25 746
Regels inzake een stelsel van varkensrechten en een heffing terzake van het houden van varkens (Wet herstructurering varkenshouderij)

nr. 4
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN

Vastgesteld 1 december 1997

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1, belast met het voorbereidend onderzoek betreffende bovenstaand wetsvoorstel, heeft naar aanleiding hiervan de volgende vragen opgesteld. De vragen hebben deels ook betrekking op de antwoorden van de minister op vragen die zijn gesteld over de brief van de minister van 10 juli 1997 inzake het beleidsvoornemen structuurverandering varkenshouderij (25 448 nr. 1).

I Vragen naar aanleiding van het wetsvoorstel

1

Kan de minister nader uiteenzetten welke maatregelen hij naast de voorgenomen maatregelen in het voorliggende wetsvoorstel zal stellen in het belang van de verbetering van het milieu en de ruimtelijke kwaliteit van een betere beheersing van de problematiek van dierenwelzijn en diergezondheid. Op welke termijn kan de kamer deze maatregelen tegemoet zien? Waarom is niet gekozen voor een integrale aanpak?

2

Acht de Minister zijn wetsvoorstel gerechtvaardigd terwijl hij nog in 1995 voor herstructurering van de varkenshouderij verwees naar de nota «Dynamiek en Vernieuwing»?

3

Vreest de minster niet dat vele juridische procedures van individueel getroffenen, met mogelijk omvangrijke claims, voortvloeien uit de gekozen aanpak?

4

Waarom bevat dit wetsvoorstel geen concurrentietoets, geen dereguleringstoets en geen Europatoets?

5

Wat is het oordeel van de Europese Commissie over dit gewijzigde wetsvoorstel? Is dit schriftelijk vastgelegd?

6

Indien de generieke korting onverhoopt door mocht gaan wat zijn dan de gevolgen voor de milieu- en hinderwetvergunningen in de toekomst? Wat bent u voornemens hier aan te gaan doen?

7

In het wetsvoorstel ontbreekt iedere koppeling met het ruimtelijk beleid en de reconstructiewet. Samenhang in het in deze twee wetten vast te leggen beleid is dan ook niet te bespeuren. Kan de Minister op korte termijn duidelijkheid verschaffen over de samenhang van dit wetsontwerp met het door hem gedachte ruimtelijk beleid, juist omdat de samenhang in deze problematiek zo groot is en een samenhangende beoordeling van de Kamer noodzakelijk is?

8

Voor een groot deel hebben we in feite in Nederland al varkensrechten, namelijk vastliggend in de milieuvergunningen. Hierin liggen de aantallen varkens reeds vast. Waarom is niet aangesloten bij dit systeem dat toch veel eenvoudiger is en de meeste knelgevallen voorkomt of kan voorkomen door uit te gaan van de vergunningsituatie op 9 juli of die op die datum in aanvraag was. De varkensrechten van de nieuwe wet en de milieuvergunningen zouden dan parallel lopen, hetgeen bovendien veel werk kan besparen bij controle. Bovendien zijn er geen problemen met de invulling van varkensrechten op die bedrijven waar meerdere diersoorten aanwezig zijn. De basis van verdeling wordt veel rechtvaardiger, omdat de vergunningsituatie in feite een reeds geaccepteerde situatie is. Dit zou weer veel procedures kunnen voorkomen. Uitzonderingssituaties zullen hier veel meer beperkt zijn (zowel in aantal als in belang) dan in dit wetsvoorstel. Is de minister bereid om, in overleg met het landbouwbedrijfsleven te onderzoeken of de wet niet beter via deze weg kan worden ingericht?

9

Kan de Minister een nadere reactie geven op het plan van aanpak sanering exportverzamelplaatsen van de Bond van Waaghouders?

10

Welke kwalitatieve en kwantitatieve doelen zijn gedefinieerd met het oog op het verbeteren van het milieu en de ruimtelijke kwaliteit en met betrekking tot een betere beheersing van de problematiek van dierenwelzijn en diergezondheid? (blz. 1).

11

Kan de minister aangeven op welke wijze met de voorgestelde maatregelen in het voorliggende wetsvoorstel te weten het stelsel van varkensrechten en de invoering van een bestemmingsheffing de gestelde doelen m.b.t. milieu, ruimtelijke kwaliteit, diergezondheid en dierenwelzijn bereikt worden? (blz. 1).

12

Welke effecten verwacht de minister van een opkoopregeling van varkensrechten? (blz. 1).

13

Waarop baseert de Minister zijn keuze voor een korting op productierechten voor alle bedrijven? Waarop is de hoogte van de korting gebaseerd? (blz. 1).

14

Welk deel moet het bedrijfsleven voor haar rekening nemen bij een in te stellen opkoopregeling? (blz. 1).

15

Waarom heeft de minister er niet voor gekozen om de milieuvergunningen als referentiekader te gebruiken voor het bepalen van de varkensrechten te gebruiken? Hier staan immers de varkens- en zeugen aantallen vermeld en is dus het dierrecht vastgelegd.(blz. 1).

16

Welk milieudoel wordt bereikt met de invoering van een systeem van varkensrechten? (blz. 1).

17

Waarom wordt het punt markt en concurrentiekracht, welke in de notitie een belangrijke rol speelde als reden tot herstructurering niet meer of nauwelijks meegenomen in dit wetsvoorstel? (blz. 1).

18

Waarom wordt geen rekening gehouden met regionale verschillen? (blz. 2).

19

Waarom krijgen bedrijven die aan huidige eisen van milieu, dierenwelzijn en diergezondheid voldoen een korting op productierechten? (blz. 2).

20

Welke procedures en welke tijdpad is voorzien met het oog op de partiële herziening van het structuurschema Groene Ruimte? (blz. 2).

21

Waarop wordt de hoogte van de varkensheffing gebaseerd? (blz. 2).

22

Wat wordt precies verstaan onder concentratiegebieden? (blz. 2).

23

Waarom worden varkenshouders zowel gekort in productierechten als heffingen opgelegd voor dierziektenbestrijding? (blz. 2).

24

Op welke hoeveelheden fosfaat en stikstof is de 15 varkenseenheden per hectare gebaseerd? (blz. 2).

25

Waarvoor is de partiële herziening van het Structuurschema Groene Ruimte noodzakelijk? Wat behelst deze herziening? (blz. 2).

26

Is er onderzoek gedaan in welke mate de voorgestelde maatregelen bijdragen aan een versnelde realisatie van beleid op het vlak van dierenwelzijn? Zo niet, welke aannames worden gedaan voor deze veronderstelling? (blz. 3).

27

Is het met de huidige omvang van de varkensstapel niet mogelijk te voldoen aan de nitraatrichtlijn en de toelaatbare fosfaat- en stikstofverliezen? (blz. 3).

28

Welke doelen uit de Integrale Mest- en Ammoniaknotitie worden in huidige situatie niet bereikt? Wat is hiervan de oorzaak? (blz. 3).

29

Welke hoeveelheid ammoniakreductie is sinds 1984 door de varkenssector bereikt? (blz. 3).

30

Wil de minister aangeven wat de gevolgen van dit wetsvoorstel zijn voor het vigerend ammoniakbeleid? (blz. 3).

31

Trekt de minister met het ingaan van voorliggend wetsvoorstel de Integrale Mest- en Ammoniaknotitie in? (blz. 3).

32

Wat is thans de omvang van het mestprobleem? Hoe verhoudt zich de aanwending van organische mest tot kunstmest? (blz. 3).

33

Welke maatregelen zal de minister nemen in het kader van het plan van aanpak EG-nitraatrichtlijn? Op welke termijn zal Nederland aan de eisen van de EG-nitraatrichtlijn kunnen voldoen? Heeft de Minister de afweging die artikel 5 hem biedt om andere maatregelen te treffen gemaakt? Welke afwegingen waren dat? (blz. 3).

34

Waar gaat het de Minister om: 14 mln. kg. fosfaatreductie of maximum 11 mln. varkens in Nederland? (blz. 3).

35

Door welke oorzaken voldoet Nederland thans niet aan de EG-nitraatrichtlijn? Wat is de situatie in de andere EG-lidstaten? (blz. 3).

36

Erkent de minister dat het voldoen aan de EG-nitraatrichtlijn te maken heeft met emissie en depositie van nitraat naar lucht, bodem en water en niet met de productie van mest? (blz. 3).

37

Waarom doet de minister het voorkomen alsof in de brief van 10 juli aangekondigd wordt, dat de Nitraatrichtlijn drijfveer is om tot herstructurering of 14 miljoen kg. minder varkensmestfosfaat te komen?

Dat is toch geen oprechte voorstelling van zaken? Natuurlijk kan de Nitraatrichtlijn een ondersteuning bij de argumentatie zijn, eventueel zelfs het hoofdargument, maar toevallig staat dat niet in de brief van 10 juli (blz. 3).

38

Waarom is het bij een ongewijzigde omvang van de varkensstapel niet mogelijk om te voldoen aan de EG-nitraatrichtlijn? (blz. 3).

39

Wat is exact de omvang van het landelijke mestoverschot? (blz. 3).

40

Hoe wordt naast generale benadering van terugdringing fosfaatoverschot in het wetsvoorstel nog bevorderd dat de uitbreiding fosfaat per varken vermindert? Hoeveel is de vermindering fosfaatexcretie per varken gedaald ten opzichte van 1990? (blz. 3).

41

De minister spreekt over schone gebieden schoon, hoe wordt voorkomen dat dit leidt tot stagnatie in de bedrijfsontwikkeling? (blz. 4).

42

Waarop baseert de minister zijn keuze voor groepshuisvesting voor zeugen? Wat zijn de voor- en nadelen van dit systeem? Heeft u dit systeem ook in China bepleit? Zo ja, waarom? Zijn de stalsystemen die u in China bepleit heeft in Nederland in de toekomst nog mogelijk? (blz. 4).

43

Hoe hoog is de varkensdichtheid per hok op dit moment? (blz. 4).

44

Hoeveel bedrijven beschikken momenteel over groepshuisvesting voor zeugen? (blz. 4).

45

Hoeveel bedrijven hebben de afgelopen twee jaar geïnvesteerd in de eisen voor ligboxen cf. het Varkensbesluit? (blz. 4).

46

Wat verstaat de Minister onder fabrieksmatig produceren? (blz. 4).

47

Erkent de Minister dat de varkensdichtheid niet in geheel Nederland bijzonder hoog is? Wordt het relatief hoge gemiddelde aantal varkens per hectare in ons land niet met name veroorzaakt door de aantallen varkens in de concentratiegebieden? Wat is het gemiddelde aantal varkens per ha. in Nederland, in Bretagne en in Denemarken? (blz. 4).

48

Waarom is bij de MINAS niet direct aangegeven dat deze wetgeving tekort schiet ten aanzien van het behalen van de nitraatrichtlijn? Zijn er mogelijkheden om de MINAS aan te scherpen en op deze manier dezelfde doelstellingen te halen? (blz. 4).

49

Welke criteria bepalen het aantal van 15 varkenseenheden per hectare? (blz. 4).

50

Welke onderzoeken zijn gedaan om vast te stellen welke huisvesting voor varkens het meest dier- en milieuvriendelijk is? Is er op dit moment eenduidigheid over de beste huisvesting van varkens of is de kans groot dat nader onderzoek binnen korte termijn nieuwe eisen zal stellen? (blz. 5).

51

Welke kosten zijn verbonden aan het ombouwen van hokken? Kan een lijstje gegeven worden van de prijzen van de voorgeschreven grote hokken en de voorgestelde groepshuisvesting? (blz. 5).

52

Wordt er bij de eis dat het verwerven van varkensrechten verplicht tot voldoen aan de strengste emmisie-eisen een uitzondering gemaakt voor bedrijfsovernames in familieverband? (blz. 5).

53

Heeft de sector in geval van de varkenspest ook bijgedragen in de kosten? Welke regelingen kent de sector zelf op dit moment in dergelijke gevallen? (blz. 5).

54

Zijn de welzijnseisen voor varkens getoetst op de economische consequenties (kostprijsverhogend, concurrentiepositie)? (blz. 5).

