25 768
Voorstel van wet van de leden Dittrich, Swildens-Rozendaal en O. P. G. Vos tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering (strafbaarstelling van belaging)

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN REACTIE VAN DE INDIENERS

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State van 27 maart 1998 en de reactie van de indieners van 5 mei 1998, aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij brief van de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 5 december 1997, heeft de Tweede Kamer bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting van de leden Dittrich, Swildens-Rozendaal en O.P.G. Vos tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering (strafbaarstelling van belaging).

Het voorstel geeft de Raad van State aanleiding tot de volgende opmerkingen.

De indieners hebben kennisgenomen van het advies van de Raad van State van 27 maart 1998, no. WO3.97.0775 over hun wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering om belaging strafbaar te stellen. Zij zijn de Raad van State bijzonder erkentelijk voor de positieve beschouwing, die hij over het wetsvoorstel heeft gegeven. Naar aanleiding van deze beschouwing, waarin de Raad van State op onderdelen commentaar heeft geleverd, hebben de indieners een aantal wijzigingen, aanvullingen en verduidelijkingen in overweging genomen. Een deel ervan is verwerkt in het voorstel van wet zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies. Over een ander deel zullen zij zich nader beraden, mede op basis van het verslag van de zijde van de Kamer.

Zij merken in reactie op het advies het volgende op.

1. Zoals blijkt uit de voorbeelden die de indieners in de memorie van toelichting geven, komt het voor dat mensen zeer ernstig worden lastiggevallen door personen met wie zij al dan niet in relatie staan of hebben gestaan. Voor het slachtoffer hinderlijke handelingen – al dan niet in de vorm van strafbare feiten – kunnen op den duur groot leed in het leven van slachtoffers tot gevolg hebben. Ook naar het oordeel van de Raad van State zouden zij, die het mikpunt zijn van zogenoemde «stalkers» of belagers, aanspraak moeten kunnen maken op hulp van politie en justitie. Evenwel gezien de hardnekkigheid in het optreden van bekend geworden belagers lijkt de strafrechtelijke weg slechts ten dele de geschetste problematiek te kunnen oplossen.

Naar het oordeel van de Raad zou het voorstel aan kracht winnen wanneer de effectiviteit van een strafrechtelijke aanpak zou worden aangetoond aan de hand van ervaringen die in andere landen hiermee zijn opgedaan. Daarnaast zou met kwantitatieve gegevens aannemelijk kunnen worden gemaakt dat de bestaande mogelijkheid van een civielrechtelijke aanpak onvoldoende ruimte biedt om het gesignaleerde kwaad te keren. De Raad adviseert de toelichting in deze opzichten aan te vullen.

1. De indieners stellen vast dat de Raad van State onderschrijft dat zij, die het mikpunt zijn van zogenoemde «stalkers» of belagers, aanspraak moeten kunnen maken op hulp van politie en justitie. De Raad adviseert de indieners om de toelichting op twee punten aan te vullen met

a. een weergave van de ervaringen van andere landen met de daar geldende strafrechtelijke aanpak,

b. kwantitatieve gegevens, zodat aannemelijk gemaakt wordt dat de bestaande mogelijkheid van een civielrechtelijke aanpak onvoldoende ruimte biedt om het gesignaleerde kwaad te keren.

De indieners reageren hier als volgt op.

ad a. Bedacht dient te worden dat strafbaarstelling van belaging pas in de loop van de jaren negentig in diverse landen heeft plaats gehad, als eerste in de Verenigde Staten. De strafbaarstelling kan daar per staat verschillen. In andere landen, zoals Australië, Canada en het Verenigd Koninkrijk, is de strafbaarstelling van nog recentere datum. Betrouwbare gegevens over de effectiviteit van de strafbaarstelling zijn de indieners niet bekend. Wel hebben zij diverse landen om dit soort gegevens gevraagd. Het vervolgens door die landen toegestuurde materiaal bestaat echter veelal uit beschrijvingen van de problematiek van belaging en niet zozeer uit concrete metingen en wetenschappelijk verantwoord onderzoekmateriaal. In de Verenigde Staten zijn slachtofferorganisaties en de politie positief over de strafbaarstelling. Met name de mogelijkheid voor politie en justitie om in te grijpen in een escalerende situatie wordt gewaardeerd. Belagers zijn er vervolgd en veroordeeld. Mochten de initiatiefnemers tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel relevante gegevens ontvangen, die een licht werpen op de effectiviteit van de strafbaarstelling in andere landen, dan zullen zij daarvan aan de Staten-Generaal melding maken.

