nr. 4
VOORSTEL VAN WET ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN
DE RAAD VAN STATE
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in het Wetboek
van Strafrecht en in het Wetboek van Strafvordering voorzieningen te treffen
in verband met strafbaarstelling van belaging;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 37a, eerste lid, onder 1°, wordt na «285, eerste
lid,» ingevoegd: 285b.
B
Na artikel 285a wordt een nieuw artikel 285b ingevoegd, luidende:
Artikel 285b
1. Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op
eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen
iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt,
als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste
drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.
2. Vervolging vindt niet plaats dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf
is begaan.
ARTIKEL II
Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 67, eerste lid, onderdeel b, wordt na «285, eerste lid,»
ingevoegd: 285b,.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,