55

Waarop baseert de minister dat de intensieve varkenshouderij verworden is tot productiefabrieken? (blz. 5).

56

Het Varkensbesluit zal op enkele punten worden aangescherpt. Onder meer zullen varkens in stabiele groepen moeten worden gehuisvest. Afgezien van het feit, dat de omschrijving van wat onder een stabiele groep verstaan moet worden moeilijk eenduidig is vast te leggen, is het handhaven van dat vereiste mogelijk nog moeilijker. Op welke wijze kan in de controle op de naleving van deze vereisten concreet worden nagegaan of sprake is van een stabiele groep? Enerzijds garandeert het bestaan van een op papier gedurende een langere periode uit dezelfde dieren bestaande groep geen stabiliteit, terwijl anderzijds onrust bij feitelijke controle niet per definitie instabiliteit behoeft aan te duiden. Is er naar het oordeel van de regering in dit verband een rechtstreekse relatie met de grootte van de groep? (blz. 5).

57

Gesteld wordt, dat de generieke korting extra ruimte creëert voor de opvang van dieren in geval van calamiteiten. Welke feitelijke bufferruimte acht de regering wenselijk? Welke bufferruimte denkt de regering hiermee eigenlijk te scheppen? (blz. 5).

58

Bij het creëren van bufferruimte ten gevolge van de generieke korting is in de toelichting voorbijgegaan aan het bedrijfseconomische aspect van gedeeltelijke leegstand. Wil de regering daaraan nader aandacht schenken, daarbij in acht nemend, dat de vaste kostencomponent een relatief grotere invloed zal gaan uitoefenen op de kostprijs van het product en daarmee op de concurrentiepositie van de sector? (blz. 5).

59

Er wordt gehamerd op de noodzaak van een maatschappelijk draagvlak. Erkent de regering dat een maatschappelijk draagvlak ondenkbaar is zonder een goed sectoraal draagvlak? Impliceert de opstelling van de regering, dat maatregelen zonder of met verminderd maatschappelijk draagvlak, die nochtans urgent zijn, zoals de onrustbarend toenemende automobiliteit, niet genomen zullen worden? (blz. 6).

60

Er zal een grote aanslag plaatsvinden op het voortbestaan van gezinsbedrijven door de aanpak van de regering. De regering geeft met zoveel woorden aan, dat «zakelijke beslissingen hun weerslag hebben op het persoonlijke vlak, niet in de laatste plaats bij de, veelal in omvang beperkte, gezinsbedrijven». Kan de regering een uiteenzetting geven over de waarde van de gezinsbedrijven in de landbouwsector? Heeft de tot nu toe aangenomen – en in de praktijk bevestigde – waarde van gezinsbedrijven voor de varkenshouderij ineens afgedaan? (blz. 6).

61

Hoe verhoudt het feit dat voor voorlopers op het gebied van dierenwelzijn – zoals scharrelvarkenshouderijen – het varkensrecht wordt verhoogd, zich tot de milieudoelstelling van het voorstel tot herstructurering? (blz. 6).

62

Zijn er schattingen gemaakt hoeveel gezinsbedrijven deze aanpak niet zullen overleven? Aan welk soort bedrijven zullen deze bedrijven naar verwachting hun rechten verkopen? (blz. 6).

63

Kan nader ingegaan worden op de stelling dat het een overheidstaak is het voortouw te nemen ten gunste van het maatschappelijke draagvlak. Dit is immers toch een eerste verantwoordelijkheid van de sector zelf? (blz. 6).

64

Hoe kan een varkenshouder, die na de pest moet herstarten, weten wat hij precies moet doen, als er bijvoorbeeld nog geen systeem van groepshuisvesting zeugen is met Groen Label? Vindt de minister dat hij daarop maar moet wachten? (blz. 6).

65

Verkleining van de varkensstapel met 25%, leidt tot een vermindering van het niet-plaatsbaar mestoverschot met 14 miljoen kg. fosfaat. Kan ook aangegeven worden met hoeveel het stikstofoverschot door deze reductie afneemt en hoe zich dit verhoudt tot de doelen die volgens de Nitraatrichtlijn gerealiseerd moeten worden? (blz. 6).

66

Ondernemers, die om wat voor reden dan ook te weinig mestproduktierechten voor 1997 hebben (b.v. door investeringen), hadden op grond van het bestaande beleid tot eind van dit jaar de tijd om mestproductierechten bij te kopen? Acht u het juist dat dergelijke volstrekt legale handelingen nu achteraf worden afgestraft met de eis dat bij in werking treden van deze wet voor het gehele bedrijf onmiddellijk moeten voldoen aan alle welzijnseisen voor de toekomst? Acht u het gerechtvaardigd dat in het kader van deze wet varkensrechten worden toegewezen aan hen die dit niet (meer) nodig hebben en dat anderen, die heel slecht uit de gevolgen van dit wetsvoorstel komen, niets of naar verhouding veel te weinig krijgen? (blz. 7).

67

De minister vindt het LTO/PVE-plan niet hard genoeg. Is de minster bereid het systeem van varkensrechten en een kortingssystematiek in te zetten voor het realiseren van het LTO/PVE-plan indien achteraf blijkt dat bedrijven de vastgestelde basiseisen niet realiseren? Hoe kan hiervoor de bestaande ontwerp-wet worden gebruikt? Heeft de minister problemen met de doelstellingen van het LTO/PVE-plan? (blz. 7).

68

Waarom maakt het volgens het wetsvoorstel verschil uit of een oorzaak, welke tot gevolg heeft dat er minder productie heeft plaatsgevonden, zich binnen een kalenderjaar voordoet of over twee kalenderjaren (zoals 1995 en 1996) verdeeld? In het laatste geval is er immers geen goed referentiejaar meer beschikbaar. (blz. 7).

69

Het ammoniakreductiebeleid dat in de regio zijn vruchten begon af te werpen is per 10 juli jl. geblokkeerd. Ondernemers die eerder een vrijwaring kregen voor hun vergunningsrechten bij het niet volhouden van de stallen, worden door de Minister alsnog gepakt vanwege de overschotheffingsmethodiek. Bedrijven die kippenrechten hebben gebruikt voor de varkenshouderij krijgen geen rechten. Degenen die hun varkensrechten hebben omgezet naar andere diersoorten, krijgen varkensrechten. Erkent de Minister deze problematiek? (blz. 7).

70

Is de Minister bereid on een nader onderzoek te verrichten naar de werkelijke latente ruimte? In de toelichting wordt aangegeven dat de ervaringen met het stelsel van mestproductierechten hebben geleerd dat een maandelijkse of tweewekelijkse telling een soms zeer vertekend beeld van de werkelijkheid kan geven. Als het antwoord nee is of als een dergelijk onderzoek niet uitvoerbaar is, acht de Minister het dan wel juist dat een dergelijke latente ruimte, die juist geen goed beeld geeft van de werkelijkheid en welke afhankelijk is van goed ondernemerschap en toevallig omstandigheden in den blinde geheel wordt gekort? Is het reëel en eerlijk om deze korting tot stand te brengen op een zodanige wijze dat daardoor de feitelijke kortingspercentages variëren tussen 25% en 100%? Acht de Minister deze verschillen rechtvaardig? Zo nee, welke acties kunnen dan worden verwacht om de gevolgen van deze willekeurigheid ongedaan te maken? (blz. 7).

71

Wordt bij gemengde bedrijven in het niet concentratiegebied rundvee meegerekend bij de berekening van de maximum toegestane varkenseenheden en op welke wijze? (blz. 7).

72

Kan de minister zo gedetailleerd mogelijk aangeven hoe het feitelijke aantal varkens zich verhoudt ten opzichte van de ten naam gestelde produktierechten en ten opzichte van de geldige milieuvergunning, met name tijdens de vele ruimingen die hebben plaatsgevonden in het kader van de bestrijding van de varkenspest? (blz. 7).

73

Hoezo worden effecten op de gemeenschappelijke markt tot een minimum gereduceerd bij een gefaseerde invoering van de omvang van de varkensstapel? (blz. 8).

74

De minister meent dat groepshuisvesting van zeugen snel verplicht kan worden gesteld omdat er voldoende onderzoek is gedaan. Welk onderzoek loopt er nog op dit gebied? Naar welke aspecten? Zijn de aspecten waarvoor nog nader onderzoek gedaan moet worden, voldoende verdisconteerd in de voorgestelde wijzigingen in het Varkensbesluit? (blz. 8).

75

Is er bekend hoeveel varkens door liefhebbers gemiddeld worden gehouden als gezelschapsdier? Worden ten aanzien van andere gezelschapsdieren, zoals honden, ook maxima gesteld? (blz. 8).

76

Kan uitgebreider worden aangegeven op welke wijze een fasering van de korting het effect op de gemeenschappelijke markt voor varkensvlees tot een minimum reduceert? (blz. 8).

77

Welke invloed heeft de halvering van het aantal varkens door de varkenspest gehad op de gemeenschappelijke markt? (blz. 8).

78

Op welke veronderstellingen zijn de aannames hier genoemd gebaseerd dat de pluimveesector en de rundvleessector niet de normen zullen overschrijden in 2002? (blz. 9).

79

In de Memorie van Toelichting wordt herhaalde malen gewezen op de noodzaak tot inkrimping van de varkensstapel in verband met het halen van de doelstellingen uit de EG-Nitraatrichtlijn. Om aan de doelstellingen te voldoen, wordt gewezen op het pakket aan maatregelen dat reeds is geëffectueerd om het gebruik van meststoffen te reguleren. Het hart van de maatregelen vormt de MINAS-wetgeving die 1 januari 1998 in werking treedt. De minister merkt op dat zowel in het voortraject van deze wet als in de wet zelf gewezen wordt op de noodzaak dat voor een goed functioneren van MINAS er geen sprake mag zijn van een landelijk niet-plaatsbaar overschot aan dierlijke mest. Om te voorkomen dat dit in 2002 toch aanwezig is, dient er 14 miljoen kilogram fosfaat uit de markt te worden genomen. De varkenshouderij krijgt als grootste bijdrager aan het mestoverschot de taakstelling van 14 miljoen kilogram fosfaatreductie toebedeeld. Is het niet voldoende dat de minister wijst op de Integrale Notitie en de wijziging van de Meststoffenwet waarin deze noodzaak aangestipt wordt? Kan de minister het verband tussen de Nitraatrichtlijn (gericht op nitraat), en het terugdringen van een fosfaatoverschot nader toelichten? Gaat het in het geval van de generieke korting nu om de terugdringing van een nitraatoverschot, of om de terugdringing van een fosfaatoverschot? (blz. 9).

80

Biedt het wetsvoorstel naar uw oordeel de absolute garantie dat «schone» gebieden schoon zullen blijven? Blijft het onder de werking van deze wet mogelijk grote bedrijven nieuw te bouwen, door op grote schaal varkensrechten in het niet-concentratiegebied op te kopen? (blz. 9).

81

Met hoeveel procent zou naar uw verwachting de varkensstapel ingekrompen moeten worden om een reductie van het fosfaatoverschot met 14 miljoen kg. te realiseren, indien niet 1996 (of 1995) uitgangspunt zou zijn voor het bepalen van het aantal varkensrechten, maar 10 juli 1997 als peilmoment zou gelden? (blz. 9).

82

Kunt u motiveren waarom de varkenshouderij een onevenredig beslag legt op de in Nederland beschikbare ruimte? (blz. 10).

83

Bedrijven die zullen stoppen zullen over het algemeen verouderde bedrijven zijn en bedrijven die onvoldoende toekomstperspectief hebben, zo schrijft u. Voor wat betreft de laatste categorie zijn wij het met u eens. Wilt u toelichten hoe u aan de eerste categorie bedrijven komt. Ons inziens is solvabiliteit een bijzonder belangrijk aspect als het aankomt op stoppen dan wel doorgaan, juist bedrijven die recentelijk veel geïnvesteerd hebben (milieu en/of welzijn) hebben een ongunstig toekomst perspectief. (blz. 10).