ad b. De minister van Justitie heeft in haar schriftelijke antwoord op het voorstel van D66-kamerlid Dittrich om de mogelijkheid van strafbaarstelling te onderzoeken, gereageerd met de stelling dat aan de civielrechtelijke procedure om belagers de pas af te snijden bezwaren kleven. De minister geeft aan dat op het slachtoffer als eisende partij in een kort gedingprocedure een zware bewijslast rust. Het slachtoffer moet in een situatie dat zij of hij belaagd wordt, hetgeen met een emotionele stresssituatie gepaard kan gaan, voldoende gegevens aandragen om de President van de rechtbank ervan te overtuigen dat het opleggen van een straat- en/of contactverbod gerechtvaardigd is. Daarbij moet het slachtoffer veelal de steun van de politie ontberen, omdat belaging als zodanig nog niet strafbaar is. Als tweede argument voert de minister van Justitie aan dat gebleken is dat een door de President van de rechtbank opgelegd straat- en/of contactverbod zeer moeilijk te handhaven is.

De indieners onderschrijven deze twee argumenten van de minister. Aan hen zijn hierover echter geen betrouwbare kwantitatieve gegevens bekend. Er zullen zeker belagers zijn, die besluiten een rechterlijk vonnis op te volgen en hun activteiten ten nadele van het slachtoffer staken. Een civielrechtelijk vonnis kan een belagingssituatie beëindigen, alleen voor zover de belager wenst mee te werken. In de gevallen, dat een civielrechtelijk vonnis door de belager aan zijn laars wordt gelapt, biedt het een slachtoffer aanmerkelijk minder zekerheid. Dit argument wordt door de rechterlijke macht zelf naar voren gebracht. Mede gelet op het advies van de Nederlandse vereniging voor rechtspraak (NVVR), waarin de NVVR aangeeft de ernst van de problematiek van belaging ten volle te onderkennen, hebben de indieners aan dit onderdeel enkele nadere beschouwingen in de tekst van de memorie van toelichting gewijd.

2. In de memorie van toelichting wordt de nadruk gelegd op de psychisch gestoorde of obsessieve dader en op belaging in de relationele sfeer. Daardoor blijven andersoortige belagers buiten beeld. Gedacht kan worden aan daders die het slachtoffer herhaaldelijk intimideren of anderszins lastig vallen in verband met diens uitoefening van een functie of beroep. De Raad geeft in overweging in de toelichting ook aandacht te besteden aan deze categorie belagers en aan de wenselijkheid ook hun gedrag strafbaar te stellen.

2. Terecht wijst de Raad van State er op dat belagers niet alleen slachtoffers kwellen, met wie zij een relatie hebben (gehad). Aan de initiatiefnemers zijn gevallen bekend, waarin iemand in het kader van zijn beroepsuitoefening te maken kreeg met een ander, die uit onvrede met een bepaalde beroepsmatige beslissing de beroepsbeoefenaar ging belagen. Als voorbeelden geven de initiatiefnemers advocaten, rechters, huisartsen, kredietverleners, politici zoals gemeenteraadsleden en wethouders, journalisten, psychiaters, psychotherapeuten en politiemensen. De tekst van de memorie van toelichting is op dit punt conform de suggestie van de Raad van State verduidelijkt.

3a. Ten aanzien van de bestanddelen van de delictsomschrijving, zoals voorgesteld in artikel I van het wetsvoorstel, merkt de Raad het volgende op.

