zich vinden in bovengenoemde aanpak. Voor dit onderzoek wordt een stichting opgericht bestaande uit wetenschappelijke deskundigen en betrokkenen afkomstig uit de verschillende categorieën (joodse oorlogsslachtoffers, ex-politieke gevangenen, Indische kampslachtoffers en repatrianten, dwangarbeiders, zigeuners). De onderzoekers zullen onderdak moeten vinden bij een onderzoeksorganisatie of een universiteit. Prof. Blom zal met enkele andere deskundigen op dit gebied en met vertegenwoordigers van betrokkenen een uitgewerkt onderzoeksvoorstel presenteren. Het Kabinet neemt zich voor de Kamer nog voor de zomer op de hoogte te stellen van de verdere uitwerking van bovengenoemde aanpak.
6. De implementatie van de genomen besluiten met betrekking tot de bestemming van de vierde tranche goudpool
Op 19 december jl. is door het Kabinet gekozen voor een nationale bestemming van de vierde tranche goudpool conform de aanbevelingen van de commissie-Van Kemenade. Het Kabinet kiest – mede gelet op een snelle en zorgvuldige voortgang – ervoor om op korte termijn alle betrokkenen duidelijk te maken dat de keuze van de projecten voldoet aan de normale procedures bij subsidie-ondersteuning. Het Kabinet doelt dan op de formulering van uitgangspunten (subsidiecriteria, afbakening van de doelgroepen, de duur van de projecten), de feitelijke aanmelding van projecten, de selectiecriteria, toetsing, verantwoording etc.
Inzake de implementatie van de genomen besluiten met betrekking tot de bestemming van de vierde tranche goudpool kiest het Kabinet dat er één uitvoeringsorganisatie voor alle oorlogsslachtoffers totstandkomt. Bij de uitwerking zal het Kabinet – vanzelfsprekend – voldoen aan de door het CJO genoemde criteria (breed draagvlak, eerste generatie, voldoende kennis «kaart» joods Nederland, financiële deskundigheid). Het Kabinet werkt de komende tijd nog de inhoudelijke beoordelingscriteria voor de toekenning van de projectgelden uit. Het Kabinet zal de implementatie van de genomen besluiten met betrekking tot de bestemming van de vierde tranche goudpool in een volgende brief aan de Kamer verder uitwerken.
7. Bijdrage aan het internationale fonds
Naast de nationale bestemming van de vierde tranche van de goudpool is op 19 december jl. door de Ministerraad besloten tot het ter beschikking stellen van 20 mln, ten laste van de begroting van het Ministerie van Financiën, aan het internationale fonds t.b.v. Nazi-slachtoffers. Dit fonds is opgericht door het VK en de VS tijdens de Nazi-goud conferentie te Londen in begin december, en staat ook wel bekend onder de naam «Shoa-fonds». Doelstelling van dit fonds is het geven van financiële steun aan behoeftige Nazi-slachtoffers die weinig compensatie hebben ontvangen, en het ondersteunen van projecten t.b.v. door Nazi-vervolging getroffen gemeenschappen en voorkoming van dergelijk onrecht in de toekomst. De structuur van dit internationale fonds is zodanig dat elke donateur zelf aangeeft aan welke NGO, en eventueel zelfs aan welk project, de eigen bijdrage dient te worden besteed. De aanduiding «fonds» is dan ook enigszins verwarrend, het gaat veeleer om een gezamenlijke rekening waaruit elke donateur projecten t.b.v. de overkoepelende doelstelling ondersteunt. Jaarlijks wordt een bijeenkomst georganiseerd waarin de ondersteunde projecten worden geëvalueerd. Thans wordt door het Ministerie van VWS, in overleg met Buitenlandse Zaken en ter zake kundige organisaties, bekeken aan welke NGO's op de huidige lijst van begunstigden van het fonds Nederland een bijdrage zou willen geven. Tevens wordt bezien of Nederland andere organisaties toe zal willen voegen aan deze lijst om ook deze organisaties via het fonds te ondersteunen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal eventuele toevoegingen voorleggen aan de andere donateurlanden.
De procedure dient te leiden tot storting van de Nederlandse bijdrage nog in de eerst helft van 1998. De Britse regering (rekeninghouder t.b.v. het fonds) en Amerikaanse regering (initiatiefnemer tot het fonds) zullen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken per brief over de bovenstaande procedure worden ingelicht. Tevens zullen de andere (potentiële) deelnemende landen worden geïnformeerd. Recentelijk is bekend gemaakt dat de Duitse regering een bedrag van DM 200 mln. beschikbaar stelt tot oprichting van een fonds voor compensatie van Nazi-slachtoffers in Oost-Europa. Gezien de grote overeenkomsten in doelstelling tussen dit Duitse, en het internationale fonds wordt thans door het Ministerie van Buitenlandse Zaken nagegaan hoe deze twee fondsen zich tot elkaar verhouden, en of er sprake is van overlappende activiteiten.
Openbaarmaking LIRO-archief zonder dat nader onderzoek noodzakelijk is, verzoek tot inzage, specifieke vragen om informatie (namen etc); 2. Joodse claims betrekking hebbend op goederen krachtens de tweede LIRO-verordening d.d. 21 mei 1942 ingeleverd bij de LIRO; 3. Claims van joden en anderen betrekking hebbend op goederen ingeleverd bij andere instanties dan de LIRO; 4. Materiële schadevergoedingen/CADSU 1 (veelal het ontbreken daarvan); 5. Immateriële schadevergoedingen/CADSU 2 (veelal het ontbreken daarvan); 6. Diversen (heffen van successierechten, gevolgen van de WUV, niet doorbetalen loon vanwege dwangarbeid, verblijf in concentratiekamp etc); 7. Onderwerpen behorende bij een andere commissie (saldorekeningen, verzekeringen, effecten); 8. Bejegening in en na de oorlog.
De Eerste LIRO-verordening d.d. 8-8-'41 dwong de joden hun contante geld, cheques, banksaldi en effecten bij LIRO in te leveren. Banken en girodiensten waren gedwongen de saldi op de rekeningen van hun joodse cliënten over te schrijven naar LIRO. De Tweede LIRO-verordening d.d. 21-5-'42 eiste van joden de inlevering van vorderingen (inclusief verzekeringen), rechten (o.a. patent-, auteurs-, merken-, concessie- en erfenisrechten), collecties van allerlei soort, kunstvoorwerpen, edele metalen, juwelen. Ook uitstaande vorderingen (inclusief buitenlandse) op derden vielen onder de aanmeldingsplicht. Paarden, voer- en vaartuigen moesten bij de Zentralstelle für judische Auswandering worden aangemeld.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25806-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.