84

Bij de verplaatsing van varkensrechten van concentratiegebieden naar niet-concentratiegebieden geldt een maximum van 15 varkenseenheden per hectare op de nieuwe locatie. Welke alternatieve mogelijkheden zijn er om het principe van grondgebondenheid vorm te geven (bijvoorbeeld met de voorwaarde dat middels langdurige mestafzetcontracten aangetoond kan worden dat de geproduceerde mest binnen een bepaalde straal rond het bedrijf kan worden afgezet)? (blz. 10).

85

Deelt de minister de gedachte dat in het kader van de toegankelijkheid van de wet- en regelgeving er van onderhavig wetsvoorstel een burgermansversie gemaakt wordt, zo ja, wanneer, zo nee, waarom niet? (blz. 10).

86

Wilt u de relatie verkleining varkensstapel, verbetering welzijn toelichten? (blz. 10).

87

Hoeveel zal het naar verwachting voor een gemiddeld gezinsbedrijf kosten om varkensrechten op te kopen om het zelfde aantal varkens van nu te behouden en tegelijk op zeer korte termijn te voldoen aan de eisen voor bedrijven aan de toekomst te voldoen? (blz. 10).

88

Kan een indicatie worden gegeven, hoeveel de mogelijkheid om varkensrechten te verplaatsen van concentratiegebieden naar niet-concentratiegebieden – met een maximum van 15 varkenseenheden per hectare – zal worden toegepast? Zal deze mogelijkheid in de praktijk niet worden belemmerd doordat de prijs in de concentratiegebieden hoger zal zijn dan in niet-concentratiegebieden, in combinatie met het feit dat de verplaatsingsmogelijkheden beperkt zijn? (blz. 10).

89

Bedrijven die – versneld – willen stoppen bieden hun varkensrechten te koop aan, kunt u een inschatting maken hoe de prijsontwikkeling zal zijn van deze varkensrechten? (blz. 10).

90

Is de stankproblematiek ook verbonden met de grootte van een varkenshouderij? (blz. 10).

91

De herstructureringswet laat de mogelijkheid om onder behoud van grondgebonden produktierechten andere diersoorten dan varkens te houden intact. Wat is dan de milieuwinst? Wat is het verschil tussen grondgebonden houden van varkens of andere diersoorten bij gelijkblijvende mestgift per ha.? Hoe past dit dan in de nitraatrichtlijn? (blz. 11).

92

Welke uitbreiding van de varkensstapel wordt verwacht op basis van de grondgebonden rechten rekening houdend met de belemmeringen vanuit VINEX, Streekplannen, Bestemmingsplannen, zuurgevoelige objecten en dergelijke, waarbij tevens rekening gehouden moet worden met het feit dat veel cultuurgrond voorhanden moet zijn om een eventuele tweede tak-investering tot een aanvaardbaar rendement te brengen? (blz. 11).

93

Hoe typeert de Minister een gemengd bedrijf met b.v. 50 melkkoeien, 300 vleesvarkens en 20 ha. grond. (blz. 11).

94

Mag de Minister de aangifte-overschotheffing 1996 wel gebruiken voor bepaling van varkensrechten? (blz. 11).

95

Vertegenwoordigt de latente ruimte geen eigendom c.q. recht op roerende zaken? Er is immers in veel gevallen geïnvesteerd in latente ruimte met het oog op de toekomstige bedrijfsvoering. (blz. 11).

96

Als een agrarische ondernemer varkens houdt op gepachte grond op basis van grondgebonden rechten, zullen bij de toekenning van varkensrechten deze aan de pachter of aan de grondeigenaar toekomen? Hoe te handelen bij vervreemding? (blz. 11).

97

Is gezien alle overgangsproblematiek, juist ook voor de bedrijven die in de tussenliggende periode hebben geïnvesteerd in groen-label stallen e.d., het niet beter 10 juli 1997 als referentiedatum (brief van Minister) te hanteren? De basis voor de toedeling van rechten geeft veel onrechtvaardigheden, waarom baseert de minister zijn systemen niet op vergunde dieraantallen per genoemde datum en zet deze vervolgens via mestproductierechten om in varkensrechten? (blz. 11).

98

Is de Minister niet van mening dat het aantal verweren dat zowel 1995 als 1996 niet voldoende representatieve jaren zijn nog zeer aanzienlijk zal zijn en dat de vele andere geschetste (knel) situaties juist toch nog tot vele procedures zal leiden? Is er werkelijk sprake van een reductie tot het minimum van het aantal procedures? Hoe groot schat u dit minimum dan in? (blz. 11).

99

Volledig grondgebonden bedrijven worden niet gekort, een grondgebonden bedrijf met slecht een klein deel niet grondgebonden wordt maximaal gekort, (zo houdt een bedrijf wat minder productierechten heeft na korting meer productierechten over). Is dit billijk? (blz. 11).

100

Mestproductierechten die in 1995 en 1996 zijn aangekocht worden alsnog omgezet in varkensrechten. Wordt bij het omzetten van deze latente mestproductierechten in varkensrechten de keuze gelaten tussen vleesvarkensen zeugenrechten? (blz. 12).

101

Hoeveel wordt een bedrijf gekort als zij voor 10 juli quotum heeft gekocht en notarieel heeft vast laten leggen, echter nog geen kennisgeving naar bureau heffingen in Assen heeft gestuurd? (blz. 12). 12

102

Hoeveel bedrijven hebben mestproductierechten verworven voor 1995 die ze nog niet hebben (kunnen) gebruiken vanwege vergunningsprocedures etc.? Om welke hoeveelheid varkensrechten gaat het hier? Is het waar dat een groot deel van de varkensbedrijven die fosfaatrechten verworven hebben afkomstig van kippenbedrijven groen-label stallen gerealiseerd hebben maar nog geen daadwerkelijke productie van varkens vanwege vergunningsprocedures? Vindt de Minister het verdedigbaar dat deze bedrijven geen recht op varkensrechten hebben? (blz. 12).

103

Kan de minister zich herinneren, dat hij – en zijn voorgangers – verzoeken en adviezen o.a. vanuit het parlement genegeerd heeft om de uitbreiding van aantallen dieren op basis van het grondgebonden productierecht te beperken? (blz. 12).

104

Hoe groot is de latente ruimte in de varkenshouderij? Waaruit bestaat ze, hoe is ze opgebouwd? Bij welke bedrijven en bedrijfstypen komt ze voor en in welke omvang? En hoe ligt dit in de pluimveehouderij? Kan de minister zich voorstellen, dat een verantwoord opererend bedrijf altijd latente ruimte nodig heeft? (blz. 12).

105

Wat is precies strekking en gevolg van het gestelde rond het omwisselingsverbod van art.14, zevende lid? (blz. 13).

106

Is de Minister niet van mening dat de verdeling van de varkensrechten en de overgangsproblematiek tot uitermate onredelijke en onbillijke (knel)gevallen leidt. En dat dit aantal naar verwachting ook veel te groot is? Hoe denkt de Minister daaraan tegemoet te komen? (blz. 13).

107

Is het juist dat in de afgelopen 4 jaar nagenoeg evenveel kg. fosfaat van varkens naar kippen zijn omgezet als omgekeerd? Welke conclusie trekt de Minister hieruit? (blz. 14).

108

Wat voegt de aangifte overschotheffing toe aan het antwoord op de vraag hoe groot het wettelijk productierecht was per 10 juli '97? De aangifte overschotheffing was en is toch allereerst en voornamelijk bedoeld om vast te stellen hoe hoog de heffing moet zijn op basis van het in dat jaar gerealiseerde overschot. (blz. 15).

109

Waarom wordt niet slechts opgenomen dat alleen terzake van de verworven varkensrechten voldaan moet worden aan alle welzijnseisen? Hiermee wordt voorkomen dat bedrijven ter plekke worden voortgezet en juist niet worden verplaatst? (blz. 18).

110

Bedrijven met groen label stallen worden minder gekort in eerste fase (7,5%). Hoeveel worden varkenshouders gekort die: 1) groen label stallen in aanbouw hebben; 2) aan wie reeds vergunningen waren verleend voor de bouw van groen label stallen; 3) vergunningen voor groen label stallen in aanvraag hadden? (blz. 21).

111

Bent u bereid om een uitzondering te treffen voor bedrijven die als gevolg van langdurige procedures niet tijdig over vergunningen konden beschikken, en daardoor nu te weinig of geen varkensrechten krijgen. (blz. 21).

112

Als een ondernemer voor 10 juli 1996 zijn mestproductierechten heeft overgedragen en grond heeft verworven, om vervolgens over te gaan op grondgebonden mestproductie, aan wie worden dan varkensrechten toegekend? Aan deze ondernemer, aan de koper van de mestproductierechten of aan beiden? En indien aan één van beiden, aan wie? Acht u de uitkomst juist en billijk? (blz. 21).

113

Wil een bedrijf in aanmerking komen voor ophoging van het varkensrecht dan moet het in de tijd tussen 10 juli 1997 en inwerkingtreding van de wet aan de voorwaarden hebben voldaan. Wat betekent aan de voorwaarden voldaan? Zijn investeringsplannen, vergunningaanvragen die nog in behandeling zijn, offertes met uitvoering na genoemde periode voldoende om voor ophoging in aanmerking te komen? Waarom is niet gekozen voor een omschakelingsperiode voor de bedrijven? (blz. 21).

114

Een van de strevens van dit wetsvoorstel is te komen tot een meer gesloten bedrijven structuur bij de varkenshouderij bedrijven. Bedrijven die reeds hieraan voldoen behoren niet tot de voorloper bedrijven, en worden dus niet minder gekort, vindt u dit billijk? (blz. 21).

115

Op welke wijze wordt tegemoetgekomen aan bedrijven die een groen-labelstal hebben gebouwd op grond van ammoniakreductieplannen, die als gevolg van deze wet hun plannen niet of niet meer tijdig kunnen uitvoeren? Als bedrijven al dan niet versneld hun vergunningen moeten aanpassen op grond van welzijnsinvesteringen zijn de groen labelstallen niet meer conform de systeemeisen in werking en daardoor niet meer groen-labelwaardig (ont-groen-labeld). Hierdoor wordt eerder gevoerd beleid niet alleen ongedaan gemaakt, maar zelfs weer teruggedraaid. Een vergunning voor een stal met hogere emissie kan uiteraard niet meer worden verkregen. Aankopen van varkensrechten is daarmee uiteraard ook niet meer mogelijk? Is een dergelijk beleid wel consisten? Veeal betreft het hier juist voorlopers, die elke pas naar de toekomst wordt afgesneden. Is de Minister van mening dat een dergelijk beleid billijk is en dat dit juridisch door de beugel kan? Is de Minister bereid om hen wel schadeloos te stellen? (blz. 21).

116

Hoeveel aanvragen voor groen label stallen zijn er tot 10-07-1997 gedaan? Hoeveel aanvragen zijn er nog in behandeling? Wat zijn de verwachtingen agv dit wetsvoorstel mbt de aanvragen? (blz. 21).

117

Krijgen ondernemers die mestproductierechten onder bepaalde ontbindende voorwaarden hebben gekocht vóór 10 juli 1997 alsnog varkensrechten? En als zij andere investeringsverplichtingen zijn aangegaan vóór die datum? Acht u de uitkomst redelijk, nu deze investeringen bijna altijd tot verbetering van de ruimtelijke, welzijns- en milieusituatie leidt? (blz. 21).

118

Op welke wijze gaat u voorzien in situaties waarin veehouders voor de bouw van een nieuwe stal een nieuwe milieuvergunning hebben gekregen, maar de mestproductierechten nog moesten aankopen? Hun vergunning vervalt immers over 3 jaar. Varkensrechten kopen is alleen mogelijk als het gehele bedrijf welzijnsvriendelijk wordt. Als dit financieel niet haalbaar is mogen juist in de groen labelstal geen varkens worden gehouden wegens vervallen van de vergunning? Acht u dit resultaat redelijk en in overeenstemming met het milieubeleid? (blz. 21).

119

Om hoeveel varkensrechten gaat het in totaal, uitgesplitst naar de vijf categorieën die vermeld staan onder 3. Voorloper bedrijven? Leidt de verhoging van het varkensrecht van deze bedrijven tot een extra korting van de andere bedrijven om aan doelstelling van 11 mln. varkens te kunnen voldoen? (blz. 21).