Het bestanddeel wederrechtelijk pleegt alleen dan in een delictsomschrijving te worden opgenomen als de desbetreffende gedraging als regel rechtmatig is. In het voorgestelde artikel 301a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (WvS) is de strafbaar gestelde handeling als regel onrechtmatig en slechts in uitzonderingsgevallen te rechtvaardigen. Indien de wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving is opgenomen, moet het openbaar ministerie de wederrechtelijkheid bewijzen. Als het bestanddeel ontbreekt is het aan de verdachte om een rechtvaardigingsgrond aannemelijk te maken. De Raad adviseert het bestanddeel «wederrechtelijk» niet in de delictsomschrijving op te nemen.

3a. De Raad van State adviseert het bestanddeel «wederrechtelijk» uit de delictsomschrijving te schrappen. De NVVR overweegt in haar advies op dit punt dat het niet ongebruikelijk is aan het bestanddeel «wederrechtelijk» de betekenis van «zonder toestemming» te geven. De NVVR adviseert het woord wederrechtelijk in de delictsomschrijving te laten staan. Ook de Nederlandse Orde van Advocaten (NOVA) adviseert het bestanddeel «wederrechtelijk» in de delictsomschrijving te laten staan. Beide beroepsgroepen zien kennelijk geen onoverkomelijke bewijsproblemen voor het Openbaar Ministerie. De initiatiefnemers geven er de voorkeur aan het bestanddeel «wederrechtelijk» wel deel uit te laten maken van de delictsomschrijving. Zij menen dat zulks de duidelijkheid ten goede komt. Een officier van Justitie, die een telastelegging concipieert, zal zich er rekenschap van moeten geven dat de verdachte heeft gehandeld zonder eigen, door het stellige recht erkende, subjectieve recht door inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De indieners willen met het bestanddeel «wederrechtelijk» eveneens duidelijk maken, dat het niet hun bedoeling is acties van bijvoorbeeld demonstranten onder de strafbaarstelling te laten vallen. Grondrechten als demonstratievrijheid en vrijheid van meningsuiting behouden uiteraard hun gelding.

Mede gelet op de andere adviezen hebben de indieners de tekst van de memorie van toelichting verduidelijkt, maar hebben zij het bestanddeel «wederrechtelijk» niet geschrapt.

b. In het voorgestelde artikel 301a komt het bestanddeel «stelselmatig» voor. Het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van een ander is een noodzakelijke voorwaarde om aan de delictsomschrijving te voldoen. Hetzelfde begrip wordt ook aangetroffen in het op 17 juni 1997 ingediende wetsvoorstel bijzondere opsporingsbevoegdheden. Daarin wordt voorzien dat opsporingsbevoegdheden die thans worden gebruikt en waarbij naar huidig inzicht een inbreuk op de privacy aan de orde kan zijn, een expliciete basis in de wet krijgen (kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, blz. 12). In de artikelen 126g en 126j van dat wetsvoorstel wordt de bevoegdheid tot het stelselmatig observeren en het stelselmatig inwinnen van informatie geregeld.

In de toelichting bij het voorliggend wetsvoorstel wordt het begrip «stelselmatig» uitgelegd als «volgens een voorbedacht plan». Afgezien van het feit dat deze omschrijving neigt naar het delictsbestanddeel opzet, sluit zij niet aan bij voornoemd wetsvoorstel inzake opsporingsbevoegdheden. Daarin wordt het begrip «stelselmatig» toegelicht als met een bepaalde intensiteit en/of frequentie (kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, blz. 27). De Raad adviseert «stelselmatig» vanuit een oogpunt van consistentie uit te leggen als in voornoemd wetsvoorstel.

b. De initiatiefnemers zijn door de argumentatie van de Raad van State overtuigd en hebben de memorie van toelichting op het bestanddeel «stelselmatig» aangepast. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van «stelselmatig» is een aantal elementen van belang, zoals de duur, de intensiteit of de frequentie van het belagen van het slachtoffer.

c. Hetgeen over het weglaten van het bestanddeel «opzet» in de toelichting wordt opgemerkt, komt de Raad als onjuist voor. Wil er sprake zijn van een misdrijf dan is opzet of grove schuld vereist. Opzet is soms uitdrukkelijk als bestanddeel genoemd en ligt soms in een andere term besloten. Dat laatste lijkt hier het geval; «stelselmatig inbreuk maken» impliceert opzet. De Raad beveelt aan de toelichting terzake aan te passen.