120

Bedrijven die voor een deel aan de milieu- en welzijnsdoelstellingen voldoen krijgen een geringere korting op hun geldende varkensrechten. Waarom behouden, vanuit deze redenering, bedrijven die geheel aan milieu en welzijnseisen voldoen niet het geheel van hun geldende varkensrechten? (blz. 21).

121

Bestaan er groen label stallen voor groepshuisvesting voor zeugen? (blz. 21).

122

Kan het voorop lopen op het ene vlak (b.v. dierenwelzijn) het achterblijven op het ander vlak (b.v. milieu) compenseren? Waarom worden bedrijven die per saldo voor het geheel van de te stellen eisen beter scoren een hogere korting opgelegd? (blz. 21).

123

Hoe wordt het varkensrecht berekend van bedrijven die deels groen label (nieuwbouw) en deels geen groen label (oude bestaande gebouwen) hebben? (blz. 21).

124

Wat verstaat de Minister onder «volledig grondgebonden»? Vallen hier ook onder varkensbedrijven met een lange termijn mestafzetconctract? (blz. 21).

125

Het is goed, dat er in ieder geval ten aanzien van «voorloperbedrijven» uitzonderingen ten aanzien van de eerste fase van de generieke korting worden gecreëerd. Des te onbegrijpelijker, dat die bedrijven in 2000 alsnog in aanmerking komen voor het laatste gedeelte van de generieke korting. Haalt dit vooruitzicht elke stimulans voor met name deze bedrijven om nog beter te voldoen aan de vereisten van dierenwelzijn, diergezondheid e.d. niet weg? Waarom is er geen enkele differentiatie in 2000 mogelijk gemaakt? (blz. 22).

126

Uit het wetsvoorstel (artikel 21, tweede lid) volgt dat het kortingspercentage van 15% niet geldt voor volledig grondgebonden bedrijven. Het aantal bedrijven dat volledig grondgebonden is, zou zeer beperkt in aantal zijn. Veelal gaat het om bedrijven die naast een grondgebonden produktie beschikken over een bepaalde hoeveelheid niet-gebonden mestproduktierechten. Is de minister bereid om de mogelijkheid te onderzoeken om voor bedrijven die deels grondgebonden zijn een gedifferentieerd kortingspercentage door te voeren, en hen aan te doen sluiten bij artikel 21. (blz. 22).

127

Is de Minister niet veel te optimistisch met betrekking tot de extra belasting van de rechterlijke macht? Deze (ingewikkelde) wet komt er extra bij. Slechts een deel van de meststoffenwet zal niet meer op de varkenshouderij van toepassing zijn. Is er overleg geweest met de rechterlijke macht omtrent de te verwachten werklast? Is de wet getoetst aan de beginselen van behoorlijke wetgeving, met name op de criteria van eenvoud, leesbaarheid en uitvoerbaarheid. Zijn andere alternatieven voldoende onderzocht? (blz. 23).

128

Het varkens- respectievelijk fokzeugenrecht kan worden vastgesteld op basis van de gegevens van 1995. Dan moet een daartoe strekkend verzoek binnen zes weken na inwerkingtreding van het wetsvoorstel het Bureau Heffingen hebben bereikt. Dit onderstreept het belang van een uiterst zorgvuldige en goede voorlichting in de richting van de sector. Daaraan is in de toelichting weinig concreet aandacht besteed. Op welke wijze zal de sector van alle ins en outs van het wetsvoorstel op de hoogte worden gebracht? (blz. 23).

129

De Minister heeft in het algemeen overleg meegedeeld oplossingen te willen zoeken voor knelpunt situaties. Hoe stelt hij zich dit voor? Wat verstaat hij onder knelpunt situaties? (blz. 24).

130

Hoe wordt de controle op de niet-verhandelbaarheid van varkensrechten uit concentratiegebieden vorm gegeven? Worden dergelijke rechten op een of andere manier geoormerkt? (blz. 26).

131

Indien niet is voldaan aan de voorwaarden voor registratie van de overgang van het varkensrecht, wordt de registratie door het Bureau Heffingen doorgehaald. De situatie van voor de niet geëffectueerde overdracht zal dan weer ontstaan. Wat gebeurt er indien de vervreemder intussen weer varkensrechten heeft verworven tot het toegestane maximum (bijvoorbeeld 15 varkenseenheden op bij het bedrijf behorende landbouwgrond), waarbij wel voldaan is aan de vereisten voor de overdracht? (blz. 26).

132

Waarom wordt bedrijfsovername in familieverband gelijk gesteld met verkoop en niet als voortzetting van het huidige bedrijf, en waarom geldt voor deze categorie geen overgangstermijn om aan de eisen van de toekomst te voldoen en wel ingeval van overlijden of huwelijk? (blz. 27).

133

Vreest de Minister niet dat de bedrijfsovername ouders-kinderen de komende jaren nauwelijks nog mogelijk is, dan wel zo lang mogelijk uitgesteld wordt? Acht de minister dit een maatschappelijk wenselijke ontwikkeling? Is de minister bereid een vrijstelling te overwegen van ouders-kinderensituaties? (blz. 27).

134

Is het juist dat «mesthuwelijken» door dit wetsontwerp, mocht het wet worden, weer opnieuw de kop zullen opsteken. Acht u dit een juiste en verantwoorde ontwikkeling? (blz. 27).

135

Is de Minister bereid om ten aanzien van de verplichting tot het onmiddellijk voldoen aan de eisen van «het bedrijf van de toekomst» bij overdracht van een (gedeelte van een) bedrijf een uitzondering op te nemen voor overdracht binnen familieverband, bijvoorbeeld te beperken tot de kring van personen als bedoel in artikel 29, 49a en/of 54 Pachtwet dan wel een aandelentransactie tussen deze personen? (blz. 27).

136

Bij overnames van bedrijven liggen bedrijven vaak een bepaalde periode leeg als gevolg van de beëindiging en als gevolg van de opstart. Is het rechtvaardig als deze bedrijven minder varkensrechten krijgen? (blz. 27).

137

Acht de Minister het ongedaan maken van de toezegging van de regering dat groen label stallen 10 jaar met rust gelaten zouden worden passen in het streven naar voorspelbare en betrouwbare overheid? (blz. 27).

138

Hoe is het economische aspect betrokken bij het vaststellen van de scherpe eisen tav welzijn? (blz. 28).

139

Het feit dat er nog geen groen label groepshuisvestingsstallen zijn, hoe is dit gegeven verdisconteerd in uw ammoniakreductie doelstelling? (blz. 28).

140

De vereisten, die worden gesteld aan de overgang van het gehele bedrijf zijn zwaar. Vanaf het tijdstip van registratie zal moeten worden voldaan aan de strengste welzijnseisen. Vooral voor gezinsbedrijven, die nog niet al te lange tijd geleden investeringen hebben gepleegd zal het niet mogelijk zijn opnieuw investeringen te plegen om aan de strengste normstelling te kunnen voldoen. Zal in de ogen van de regering de herstructurering van de sector niet stagneren, doordat het dergelijke bedrijven, die van groot belang voor de landbouwsector in het algemeen zijn, moeilijk, zo niet onmogelijk, wordt gemaakt een overgang binnen familieverband te realiseren? (blz. 29).

141

Onder bepaalde voorwaarden kan bij bedrijfsopvolging binnen familieverband de fiscale claim op het varkensrecht worden verschoven naar de bedrijfsopvolger. Op welke voorwaarden wordt gedoeld? (blz. 30).

142

Er is in ons land een discussie gaande over afschaffing van legesrechten o.a. bij milieuvergunningen. Acht u het juist, nu dit vooral bedrijven zal betreffen die de milieusituatie verbeteren, leges in rekening te gaan brengen bij deze bedrijven voor overdrachten van varkensrechten? Bent u bereid hiervan af te zien? (blz. 30).

143

Is het wenselijk dat leges worden geheven voor het in behandeling nemen van de kennisgeving van de overgang van het varkensrecht en ander kennisgevingen, gezien het feit dat deze overdrachten gericht zullen zijn op een verbetering van de situatie, tav ruimtelijke ordening, milieu en welzijn? (blz. 30).

144

In welke orde van grootte zouden de leges in de toekomst kunnen zijn? (blz. 30).

145

Kunt u de eerste alinea 6 toelichten? (blz.31).

146

Graag een nader standpunt met betrekking tot de omwisselingsmogelijkheden van andere diersoorten naar varkens en omgekeerd. (blz. 32).

147

Kan aangegeven worden hoeveel kilogram fosfaat er gevangen wordt binnen de latente ruimte? (blz. 33).

148

Heeft het ministerie van Financiën het mestproductie recht altijd als vermogensrecht beschouwd? (blz. 33).

149

Heeft de Minister oog voor de bescherming van het gerechtvaardigd vertrouwen bij die varkenshouders, die in de achterliggende jaren volstrekt legitiem mestproductierechten en ammoniakrechten hebben verworven, maar nog niet hebben kunnen benutten en deze bij ongewijzigde invoering van de Wet zien verdwijnen? (blz. 33).

150

Waarom zou een varkenshouder die in 1994 mestproduktierechten heeft gekocht en als gevolg van niet te voorziene lange vergunningsprocedures pas in 1997 heeft kunnen bouwen, er niet op mogen vertrouwen dat deze toegestane produktieruimte in de toekomst niet benut zou kunnen worden? (blz. 33).

151

Kennelijk is de Minister het niet eens met de Raad van State omtrent schadevergoeding en schadeloosstelling. Uiteraard is het zo dat veehouders (een deel van) hun vermogensrechten verliezen. Verdere vergelijkingen gaan mank. De waarde van het bedrijf en de onroerende zaken (vooral gebouwen) zullen als gevolg van deze wet aanzienlijk dalen. In zoverre is er wel degelijk een parallel met de onteigeningswet. In tegenstelling tot de 30%-korting leidt deze wet daadwerkelijk tot een vermindering van het aantal dieren. Hierdoor ontstaat een forse kapitaalvernietiging en dus een vermogensverlies in de bedrijfsgebouwen. Bent u bereid om toch terzake van deze concrete schade, welke deze bedrijven leiden als gevolg van deze wet te vergoeden? (blz. 33).

152

Kan nader aangegeven worden waarom gesproken wordt over «het mogelijke karakter van een vermogensrecht» in relatie tot het mestproductierecht, terwijl de overheid het wel als een vermogensrecht erkent daar waar het betrekking heeft op aan- en verkoop, afschrijvingsregime en stakingswinst? De Nederlandse fiscus is toch wel zo solide dat ze heft op legaal verworven en erkende vermogens? Als dat niet het geval is zou het immers crimineel vermogen zijn? (blz. 33).

153

Is de Minister het ermee eens, dat mestproductierechten vermogensrechten zijn in de zin van artikel 3:6 BW, die beschermd worden door het eigendomsrecht en dus door artikel 14 Grondwet in die zin, dat het ontnemen van deze rechten niet mag plaatsvinden zonder voorafgaande schadeloosstelling en niet dan na een voorafgaande procedure met voldoende waarborgen omkleed, zoals mede voortvloeit uit artikel 6 EVRM en artikel 1 van het tweede Protocol bij dit verdrag? (blz. 33).

154

Waarom maakt de minister nooit melding van de bedrijfsschade die de varkenshouders en de verdere sector zelf voor hun rekening nemen? Kan de minister inzicht geven in deze schade? Waarom maakt de minister nooit melding van het feit dat de schade van de varkenspest gebaseerd is op de EU-richtlijnen, waarbij de invloed van de varkenshouder om de schade te beperken nihil is? (blz. 33).

155

Op welke wijze denkt de Minister de ammoniakreductieplannen nieuw leven in te blazen? (blz. 33).

156

Er zal geen schadeloosstelling plaatsvinden voor het vervallen van latente mestproductierechten. De regering schermt met het argument, dat met de Wet verplaatsing mestproduktie nimmer is bedoeld een vermogensrecht te creëren. Dat moge zo zijn, maar de regering ontkent toch niet, dat de rechten een bepaalde waarde vertegenwoordigen? Hoe wordt die waarde op dit moment fiscaal in aanmerking genomen? Is er niet tenminste een discrepantie tussen het in aanmerking nemen van de rechten in fiscale zin en het niet vergoeden van het vervallen van de rechten? (blz. 33).

157

Door middel van de varkensheffing zullen de kosten van het bestrijden van dierziekten op de sector worden afgewenteld. Welke rol voor de overheid in financiële zin ziet de regering nog bij het bestrijden van dierziekten? Heeft de overheid nog een rol bij het optreden van calamiteiten? (blz. 34).

158

Aangezien de sector meer verantwoordelijkheid gaat dragen over de kosten verband houdende met de bestrijding van besmettelijke dierziekten, op welke manier krijgt zij medezeggenschap over de bestrijdingsmethode? (blz. 34).

159

Waarom krijgt de sector geen beheersverantwoordelijkheid over het op te richten fonds? (blz. 34).

160

Sluit de Minister heffingen in de toekomst uit die dienen ter financiering van de kosten van de afgelopen maanden?

Wil de Minister de Kamer de precieze afspraken van februari jl. met het bedrijfsleven doen toekomen? (blz. 34).

161

De verantwoordelijkheid voor de bestrijding van dierziekten-uitbraken ligt bij de overheid. De financiële consequenties moeten volgens de Minister primair door het bedrijfsleven worden opgebracht. In welke mate moet de overheid voor tekortschietend overheidsbeleid bij dierziektebestrijding opdraaien? In welke mate speelt hierbij de politieke besluitvorming m.b.t. marker vaccin e.a. een rol? (blz. 35).

162

Hoe beoordeelt de Minister nu het feit dat de varkenspest pas na bijna 2 maanden is ontdekt? Hoe valt dit in de toekomst te voorkomen? Valt het opsporen onder de verplichting van de nationale overheid in het kader van de bestrijding van bedrijfsoverstijgende (zeer) besmettelijke ziekten? (blz. 36).

163

Over welke instrumenten beschikte het rijk bij de laatste varkenspest niet om haar verantwoordelijkheid te kunnen waarmaken? (blz. 36).

164

Kennen andere EU-lidstaten een met de varkensheffing vergelijkbare heffing? Zo neen, kan de regering dan nog eens aandacht besteden aan de mogelijk concurrentieverstorende werking van deze heffing? Zo ja, kan dan worden aangegeven welke lidstaten het betreft en op welke wijze daar is vormgegeven aan de heffing? (blz. 36).

165

In de huidige varkenspestcrisis is er een forse Europese bijdrage in financiële zin geleverd. Is er reden aan te nemen dat dit in voorkomende gevallen anders zal zijn? Wat is precies de verhouding van de varkensheffing, waarin de sector zelf de kosten van bestrijding van dierziekten zal dragen, met bijdragen vanuit Europa in geval van calamiteiten? (blz. 36).

166

Blijkens verschillende onafhankelijk van elkaar opgestelde rapporten, zijn mede door toedoen van de onder verantwoordelijkheid van het ministerie ressorterende diensten extra kosten gemaakt ter bestrijding van de varkenspest, (in incidentele gevallen waren zij direct verantwoordelijk voor verspreiding van varkenspest) hoe zitten deze in-efficiency kosten verdisconteerd in dit systeem? (blz. 38).

167

Wilt u een overzicht geven welke kosten moeten worden gedekt uit het fonds bekostigd door de varkensheffingen? (blz. 38).

168

Aangezien met deze varkensheffingen de kosten gemaakt door de overheid(sdiensten) ter bestrijding van besmettelijke dierziekten worden vergoed, betekent dit dat bij ingebreke blijven van de overheid (geen goede/inefficiënte aanpak) het bedrijfsleven de overheid aansprakelijk mag stellen? (blz. 38).

169

Kunt u uitleggen waarom een big een even groot veterinair risico vormt? (blz. 39).

170

Hoe is de preventieve gezondheidszorg in andere EU-landen geregeld? Vindt hiervoor een heffing plaats? In welke landen? Hoe hoog zijn die heffingen? (blz. 40).

171

Hoe kan het bedrijfsleven invloed uitoefenen op het efficiënt functioneren van de overheid(sdiensten)? (blz. 40).

172

Zal in de toekomst vernietiging van varkens om welzijnsredenen mogelijk zijn zonder instemming van het bedrijfsleven? (blz. 40).

173

Overweegt de Minister ook een vergelijkbare heffing voor andere dieren? Zo ja, welke? (blz. 40).

174

Het systeem van varkensheffing wordt aangeduid als een flexibel systeem, echter de ligging van een bedrijf, wat een zeer star element is, betekent al dan niet een korting op de varkensheffing van 15%. Acht u dit billijk? (blz. 41).

175

Als overheid niet meer bereid is om zelf ook een financiële bedrage bij dierziektebestrijding te leveren, waarom wordt dan niet het geheel overgelaten aan het bedrijfsleven? (blz.41).

176

Hoe precies telt de ligging van het bedrijf mee in de hoogte van de dierheffing? (blz. 41).

177

Welke betrokkenheid heeft het bedrijfsleven bij de besteding van de heffingen? Hoe hoog zijn de heffingen in andere varkensdichte gebieden in de Europese Unie? (m.n. België, Frankrijk, Duitsland en Denemarken). (blz. 41).

178

Sluit de Minister uit dat de hoge kosten van de laatste varkenspestuitbraak ook nauw verband houden met tekortschietend overheidsbeleid in de beginfase? (blz. 42).

179

Wat acht de Minister een reëel bedrag dat maximaal in het fonds aangehouden dient te worden? Wat gebeurt er als – b.v. ten gevolge van het uitblijven van dierziekten – dit maximum bereikt is? Kan de Minister zich een moment voorstellen dat verdere heffingen slechts in zeer bescheiden mate nodig zijn? (blz. 43).

180

Welke inspraak heeft het bedrijfsleven in de inrichting van het veterinaire complex van de overheid? (blz. 43).

181

Heeft de Minister overwogen om een staffeling aan te brengen naar bedrijfsgrootte? Waarom brengt de Minister het Diergezondheidsfonds niet onder bij het Productschap? (blz. 43).

182

Acht de Minister het logisch dat wel de Europese overheid een bijdrage t.b.v. politionele dierziektenbestrijding levert en dat de nationale overheid haar bijdrage geheel terugtrekt? (blz. 43).

183

Indien de EU niet zou besluiten om noodvaccinaties toe te staan is de Minister dan van oordeel dat de financiële consequenties die uit zo'n politiek besluit mogelijkerwijs kunnen voortvloeien voor rekening van de overheid dienen te komen? (blz. 43).

184

Welke kosten worden door de overheid gedragen? Hoe garandeert de overheid een «marktconform» gedrag van de overheidsdiensten tegen de laagste kosten? (blz. 43).

185

Welke feitelijke maatregelen worden thans en in de toekomst door het Rijk betaald op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Welke bedragen zijn hiermee naar schatting gemoeid? (blz. 43).

186

Vreest de Minister niet dat ook in de toekomst de kosten van niet efficiënt functionerende overheidsdiensten c.q. langs elkaar heen werkende overheidsdiensten ten laste van de individuele varkenshouders gebracht worden? (blz. 43).

187

Het Diergezondheidsfonds wordt onder meer gevoed door de varkensheffing. Eventuele tekorten van het fonds zullen worden verrekend in een nieuwe tariefstelling. Eventuele overschotten worden echter niet in de tariefstelling versleuteld. Daarvan wil de regering een buffer vormen. Welke omvang zal die buffer naar het oordeel van de regering minimaal moeten hebben? Zal er ooit een moment kunnen komen, waarop overschotten worden verrekend door middel van een aangepast tarief? (blz. 43).

188

In hoeverre worden in andere lidstaten de lasten van de bestrijding van de varkenspest en andere besmettelijke dierziekten bij het bedrijfsleven neergelegd? (blz. 43).

189

Waarom is de minimum bijdrage nog zo hoog (± f 3,00 per varkenseenheid)? Waarop is dit gebaseerd? Welk percentage stijging is dit t.o.v. de bestaande situatie? (blz. 44).

190

Per vijf jaar wordt de hoogte van de varkensheffing geëvalueerd, kan dan ook besloten worden tot een verlaging van de varkensheffing? (blz. 45).

191

Bij de vijfjaarlijkse tariefaanpassing van de varkensheffing kan besloten worden tot een verruiming van de bestemming van de varkensheffing, welke extra bestemmingen dienen eventueel door het bedrijfsleven gefinancierd te worden?

Hoe wordt hier in de reconstructiewet mee om gegaan? (blz. 45).

192

Zijn er reeds toezeggingen gedaan door de Europese Unie om bijdragen te leveren aan het diergezondheidsfonds? Zijn hier reeds besprekingen over geweest? (blz. 47).

193

Wat is het voordeel dat de varkensheffing integraal onderdeel wordt van de herstructurering? (blz. 47).

194

In welke orde van grootte moet de verhouding gezien worden tussen de varkensheffingen (100 mln.) en het diergezondheidsfonds? (blz. 47).

195

De reconstructiewet is nodig bij de uitvoering van de herstructurering. Hoeveel middelen zijn hier voor nodig en uit welke begrotingsposten? (blz. 47).

196

Wat wordt er met de buffer gedaan, geld wat niet voor bedrijfsvoering aangewend kan worden? (blz. 48).

197

Bij een ingewikkelde wet als deze blijken transacties juridisch volledig kunnen worden «teruggedraaid». Wat betekent dit in de juridische verhoudingen tussen koper en de overheid, de verkoper en de overheid en tussen koper en verkoper? Is de Minister bereid om een hersteloperatie, b.v. binnen een bepaalde periode daarna, mogelijk te maken waardoor onnodige verliezen beperkt worden? Juist bij een dergelijke ingewikkelde wet mag de nodige coulance worden verwacht. (blz. 49).

198

Hoe wordt het quotum bepaald? (blz. 51).

199

Is de Minister bereid op korte termijn een werkbaar systeem van kolombrede certificering van de Nederlandse varkenssector samen met het bedrijfsleven uit te werken en daaraan praktische uitvoering te geven? (blz. 51).

200

Acht de minister deze documenten, gezien de complexiteit, nog wel werkbaar voor de verschillende instanties? (blz. 51).

201

Hoe beoordeelt de Minister het instellen van maxima per locatie? Gaarne beargumenteren? (blz. 51).

202

De handhaving van de naleving van de hoogte van het varkensrecht zal worden gedaan aan de hand van een dagtelling. Die dagtelling is een mutatieregistratie ten opzichte van een regelmatig geactualiseerde basistelling. Aan welke frequentie moet bij «regelmatig geactualiseerd» gedacht worden? (blz. 51).

203

Wilt u een overzicht geven van de kosten voor het instand houden van een organisatie belast met de uitvoering van de varkensheffing? (blz. 52).

204

Hoe gaat de vaststelling van voorloperbedrijven precies in zijn werking? (blz. 53).

205

Wie stelt het aantal varkens vast en wanneer? (blz. 54).

206

Is goedkeuring van de Europese Commissie voor de invoering van varkensrechten geen vereiste? (blz. 55).

207

Waarom worden voorlichtingswerkzaamheden niet door het bedrijfsleven zelf uitgevoerd? (blz. 57).

208

Wat is uw reactie op de berekeningen van resp. DLV Varkenshouderij Zuid-West Nederland dat een generieke korting van 15% zal leiden tot een daling van het gezinsinkomen van f 35 000,- (gezinsbedrijf met zeugen) tot f 46 000 (bedrijf met vleesvarkens) en de Rabobank dat het gezinsinkomen met f 40 000,- tot f 70 000,- zal dalen bij een generieke korting met 25%? (blz. 58).

209

Kunt u commentaar geven op de notitie «De financiële gevolgen bij 25% korting. Herstructurering varkenshouderij» van de vereniging van accountants- en belastingadviesbureaus, waarin onder meer wordt gesteld dat het gemiddelde varkensbedrijf als gevolg van de herstructurering het bedrijf zal moeten beëindigen? (blz. 58).