Overigens is het de Raad opgevallen dat in de toelichting geen aandacht wordt besteed aan het bestanddeel «oogmerk» in de delictsomschrijving als vorm van opzet. Het verdient, gelet op de aard van het misdrijf van belaging alsmede mogelijke verweren van de verdachte ten aanzien van zijn oogmerk, aanbeveling in de toelichting erop te wijzen dat de aanwezigheid van «oogmerk» dikwijls uit objectieve omstandigheden kan worden afgeleid.

c. Zowel de Raad van State als de NOVA en de NVVR hebben opmerkingen gemaakt over het bestanddeel «opzettelijk». De Raad van State adviseert de initiatiefnemers niet om het woord «opzettelijk» in de delictsomschrijving op te nemen, maar om de tekst van de toelichting te verduidelijken. De NOVA adviseert wel om in de wettekst «opzettelijk» op te nemen. Ook de NVVR adviseert zulks, daarbij aangevend dat zij niet de vrees deelt, die de initiatiefnemers in de oorspronkelijke tekst van de memorie van toelichting hadden geuit, dat door opneming van het bestanddeel «opzettelijk» het Openbaar Ministerie met ernstige bewijsproblemen geconfronteerd zou worden. Gelet op deze adviezen hebben de initiatiefnemers besloten de tekst van de delictsomschrijving aan te passen evenals de memorie van toelichting.

4. In het voorgestelde artikel 301a is «het wederrechtelijk stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer» de centrale gedraging van de delictsomschrijving. Het begrip «inbreuk op de persoonlijke levenssfeer» is echter nog sterk in ontwikkeling en daarom door wet en jurisprudentie nog onvoldoende afgebakend om nu op de voorgestelde wijze als bestanddeel in de delictsomschrijving opgenomen te worden. Naar analogie van de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens inzake artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Kruslin, 24 april 1990, A 166), die weliswaar uitsluitend betrekking heeft op de verticale werking van het recht op privacy, dient de reikwijdte van de delictsomschrijving voldoende voorzienbaar te zijn, opdat burgers in de gelegenheid worden gesteld van te voren hun gedrag daar op af te stemmen. Daarbij wijst de Raad op buitenlandse wetgeving (Northern Territory of Australia Criminal Code Act, Section 189). De Raad beveelt aan met meer precisie de verboden gedragingen te formuleren, of ten minste in de memorie van toelichting aan te geven om welke reden zulks onwenselijk is.

4. De Raad van State vindt het onderdeel «inbreuk maken op eens anders persoonlijke levenssfeer» nog onvoldoende afgebakend door wet en jurisprudentie om het in de delictsomschrijving op te nemen. De Raad adviseert om de verboden gedragingen exacter te formuleren of tenminste in de memorie van toelichting aan te geven om welke reden zulks onwenselijk is. Daarentegen adviseert de NVVR de indieners juist dit onderdeel te laten staan, en zelfs om de delictsomschrijving nog meer te vereenvoudigen. Ook de NOVA adviseert deze passage te handhaven.

De indieners hebben doelbewust voor de betreffende passage in de wettekst gekozen. In de memorie van toelichting hebben zij een groot aantal gedragingen opgenomen, die onder de delictsomschrijving van belaging kunnen vallen. Het betreft hier geen limitatieve opsomming. Belagers tonen grote (negatieve) creativiteit in de manieren, waarop zij hun slachtoffers lastig vallen. In het geval concrete gedragingen in de wettekst zijn verwoord, zullen belagers ongetwijfeld andere methoden gaan gebruiken om hun slachtoffer dwars te zitten. De initiatiefnemers geven er de voorkeur aan de rechters de ruimte te geven dit onderdeel van de delictsomschrijving verder in te vullen. Daarom nemen zij geen expliciete gedragingen in de wettekst op. Zij zijn van mening dat het, mede gelet op de jurisprudentie, die in kort geding is ontstaan, voldoende duidelijk is, waar grenzen van de persoonlijke levenssfeer liggen. De voorgestelde wettekst biedt voldoende zekerheid. Wel hebben de indieners in de memorie van toelichting enkele verduidelijkingen aangebracht.