210

In beide scenario's varieert de daling van de toegevoegde waarde in 2010 tussen de 10 en 30%. Een essentieel verschil – zoals aangegeven door de minister – tussen beide scenario's is, dat in het herstructureringsscenario op korte termijn een trendbreuk zal plaatsvinden, terwijl in het autonome scenario dit geleidelijk zal gebeuren.

Dit betekent dat in het autonome scenario de toegevoegde waarde in de eerste jaren tot op zekere hoogte gehandhaafd blijft. Kan de minister de opbrengst uit deze geleidelijk afnemende toegevoegde waarde afzetten tegen het in één keer afnemen van de toegevoegde waarde in het herstructureringsscenario? (blz. 58).

211

Kan de minister een gedetailleerd overzicht geven m.b.t. de financiële gevolgen van het wetsvoorstel tot 2000 en tot 2002, onder andere gebaseerd op de LEI-CBS gegevens. (blz. 58).

212

Kan de minister aangeven hoe groot de kapitaalvernietiging zal zijn die voortvloeit uit dit wetsvoorstel, en kan een reactie gegeven worden op de stellingname van de banken dat dit rond de drie miljard zal bedragen? (blz. 58).

213

Kan de minister nader ingaan op de veronderstelling dat het verlies aan toegevoegde waarde waarschijnlijk kleiner is in het herstructureringsscenario dan in het autonome scenario? Van welke veronderstellingen is de minister uitgegaan? (blz. 59).

214

Kan de minister nader ingaan op de groei van de export van biggen in het autonome scenario van circa 3 miljoen naar 5,7 miljoen. Waarop is deze groei gebaseerd? (blz. 59).

215

Is de Minister van mening dat de vermindering van de varkensstapel in Nederland tot gevolg heeft dat de varkens op een meer diervriendelijke wijze in het buitenland worden gehouden? Als dit zo is, betekent dit dan niet dat dit in feite concurrentievervalsing inhoudt, die in het kader van het Europese recht wordt verboden. Als dit niet zo is, wat is dan het effect op het dierwelzijn in het algemeen, als we er vanuit gaan dat het dier overal evenveel rechtsbescherming heeft of zou moeten hebben? (blz. 59).

216

Wilt u de tweede alinea blz. 59 toelichten? (blz. 59).

217

Heeft de Minister ook een berekening laten maken van de maatschappelijke kosten van zijn ingreep w.o. kosten werkeloosheid, bedrijfsfaillissementen, toeleveringsindustrieën, gederfde belastinginkomsten, verlies plattelands-economie? Zo ja, welke uitkomsten? Zo neen, waarom niet? (blz. 60).

218

Gesteld wordt, dat de herstructureringsmaatregelen ertoe zullen leiden dat de totaal te innen varkensheffing op termijn minder dan f 100 mln. op jaarbasis zal bedragen. Kan deze stelling nader worden geadstrueerd dan wel geconcretiseerd? (blz. 61).

219

In de toelichting wordt gesteld, dat de varkenssector als enige in aanmerking komt om ervoor te zorgen dat Nederland aan de normering van de EG-Nitraatrichtlijn voldoet. Wordt niet een oneigenlijke koppeling gelegd tussen het feit dat deze sector voor een groot mestoverschot zorgt enerzijds, maar vooral bijdraagt aan de fosfaatproblematiek anderzijds. Kunnen de voorstellen, zoals die nu voorliggen, zonder meer worden doorgevoerd ter implementatie van de EG-Nitraatrichtlijn? (blz. 62).

220

Is het, overeenkomstig Brusselse berichtgeving, juist dat de nitraatrichtlijn er op advies van Fischler is toegevoegd? (blz. 62).

221

Is het juist dat de Europese Commissie de Nederlandse voorstellen voorlegt aan de lidstaten? (blz. 62).

222

Waarop baseert de Minister zijn stelling dat met de inkrimpen van de varkensstapel Nederland wel zal voldoen aan de EG-nitraatrichtlijn? (blz. 62).

223

Is het juist dat het middel van de generieke korting niet binnen de EG-Nitraatrichtlijn en het algemene Europese recht past omdat er minder verstrekkende middelen voorhanden zijn om de doelstellingen te halen, en er sprake blijft van strijdigheid met de EG-marktordening? (blz. 62).

224

Hoe beoordeelt de Europese Commissie de compartimentering van Nederland vanuit het oogpunt van het functioneren van de interne markt? (blz. 62).

225

Is er voldoende zekerheid dat met deze maatregelen de gestelde doelen daadwerkelijk worden bereikt? En is de Minister van mening dat deze doelen niet op andere wijze (Minas, regionale mestplannen, die nog geen kans hebben gehad om zich te bewijzen) kunnen worden bereikt. Deze zijn immers nog niet in werking, laat staan geëvalueerd. (blz. 63).

226

Heeft de Minister kennisgenomen van een tweetal artikelen in het Dagblad de Limburger van 25 november 1997 en van de wetenschappelijke opvattingen die daarin worden vermeld? Wat is uw mening hierover? Acht u een kans aanwezig dat de gevolgen voor het milieu door de invoering van dit wetsvoorstel juist negatief zijn? Acht de Minister dit acceptabel? (blz. 63).

227

Wil de minister zijn reactie geven op onderstaande tekst?

De door de lidstaat getroffen maatregel dient te voldoen aan vier vereisten: 1) De maatregelen moeten zonder discriminatie worden toegepast. Daar wordt niet aan voldaan, het aantal varkensrechten is in veel gevallen afhankelijk van toevallige omstandigheden in 1995 en 1996, daarnaast is iemand die wil starten in veel gevallen beter af dan veel knelgevallen. 2) De maatregelen moeten hun rechtvaardiging vinden in dwingende redenen van algemeen belang. Toch alleen dan als geen andere (betere) mogelijkheden voorhanden zijn en zo min mogelijk in strijd komen met het EG-recht en de belangen van individueel betrokkenen. 3) De maatregel moet geschikt zijn om de verwezelijking van het nagestreefde doel te waarborgen. Dit is allerminst zeker. Dit blijkt eens te meer door veelvuldig gebruik van termen als «verwacht wordt», «verwacht kan worden» en soortgelijke bewoordingen. 4) De maatregelen mogen niet verder gaan dan nodig is voor het bereikte doel. Deze ingreep (blijkens verschillende studies) heeft verre gaande consequenties, verdergaand dan beoogd wordt. (blz. 63).

228

Het is een ingeburgerd recht dat doelstellingen, welke door middel van wetgeving moeten worden bereikt, op voor de betrokkenen minst bezwarende wijze, moeten worden bereikt. Is het wetsvoorstel werkelijk de minst bezwarende wijze om de doelstellingen te bereiken? (blz. 63).

229

Kan de tot stand gekomen jurisprudentie in de Europese Unie naar aanleiding van de SLOM-regeling nog gevolgen hebben op de juridische hardheid van het onderhavige wetsvoorstel? (blz. 64).

230

Waarom wordt de EU-nitraatrichtlijn als argument voor de herstructureringswet gebruikt, gezien het feit dat varkens slechts voor ±25% verantwoordelijk zijn voor de stikstof uitstoot en wie voorkomt dat de ontstane latente ruimte niet opgevuld wordt met rund- en pluimvee? (blz. 65).

231

Als de nitraatrichtlijn de belangrijkste reden is om te herstructureren waarom spreekt de minister dan over het terugdringen van on-acceptabele verliezen van fosfaat en stikstof naar het milieu? Waarom spreekt de minister in dit verband niet over het terugdringen van de nitraat belasting? (blz. 65).

232

Is het in overeenstemming met de Brusselse regelgeving dat er eerst nadere maatregelen in een wet (in dit geval de herstructureringswet) worden aangekondigd en dat daarna pas het noodzakelijke actieprogramma wordt ingediend? (blz. 65).

233

Is het juist dat een beroep op de EG-Nitraatrichtlijn slechts mogelijk is indien men na afweging van middelen kan aangeven welke nitraateffecten worden bereikt? Kunnen wij inzage krijgen in het afwegingsproces en welke nitraateffecten kwamen uit het afwegingsproces naar voren? (blz. 65).

234

Kan de minister een overzicht geven in hoeverre andere lidstaten zijn gevorderd met de implementatie van de EG-Nitraatrichtlijn, en indien Nederland door dit wetsvoorstel een vooruitgeschoven positie gaat innemen welke gevolgen dit heeft voor de Nederlandse concurrentiepositie heeft? (blz. 65).

235

De relatie met het ammoniakbeleid ontbreekt. Dit leidt tot blokkering van investering en onvoldoende reductie en dus verhoging N-belasting in de bodem. Gaarne reactie van de Minister. (blz. 65).

236

Gesteld wordt, dat het wetsvoorstel geen strijdigheid oplevert met artikel 34 van het EG-Verdrag. Kan tegen die achtergrond nog eens diepgaand uiteengezet worden, waarom de motivatie van het wetsvoorstel in Brussel nu vooral gericht is op het voldoen aan de EG-Nitraatrichtlijn? (blz. 65).

237

Als gevolg van de voorziene aanscherping van de verliesnormen in de tijd, zijn ingevolge artikel 5, vijfde lid, van de richtlijn aanvullende maatregelen noodzakelijk. Begrijp ik hieruit dat, voordat MINAS in werking is getreden, u verwacht dat MINAS niet zal functioneren? (blz. 66).

238

De invoering van MINAS strekte tot implementatie van de nitraatrichtlijn, waarom heeft de minister dit spoor verlaten obv welke analyse is dit gebeurd? In welke mate zijn de thans genomen of reeds voorgenomen maatregelen die bijdragen aan het terugdringen van de nitraatbelasting daarbij in kaart gebracht? (blz. 66).

239

Heeft de Minister al vastgesteld dat MINAS niet werkt? Het wetsvoorstel gaat immers uit van een verondersteld fosfaat- dan wel stikstofoverschot, dat MINAS nu juist beoogt te voorkomen. MINAS moet nog in werking treden (per 1 januari 1998). (blz. 66).

240

Is het juist dat de nitraatrichtlijn een afweging van beoogde middelen en maatregelen voorschrijft? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? (blz. 66).

241

Is het terecht dat middelen ingezet worden, als die op dit moment niet kwantificeerbare effecten op de nitraatbelasting hebben? Strookt dit met het algemeen beginsel van Nederlands Staats- em Bestuursrecht en het Europees recht te weten het proportionaliteits beginsel? (blz. 66).

242

Waarom heeft de minister de nitraatrichtlijn niet als primair doel in de notitie van 10 juli gehanteerd? Is het juist dat in de ontwerp M.v.T. de nitraatrichtlijn niet als (primair) doel was gehanteerd? (blz. 66).

243

Doordat de ontwikkeling naar groen-labelstallen voor een groot deel komt stil te liggen (er zijn nauwelijks, mogelijk geen emissie-arme systemen die voldoen aan de nog aan te scherpen welzijnseisen en bovendien wordt een dergelijke ontwikkeling gestraft met de eis dat het gehele bedrijf eerst welzijnsvriendelijk moet worden gemaakt). Gevolg is veel minder emissiereductie dan mogelijk was. De depositievermindering wordt dan overeenkomstig ook veel minder. De stikstofbelasting in de grond wordt hierdoor aanzienlijk minder beperkt dan mogelijk zou zijn. Denkt de Minister dat niettemin de eisen van de EG-nitraatrichtlijn met deze maatregel kunnen worden behaald? Is daarnaar een behoorlijk onderzoek vooraf geweest? Indien dit het geval is wat zijn dan de conslusies uit dit onderzoek? Indien dit niet het geval is, is deze maatregel dan niet een slag in de lucht met betrekking tot de gestelde doelen? Wordt de milieubelasting met deze wet nu werkelijk beter of zelfs slechter? Is dit effect «doorgerekend» Welke risico's lopen we door de lijn van ammoniakreductie (althans tenminste voorlopig) af te breken en over te gaan naar een generieke korting, waarvan we de effecten niet eens volledig kunnen overzien? (blz. 66).

244

Wanneer worden de emissienormen in de Interimwwet Ammoniak en veehouderij gewijzigd? (blz. 66).

245

Concreter gebruikt de Minister de randvoorwaarde van een niet-plaats- baar mestoverschot aan dierlijke mest als handvat. Daarvoor had de Minister toch al een beleid uitgestippeld incl. MINAS voor de veehouderij? (blz. 66).

246

De nitraatrichtlijn heeft slechts een indirecte werking op de varkenshouderij; het gaat hierbij immers om de gebruikers van mest (dierlijke en kunstmest) die de belasting van het grond- en oppervlaktewater beïnvloeden. Gaat de Minister in de lijn van deze gedachte nu de totale rundveehouderij en akkerbouw onder de werking van MINAS brengen? (blz. 66).

247

Denkt de Minister met de krimp van de varkensstapel de nitraatdoelstellingen wel te halen? (blz. 66).

248

De Europese Commissie moet haar goedkeuring verlenen voordat de varkensheffing in werking kan treden, hoever zijn de besprekingen hier om trent? (blz. 68).

249

Heeft u overwogen om bij het definiëren van de begrippen varkensrecht en fokzeugenrecht en bij het bepalen van het aantal varkensrechten per bedrijf onderscheid te maken tussen grondgebonden en niet-grondgebonden rechten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u ervan afgezien dit onderscheid te maken? (blz. 71).

250

Hoe wordt omgegaan met grensoverschrijdende bedrijven in landsgrens en overschot- en tekortgebieden)? (blz. 76).

251

Waarom is met betrekking tot de kennisgeving niet voor een kortere termijn gekozen en welke effecten heeft het niet van toepassing verklaren van dat artikel in relatie tot het erfrecht en het huwelijksvermogensrecht? De mestwetgeving heeft in het verleden toch de nodige lessen opgeleverd? (blz. 76).

252

Zijn de voorwaarden a t/m e cumulatief of op zichzelf beoordeelbaar? (blz. 76).

253

Aan welk percentage wordt hier gedacht, is het niet beter het vooraf vast te stellen ten gunste van duidelijkheid en ten laste van subjectiviteit? (blz. 77).

254

Wat is het effect van de herstructurering op het kunstmestgebruik?

255

In Nederland is, zoals in alle beschaafde landen, niemand strafbaar zonder vooraf bepaalde wettelijke strafbepaling. Dit is een groot goed in een democratisch bestel. Acht u het juist en gerechtvaardigd om de zgn. boycotters, die daarmee een door hen gewenst doel trachten te bereiken naast en bovenop de daarvoor bestemde strafbepalingen een extra (niet vooraf bepaalde «straf») toe te voegen door hen geen varkensrechten toe te kennen? Indien deze vraag met ja wordt beantwoord bent u dan wel bereid om spijtoptanten tot nader aan te geven datum alsnog een varkensrecht te geven? Zo nee, hoeveel procedures zijn er te verwachten over deze zaak?

256

De wet is uitermate moeilijk leesbaar door de vele verwijzingen en het ambtelijke taalgebruik. Kunnen rechters, advocaten, AID'ers en anderen die hiermee bemoeienis zullen krijgen, dit binnen het kader van hun normale (reeds drukke) werklast voldoende uit de voeten zonder vergroting van hun werklast? Is in uw antwoord hun visie daarop meegenomen?

257

Hoeveel fosfaatreductie is te bereiken via het veevoederspoor en kunt u dit onderbouwen?

258

Het bedrijfsleven stelt dat nog veel mineralenreductie te bereiken is via het veevoederspoor, is reeds onderzocht wat het effect is van de herstructurerings maatregelen op de reeds ingezette weg?

259

Is de Minister bereid om een betere controle van de kamer te realiseren met betrekking tot de diverse heffingen? Is de Minister niet van mening dat juist een heel goede democratische controle op deze heffingen mogelijk is, juist omdat dit uitermate zware lasten voor de agrariërs zal meebrengen?

260

Waarop is de genoemde uitstoot van 60 miljoen kilo fosfaat gebaseerd en hoeveel zou de uitstoot afnemen bij ongewijzigd beleid (met de reeds bestaande plannen)?

261

Heeft de minister kennis genomen van het commentaar van het Produktschap voor Vee en Vlees d.d. 19-11-1997 waarin gesteld wordt dat de conclusies van het overleg van 14-02-1997 eenduidig waren? Wil de minister op de opvatting van het PVE reageren? Is er een verslag van dit overleg gemaakt? Wil de minister de kamer dit verslag overleggen?

262

Zou de Minister willen reageren op de volgende (willekeurige) voorbeelden?

1. Mestproduktierecht kippen aangekocht (met korting van 25% volgend de Wet verplaatsing mestproduktie), reeds meerdere maanden geleden, met de bedoeling om in varkensbedrijf (zeugen) uit te breiden (groenlabel). Aanmeldingsformulieren op 9 juli 1997 verstuurd naar Bureau Heffingen. Hier zeggen ze dat ze pas 14 juli 1997 zijn ontvangen. Vervolgens worden ze volgens de nota niet meer meegenomen om straks om te zetten naar varkensrechten.

Het is zelfs onduidelijk wat met wel tijdig aangemelde transacties van Mesproduktierechten kippen gebeurt. Bureau Heffingen schrijft immers naar de veehouders dat alleen een correctie op de oorspronkelijke Mestproductierechten plaatsvindt voorzover de rechten voor 10 juli 1997 zijn aangemeld en deze rechten worden toegerekend aan varkens. Het is onduidelijk wanneer dat het geval is.

2. Bedrijf (170 zeugen, 900 vleesvarkens) heeft in februari 1996 fosfaatrechten (Mestproductierechten) aangekocht. Begin 1997 is de stal gereed gekomen. De voorgestelde herstructureringswet heeft tot gevolg dat ca. 60% van de huidige fosfaatrechten worden gekort: 25% op basis van de overschotheffing in 1996, terwijl aangekochte produktierechten niet zouden worden erkend.

Bedrijf heeft middels de uitbreiding en verbouwing volledig voldaan aan alle op dat moment in beeld zijnde welzijnseisen voor de toekomst, en was begin 1997 klaar en is daarna volledig in bedrijf genomen. Nieuwe welzijnseisen (bijv. groepshuisvesting) maakt investeringen deels waardeloos.

3. Veehouder heeft in 1996 een bedrijf gekocht. Sedert 1 februari 1997 is hij juridisch eigenaar. Met toestemming van de vorige eigenaar (een legkippenhouder) is hij alvast in 1996 begonnen met het bouwen van een nieuwe vleesvarkensstal op het perceel. In de stal hebben inmiddels vanwege varkenspest nog geen varkens gelegen. De stal is splinternieuw, is een groenlabelstal en voldoet aan alle eisen. De overgang is wel tijdig gemeld bij Bureau Heffingen. Er zijn nu (behoudens varkenspestsituatie) een aantal problemen:

– In 1996 zijn op het betreffende bedrijf geen varkens gehouden, maar legkippen. Gelet op de gepresenteerde plannen zou dit inhouden dat er geen varkensrechten ontstaan en dat een nieuwe groen groenlabel-stal ineens vrijwel waardeloos is. Dit levert uiteraard grote financiële schade op. Het betreft immers een investering van ca 2 miljoen gulden.

– De mogelijkheid om Mestproductierechten varkens/kippen om te zetten naar varkens levert om dezelfde redenen problemen op. Feitelijk is de investering in een nieuwe varkensstal wel gerealiseerd, maar de vraag is of omzetting ook werkelijk plaatsvindt.

– Een derde probleem is dat er een gigantische financiering is aangegaan om voldoende fosfaat- en ammoniakrechten te krijgen. Dit om aan alle eisen van de toekomst te voldoen. De financiering is hiervoor maximaal opgerekt. Een vermindering van Mestproduktierechten is niet meer op te brengen, evenmin als het aankopen van nieuwe varkensrechten. Bovendien is dit onrechtvaardig ten opzicht van degenen die niets hebben gedaan om het milieu te ontzien.

4. Veehouder heeft vanwege ligging tegen Grote Peel bij de aanvraag voor een milieuvergunning ook een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet (NB-Wet) moeten aanvragen. Huidige stallen waren aan renovatie toe. Veehouder vroeg revisievergunning aan voor deze stal. De gemeente wilde deze verlenen maar gaf aan dat ook een NB-wet vergunning verkregen moest worden. Door de onduidelijkheid in de NB-wet omtrent de toelaatbare belasting door ammoniak op de Grote Peel is de aanvraag voor de NB-wet vergunning uitgelopen in een langdurige procedure (enkele jaren). De hokken van de bestaande stallen waren inmiddels zodanig versleten dat er geen varkens meer gehouden konden worden. In de procedure omtrent de NB-wet vergunning zijn partijen tot een compromis gekomen waarvoor uiteindelijk (in 1996) ook een milieuvergunning is verkregen. Gevolg is echter wel dat in zowel 1995 als in 1996 geen varkens gehouden zijn. Indien de varkensrechten worden gebaseerd op aanwezig dieren in 1995 of 1996, bezit deze ondernemer geen varkensrechten en heeft hij alleen de beschikking over een geldige milieuvergunning, welke in 1999 van rechtswege zal komen te vervallen.

5. Door een administratieve fout heeft een varkenshouder zich in 1996 niet tijdig gemeld voor deelname aan de Minas, maar hierop wel zijn bedrijfsvoering afgestemd. Dit heeft tot gevolg gehad dat de ondernemer vanaf oktober 1996 geen vleesvarkens heeft gehouden. Dit leidt tot een onrechtvaardig gevolg. Door «vrijwillige» deelname aan Minas en een administratieve fout zijn er niet voorzienbare en ernstige gevolgen.

6. Een varkenshouder heeft twee bedrijven, een varkensbedrijf (zeugen en vleesvarkens) en een akkerbouwbedrijf, dat door middel van aankopen inmiddels ca. 30 – 35 ha groot is. Hij heeft ruim vóór 10 juli 1997 de Mestproductierechten voor de zeugen verkocht en de zeugen worden inmiddels grondgebonden gehouden op het akkerbouwbedrijf. Met ingang van 1 juli is dit gebeurd. Inmiddels is het bedrijf preventief geruimd, en worden er dus voorlopig geen varkens meer gehouden. De vleesvarkens zouden in de nieuwe situatie gewoon op het oude mestnummer gehouden worden. Het verkocht Mestproductierechten zijn tijdig aangemeld in Assen, vóór 10 juli dus. Indien de 35 ha grond echter nu niet meer benut kunnen worden, kan hij de zeugen niet meer houden. Tevens wordt hij op de Mestproductierechten van de vleesvarkens en zeugen 25% gekort. Hierdoor aanstaat een enorm tekort aan Mestproductierechten. Aankopen van vele varkensrechten plus investeren in milieu én welzijnsvoorzieningen nu ineens is geen haalbare kaart.

7. Een vleesvarkenshouder is zijn bedrijf aan het moderniseren en heeft een nieuwe milieuvergunning aangevraagd, waarbij de bestaande stal wordt gerenoveerd en vergroot en een nieuwe stal wordt bijgebouwd. Hiervoor is fors geïnvesteerd in vergunningrechten (ammoniak). De vergunning wordt binnenkort afgegeven. Mestproduktierechten zijn nog niet aangekocht. Er moet dan immers meer zekerheid zijn dat ook de milieuvergunning zal worden verleend. Nu ontstaat een groot probleem. Mestproduktierechten (of varkensrechten) aankopen wordt te duur. Als deze niet (kunnen) worden gekocht vervalt de milieuvergunning voor de nieuwe (in alle opzichten verbeterde) situatie. Terugvallen op de oude vergunning is niet mogelijk, deze is immers vervallen als gevolg van verlening van de nieuwe vergunning. De oude vergunning kan op basis van het ammoniakreductiebeleid ook niet meer worden verleend. Hierdoor dreigt het (thans nog in de huidige situatie bestaande) bedrijf zonder vergunning te komen. Een uitweg hierin is niet mogelijk. Over de uitvoering van de herstructuringset is onvoldoende nagedacht. Bovendien legt het de ontwikkelingen stil. In dit geval zou de milieustituatie aanzienlijk verbeteren (minder ammoniak) en komt door de kortingsregeling van de Wet verplaatsing metstproduktie ook minder fosfaat in het milieu. In dit concrete geval levert dit een grote knelsituatie op, in andere gevallen in de toekomst zullen ondernemers deze investeringen niet meer kunnen doen. Positieve ontwikkelingen worden volledig stilgelegd.