5. De indieners van het voorstel beogen de voorgestelde delictsomschrijving in het WvS te plaatsen na artikel 301 (mishandeling met voorbedachte rade) en vóór artikel 302 (zware mishandeling). In de toelichting (paragraaf 6) wordt als argument voor plaatsing van de delictsomschrijving na artikel 301 aangevoerd dat belaging gezien kan worden als psychische mishandeling met voorbedachte rade die gericht is tegen de psychische en fysieke integriteit van het slachtoffer. De Raad meent dat uit wetssystematisch oogpunt opneming van de voorgestelde delictsomschrijving in Boek II, Titel XX (Mishandeling), WvS geen aanbeveling verdient. Mishandeling in deze titel bestaat immers uitsluitend uit het toebrengen van fysiek leed of letsel en is derhalve van wezenlijk andere aard dan belaging.

Plaatsing direct achter artikel 285, opgenomen in Titel XVIII, Boek II, WvS, wordt in de toelichting afgewezen omdat het kenmerkende van belaging is dat het dikwijls niet tot een duidelijke, welomschreven bedreiging hoeft te komen. Dit argument is niet steekhoudend. Er hoeft inderdaad bij belaging geen aparte bedreiging plaats te vinden, doch wel, aldus ook de toelichting, valt de belager lastig, volgt hinderlijk, post constant. Kortom, zonder dat aparte bedreigingen hoeven te worden geuit, wordt de belaagde wel in zijn persoonlijke vrijheid gehinderd. Het laatste is bij uitstek een argument voor plaatsing in Titel XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid). Deze titel bevat immers ook andere strafbepalingen die niet op bedreiging betrekking hebben. De Raad geeft in overweging de plaatsing van de voorgestelde delictsomschrijving in Titel XX, Boek II, WvS te heroverwegen.

5. De Raad van State geeft de indieners in overweging de plaatsing van de voorgestelde delictsomschrijving op te nemen in titel XVIII, Boek II, WvS, die gaat over misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid.

De indieners zien belaging als psychische mishandeling met voorbedachte rade. Vanuit dat oogpunt past de voorgestelde delictsomschrijving goed in Boek II, titel XX (Mishandeling).

Uiteraard is belaging ook een misdrijf, gericht tegen de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Veel slachtoffers voelen zich door de constante druk van het belagen als een gevangene in eigen huis en worden in hun persoonlijke vrijheid bedreigd. Opname van het voorgestelde artikel in de titel van misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid is dan ook eveneens een optie.

De NVVR adviseert de indieners het voorgestelde artikel vorm te geven als art. 285b met dezelfde redenering, die de Raad van State volgt. De indieners zijn door deze argumentatie overtuigd geraakt en hebben hun voorgestelde delictsomschrijving en de memorie van toelichting dientengevolge aangepast.

6. De Raad wijst op de mogelijkheid om bij recidive en bij overtreding van een civielrechtelijk straatverbod dat terzake van dezelfde feiten is opgelegd, door middel van een gekwalificeerd delict zo nodig strafverzwaring te bewerkstelligen. Een dergelijke aanpak is ook in verschillende staten van de Verenigde Staten toegepast in de stalking-wetgeving (California Penal Code Section 646.9b, c en Alabama Penal Code Section 13a-6–90).

Een proportionele toepassing van het strafrecht veronderstelt immers dat bij voorkeur eerst andere middelen worden beproefd of minder ingrijpende straffen worden gegeven teneinde de belager een halt toe te roepen.

De Raad geeft in overweging het voorstel aan te vullen.

6. De Raad geeft de indieners in overweging om bij recidive en bij overtreding van een civielrechtelijk straatverbod dat terzake van dezelfde feiten is opgelegd, door middel van een gekwalificeerd delict zo nodig strafverzwaring te bewerkstelligen.