8. Een varkenshouder heeft een nieuwe groen labelstal net klaar. Ammoniakrechten en ongeveer 75% van de mestproduktierechten zijn rees aangekocht. In verband met de varkenspest is gewacht met de verdere aankoop van mestproduktierechten, deze waren immers toch niet direct nodig. Extra probleem is dat het fosfaat in 1996 en 1995 niet of slechts beperkt benut is geweest. Hoe moet het nu verder? Een gedeelte van de mestproduktierechten zou nog moeten worden aangekocht. Moeten nu varkensrechten worden gekocht en hoeveel. Welke voorwaarden gelden hiervoor, zowel op terrein van dierwelzijn, diergezondheid als milieu?

9. In een situatie heeft een onderneemster fokzeugen en pluimvee (moederdieren). In 1996 is de zeugenhouderij uitgebreid van 160 naar 230 zeugen met bouw van een nieuwe stal (groenlabel). Doordat er voldoende ruimte was in de Mestproductierechten voor de moederdieren zijn tot nu toe geen Mestproductierechten aangekocht. Volstrekt onduidelijk is nu of en in hoeverre en onder welke voorwaarden deze Mestporductierechten voor kippen kunnen worden toegerekend aan varkens.

Ook dit is een veel voorkomend probleem. Interne bedrijfsomzettingen van kippen naar varkens behoefden niet te worden gemeld en werden ook niet geregistreerd. Vaak is veel geld gestoken in verbouwing on nieuwbouw. De situatie per 9 juli ligt daarmee officieel nergens vast. Een referentiepunt voor wat moet worden toegerekend aan varkens voor de toekenning van varkensrecht is er niet. Hoe moet met deze situatie worden omgegaan?

10. Een veehouder met varkens en kippen wil zijn mestproductierechten varkens/kippen behouden en niet omzetten in varkensrechten. Hij wil alleen maar kippen gaan houden en afzien van het recht om dit omgezet te krijgen in varkensrechten. Dit blijkt, ook blijkens informatie van Bureau Heffingen, niet mogelijk. Op basis van gehouden varkens wordt het recht toegekend, ook als men dat niet wenst.

11. Een vader heeft een maatschap met twee zoons. Een zoon wil uittreden en nog liefst dit jaar. Dit blijkt niet haalbaar omdat het bedrijf, zodra de wet in werking treedt op dat moment onmiddellijk aan alle welzijnseisen moet voldoen, omdat de overdracht heeft plaatsgevonden na 9 juli. Gevreesd moet worden dat veel ouders niet uit de maatschap zullen treden om de nodige investeringen in welzijn zo lang mogelijk te kunnen uitstellen.

263

Is het juist dat het voorliggende wetsvoorstel uit het oogpunt van proportionaliteit betwist kan worden omdat het middel onvoldoende duidelijk in relatie staat tot de werkelijk te bereiken effecten?

Is ook hier niet het risico van omvangrijke claims aanwezig omdat een klachtenprocedure bij de Europese Commissie en het Europese Hof tot de mogelijkheden behoort?

264

Zijn er Brusselse gelden beschikbaar ten gunste van de wijkers, en is het waar dat van de vier miljard die jaarlijks beschikbaar is voor steun aan ondermeer wijkers en starters slechts een zeer klein gedeelte door Nederland wordt benut

265

Is het juist dat in de Europese Landbouwpolitiek gestreefd wordt naar grondgebonden produkties, en kan de minister aangeven hoe dit beleidsdoel vorm heeft gekregen in de andere lidstaten?

266

Welke steun kan de minister van LNV geven in de volgende praktijkvoorbeelden van bedrijven, die voor voldoende ammoniakrechten met milieuvergunning en een nieuwe stal hebben gezorgd, maar voor 10 juli 1997 wegens preventieve ruiming geen mestrechten hebben kunnen kopen? Kan de minister nu reeds voldoende informatie verstrekken over de eventuele overheidssteun? Zo nee, wil de minister één en ander motiveren?

1a. Een varkenshouder heeft een moderne zeugenstal met 300 zeugen in bedrijf. Hij is genoodzaakt deze met 150 zeugen uit te breiden. Daarom heeft hij op 1 december 1996 ammoniakrechten van een collega gekocht. De daarvoor noodzakelijke milieuvergunning heeft hij op 1 februari 1997 ontvangen. De nieuwe stal voor de uitbreiding met 150 extra zeugen is op 1 maart klaar voor gebruik.

1b. De varkenspest is uitgebroken rond 1 februari 1997 en hierdoor kon de varkenshouder de nieuwe stal niet gebruiken. Erger nog: omdat hij in de omgeving van een besmet bedrijf woont, werd zijn hele bedrijf preventief geruimd.

1c. Op de fatale datum van 10 juli 1997 heeft de betrokken varkenshouder nog geen mestrechten kunnen kopen omdat hij wegens de preventieve ruiming van zijn varkens geen 150 nieuwe dieren mag kopen.

1d. Zijn bedrijf telde 300 zeugen, opgeteld met de voorziene nieuwe 150 zeugen, maakt dit 450 zeugen. Op basis van de overschotheffing 1995/1996 kan de landbouwer 300x75%=225 zeugen houden. Hij mag dus 225 zeugen minder houden dan hij zou willen. Hij mag alleen 450 zeugen houden als hij de rechten op 225 zeugen bijkoopt en zijn bestand bedrijf «groen label» laat verbouwen.

267

Kan de Minister van LNV voor de in onderstaande voorbeelden 2a tot 2c bedoelde varkenshouders 100% financiële steun verlenen om de bedrijfsschade (door overmacht geleden) te compenseren? Immers, als de herstructureringswet van kracht wordt, zal deze bedrijfsschade sowieso volledig door de overheid moeten worden vergoed.

Kan de Minister deze steun aan de gedupeerde varkenshouders garanderen? Zo nee, wil de Minister één en ander zo uitvoerig mogelijk motiveren?

2a. Verschillende varkenshouders hebben vóór de einddatum van 10 juli 1997 voldoende mest- en ammoniakrechten gekocht van collega's (gesloten circuit). Op hun bedrijven zijn nu ieder ca. 2000 slachtrijpe varkens aanwezig.

2b. Per 1 december 1996 hadden zij de onder 2a bedoelde rechten reeds in bezit. Op 1 februari 1997 werden hun stallen geruimd.

2c. Volgens het ontwerp van herstructureringswet kunnen de varkenshouders deze rechten niet gebruiken, want deze waren «latent» (in 1996 nog niet gebruikt). Het mestrecht kost ± 60 tot 100 gulden per kg fosfaat. Voor één varken is ± 7,25 kg gerekend.

II. Vragen naar aanleiding van de eerdere schriftelijke vragenronde over het beleidsvoornemen Structuurverandering varkenshouderij (25 448,nr. 1).

268

Zou de Minister vraag nr. 70 waarin gevraagd wordt welk aandeel van de taakstelling m.b.t. de EU-nitraatrichtlijn gehaald wordt door de beoogde 25% kortingsmaatregel nauwkeuriger kunnen beantwoorden?

269

In antwoord op vraag 29 en 120 waarin een reactie gevraagd wordt op de cijfers in tabel 6 op pag. 14 van de notitie van de Vereniging Brabantse Gemeenten, die gewesten Eindhoven en Noord-Oost Brabant die tot aanzienlijk betere milieuresultaten leiden antwoordt de Minister dat hij zich niet kan vinden in de door rekening van de door hem voorgestelde herstructureringsmaatregelen. Kan de Minister nauwkeurig aangeven op welke punten dit het geval is? Zijn de uitkomsten in deze kolom naar zijn oordeel onjuist? Zo ja, op grond waarvan?

270

De Minister antwoordt op vraag 34 dat door de gekozen benaderingswijze binnen het grondgebonden mestproductierecht meer ruimte ontstaat voor het houden van andere diersoorten.

Wat is daar de milieuwinst per saldo? Hoe plaatst hij dit tegen de achtergrond van de nitraatrichtlijn?

271

De Minister antwoordt op vragen 40, 44, 46 dat het effect van de verhoging van varkensrechten voor in vraag genoemde categorieën op de totale taakstelling van 14 mln. kg. fosfaat gering is. Extra maatregelen zijn daarom niet nodig. Betekent dit dat als het effect zou toenemen dat de Minister dan wel maatregelen zou overwegen?

272

In antwoord op vraag 76, 84 antwoordt de Minister dat voldaan moet worden aan maatschappelijke eisen. Hoe meet de Minister dit? Wordt dit op regionaal, nationaal of Europees niveau gemeten?

273

In antwoord op vraag 89, 141 stelt de Minister dat in het kader van de huidige varkenspestepidemie hij met het bedrijfsleven overeengekomen is om de kosten van de huidige opkoopregeling voorzover die niet door de EU worden gefinancierd ten laste te brengen van het huidige politionele fonds. Om welke bedragen gaat het hier?

Is dit fonds aan een maximum gebonden?

274

In antwoord op vraag 105 schrijft de Minister dat de financiële gevolgen van de reconstructie in de concentratiegebieden nog niet te ramen zijn. Acht de Minister het niet noodzakelijk dat herstructurering en reconstructie vanaf het begin een duidelijke samenhang vertonen en gelijktijdig in werking treden? Acht de Minister anders de onzekerheid voor veel bedrijven niet te groot, temeer omdat ze zich op heel korte termijn dienen aan te passen?

275

In antwoord op vraag 125 stelt de Minister dat voor pluimveemest van een gecertificeerde kwaliteit goede mogelijkheden voor afzet in het buitenland bestaan en op grond daarvan de noodzaak van pluimveerechten niet aanwezig is. Betekent dit dat als en voor zover de varkenshouderij op termijn een vergelijkbare ontwikkeling zou doormaken daarmee de noodzaak van kortingen c.q. plafonnering zou komen te ontvallen?

276

Hoe worden de 475 mln. over de verschillende schakels voor de varkenshouderij verdeeld? Welke andere takken van de veehouderij (antwoord op vraag 144) komen nog meer in aanmerking?

277

Welke modaliteiten (antwoord op vraag 16) zijn meegenomen op verzoek van Minister LNV?

278

In de beantwoording op vraag 34 schrijft de minister dat de mogelijkheden tot fosfaatreductie via het veevoederspoor te komen beperkt zijn. Op pagina 9 van de memorie van toelichting stelt de minister dat de inspanningen van het bedrijfsleven niet voldoende zullen zijn. Waarom heeft de minister er geen vertrouwen in om reductie van fosfaat te bereiken via het veevoederspoor? Wat zijn de minister zijn bevindingen mbt het kortingen systeem «mineraal centraal»? Waarom spreekt het bedrijfsleven u tegen?

De voorzitter van de commissie,

Blauw

De griffier van de commissie,

Van Overbeeke


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Linden (CDA), Blauw (VVD), voorzitter, Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, M. M. H. Kamp (VVD), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Huys (PvdA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Aiking-van Wageningen (Groep Nijpels), Woltjer (PvdA), Schuurman (CD), Augusteijn-Esser (D66), Van den Bos (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Van Waning (D66), Keur (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD) en Th. A. M. Meijer (CDA).

Plv. leden: De Haan (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van Middelkoop (GPV), Remkes (VVD), Heeringa (CDA), Biesheuvel (CDA), Van Gijzel (PvdA), Liemburg (PvdA), Hoekema (D66), Verspaget (PvdA), M. M. van der Burg (PvdA), Verkerk (AOV), Dijksma (PvdA), Poppe (SP), Van Walsem (D66), Jorritsma-van Oosten (D66), Gabor (CDA), Leerkes (U55+), Van Zijl (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Doelman-Pel (CDA), Cornielje (VVD), Verbugt (VVD), H. G. J. Kamp (VVD) en Beinema (CDA).

Naar boven