De indieners hadden oorspronkelijk de bedoeling als voorwaarde voor strafbaarstelling in de wettekst op te nemen, dat het slachtoffer allereerst een civielrechtelijk straatverbod moest hebben verkregen. Pas na overtreding daarvan zou een strafrechtelijke vervolging tot de mogelijkheden gaan behoren. De indieners hebben daarvan afgezien, omdat zij het slachtoffer van belaging willen ontzien. Opname van deze voorwaarde betekent immers dat het slachtoffer op kosten wordt gejaagd door het inschakelen van een advocaat en deurwaarder en bewijs moet gaan vergaren. Zij verwijzen naar de tekst in de memorie van toelichting terzake.

De indieners geven er de voorkeur aan dat de rechter in zijn vonnis recidive laat meewegen in de hoogte van de straf. Een maximum van drie jaar komt hen toereikend voor.

7. Hoewel in de toelichting wordt verwezen naar een categorie belagers, te weten psychotici, die mogelijk geheel of gedeeltelijk ontoerekeningsvatbaar zijn, is er niet voor gekozen de strafrechtelijke maatregel, bedoeld in artikel 37a WvS (terbeschikkingstelling) binnen het bereik van de rechter te brengen. In verband met de in de toelichting omschreven persoonlijkheidsstructuur van deze categorie daders, die het onaannemelijk maakt dat zij zonder specifieke deskundige hulp tot het inzicht zullen komen dat zij de belaging moeten staken, ligt het in de rede om de oplegging van deze maatregel mogelijk te maken. De Raad geeft in overweging indien de voorgestelde strafmaat van maximaal drie jaar gevangenisstraf wordt gehandhaafd, artikel 37a, eerste lid, WvS, aan te vullen door opneming van het misdrijf van belaging in dit artikelonderdeel.

7. De Raad van State geeft de indieners in overweging art. 37a, eerste lid, WvS aan te vullen door opneming van het misdrijf van belaging in dit artikelonderdeel. De indieners nemen dit advies over. Sommige belagers zijn dermate psychisch gestoord dat het voor de rechter mogelijk moet zijn een terbeschikkingstelling uit te spreken. Behandeling van de psychische problematiek van de belager kan perspectief bieden op een leven zonder stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Daar is de terbeschikkinggestelde ook mee gebaat. De aanbevolen wijziging is doorgevoerd.

8. Ingevolge het voorgestelde artikel 301a, tweede lid, WvS, vindt vervolging niet plaats dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is begaan. De Raad meent dat de woorden «van hem tegen wie het misdrijf is begaan», gelet op artikel 64 van dat wetboek, kunnen vervallen.

8. De Raad van State adviseert in het tweede lid van het voorgestelde artikel de woorden «van hem tegen wie het misdrijf is begaan» te schrappen. Kennelijk is de Raad van mening dat die bewoording dubbelop is, nu art. 64 WvS reeds beschrijft dat degene, tegen wie het feit begaan is, tot de klacht gerechtigd is.

De indieners menen echter dat nu in art. 284 lid 2 de wettekst vermeldt dat het in dat artikel omschreven misdrijf slechts vervolgd mag worden op klacht van hem tegen wie het is gepleegd, het voor de hand ligt de tekst te handhaven, nu voor plaatsing in de titel «Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid» is gekozen als nieuw art. 285b WvS. Zouden de indieners het advies van de Raad van State volgen, dan zouden de artikelen 284 en 285b in verschillende bewoordingen hetzelfde regelen. Dit komt verwarrend over en kan leiden tot ongewenste interpretaties. De indieners geven derhalve de voorkeur aan de door hen gekozen bewoordingen.

9. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

9. De indieners hebben de twee redactionele kanttekeningen, die de Raad van state gemaakt heeft, overgenomen en de tekst van de memorie van toelichting op de onderhavige plaatsen aangepast.

Dittrich

Swildens-Rozendaal

O. P. G. Vos

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 27 maart 1998, no. W03.97.0775, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In de memorie van toelichting (paragraaf 6, Inleiding) de vindplaats vermelden van de brief van de Minister van Justitie van 6 maart 1997 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

– In dit onderdeel van de toelichting «diens levenssfeer» vervangen door: diens persoonlijke levenssfeer.

Naar boven